| |
| |
| |
Aanteekeningen op de Abydeensche verloofde.
Bladz. 106, reg. 10:
Die de gruw'len van haar kind'ren aanzien, en bestralen kon.
‘Souls made of fire and child'ren of the Sun,
With whom revenge is virtue.’
dat is:
Zy, van den gloed der zon geteeld,
Wien louter vuur in de aad'ren speelt,
En wraak voor deugdbetrachting streelt.
| |
Bladz, 108, reg. 12 en 13:
Terwijl soy tot een lied van Sadi ons vereenden,
Of samen om 't verhaal van Meymouns lijden weenden.
Sadi is de zedekundige dichter der Perzen: Meymoun en Leila zijn de Romeo en Julia van het Oosten.
| |
| |
| |
Bladz. 108, reg. 15:
Tot my de tromslag wekte en voor uw Divan riep.
De Turksche trom wordt by zonnenopgang, des middags en by schemeravond geslagen.
| |
Bladz. 111, reg. 6:
Dat ik een' Kristenhond of Arabier zoú wijden,
De Turken haten de Arabieren, (die het hun honderdvoud weêrgeven), zooveel, ja meer dan de Kristenen.
| |
Bladz. 113, reg. 5:
't Huis van Karúsman staat met glorie opgeteekend.
‘Lord Byron schrijft hier oneigenlijk Cárasman, met de accent op de eerste sylbe, vermits de samenstelling van het woord die accent op de tweede vordert’: Carasman Oglou, of Kara Osman Oglou is de voornaamste landbestierder des Turkschen Keizerrijks: hy regeert Magnesia: die, welke als by wijze van leenmanschap grond bezitten onder voorwaarde van dienstverplichting, worden Timarioten genaamd; zy dienen als Spahis, naar gelang der uitgebreidheid van den grond dien zy bezitten, en brengen een bepaald getal oorlogslieden (meestal ruiters) in het veld.
| |
Bladz. 113, reg. 15:
Als dus uws egaés macht vereend is met de mijn',
Zal geen vermeet'le boô het strafloos kunnen wagen
Den schrikb'ren firman van den dood ons aan te dragen;
Maar leeren, welk een lot den waaghals is bereid,
Die op het vloekgeschenk voor Stambols Divan beidt.
Wanneer een Bassa machtig genoeg is om weêrstand te bieden, wordt de bode, die altijd alleen de eerste brenger van den doodfirman is, in zijne plaats verworgd, ja vaak vijf of zes achter een, op het
| |
| |
bevel van den wederspannigen gedaagde: zoo hy daarentegen zwak is en een waar Muzulman, legt hy het hoofd in den schoot, kust des Sultans heilige naamteekening en laat zich zoetsappig verworgen. In 1810 werden verscheidene soortgelijke geschenken in de nis van de Serailpoort ten toon gesteld: onder deze het hoofd des Bassans van Bagdad (een kloek jongeling) hem by verraad, na langen tegenweer, afgehouwen.
| |
Bladz. 114, reg. 10:
Hy leî de pronkpijp af, vercierd aan kop en randen
Met kostlijk eélgesteent.
De Chibonque of Turksche pijp, wier amber mondstuk, als ook de pijpekop, by de grooten dikwijls met edelgesteente vercierd zijn.
| |
Bladz. 114, reg. 11:
hy klapte in beide handen.
De Turken haten het onnoodig uitzetten der stem en hebben geene schellen, weshalve zy hun dienaars met handgeklap roepen.
| |
Bladz. 114, reg. 15:
om daar in de oorlogsspelen
Van Delhi, Mameluk en Maugrabi te deelen.
De Delhis maken de voorhoede der ruitery uit en zijn het, die altijd den aanval beginnen, 't geen de Franschen enfans perdus noemen.
De Maugrabis zijn Moorsche huurbenden.
| |
Bladz 115, reg. 1:
Of 't vreeslijk slagzwaard proeft op saêmgevouwen vilt.
Een ineengedraaid stuk vilt wordt door de Turken gebruikt om hunne wapens te beproeven, en dat vilt in één houw te doorklieven: somtijds gebruiken zy een zwaren tulband tot hetzelfde einde.
| |
| |
| |
Bladz. 115, reg. 2:
Terwijl by elken houw, van uit het blij gewemel,
De luid herhaalde kreet van ‘Ollah!’ stijgt ten hemel.
Allah il Allah! waarvan de klank Ollah luidt: een kreet, waarmede de Turken, voor een zwijgend volk, lang niet karig zijn, vooral gedurende het hier afgeschilderd wapenspel, of op de jacht, maar voornamelijk in het gevecht. Hun drokte en woeling in het veld, en hun deftigheid (bij pijpen en comboloios) in hun kamers leveren een vermakelijk kontrast op.
| |
Bladz. 115, reg. 6 v. ond.
een vaas, gevuld met Perzisch rozenat.
Rozenat, Atargul. De Perzische roosolie is de beste en geurigste.
| |
Bladz. 115, reg. 4 v. ond.
De behangsels en wanden, of liever de muren der Turksche kamers zijn gemeenlijk, by de grooten, met een hardgekleurd gezicht van Constantinopolen beschilderd, waarvan de voornaamste eigenschap een dappere versmading van alle doorzichtkunde aantoont: de lambrizeeringen pronken met wapenen, zwaarden enz., op eene luchtige en niet onbevallige wijze samengevoegd.
| |
Bladz. 116, reg. 14:
Des Bulbuls orgelstem gaf haar dees boodschap mede.
Men heeft lang betwijfeld of het gezang van dezen ‘minnaar der roos’ vrolijk of melankoliek zij, en de aanmerkingen van Mr. fox omtrent dit onderwerp hebben een geleerde controvers doen ontstaan betrekkelijk de gevoelens der ouden over dit punt. Ik durf geene conjecture ter bane brengen, schoon ik een weinig overhel tot het ‘errare mallem’ enz., indien Mr. fox zich had bedrogen.
| |
| |
| |
Bladz. 117, reg. 16:
Ja zelfs, wen Azraël heel 't aardrijk uit zal roeien,
Versmelt, wat ook zijn pijl doorklieve, splitse of deel',
Mijn stof en 't uwe tot een eeuwig vast geheel.
Azraël is de doods-engel.
| |
Bladz. 118, reg. 16:
Dien Istakars gewelf van eeuwig in zich had.
De schatten der Sultans, die voor Adam geleefd hebben. Zie d'herbelot, Bibl, orient., in voce Istakar.
| |
Bladz. 119, reg. 2:
Ik ken dien Muselim, bewerker van ons leed,
De Muselim is de landvoogd, die op den Bassa in rang volgt: de Waaiwode is de derde, en na hem komen de Agaas.
| |
Bladz. 119, reg. 7:
't Geschandmerkt Egripo, der schelmen bakermat.
Egripo is Negrepont. Volgens de gewone spreekwijze zijn de Turken van Egripo, de Joden van Salonika, en de Grieken van Athene, de slechtste hunner bijzondere rassen.
| |
Bladz. 121, reg. 11:
De Tchokadaar genaakt. Mijn vader keert.
De Tchokadaar is een soort van voorlooper, die een man van aanzien altijd voorafgaat.
| |
Bladz. 125, reg. 3:
Door Alexanders hand met lauw'ren overladen.
Deze daad van Alexander werd door Karacalla op zijn tocht na- | |
| |
gebootst. Men zegt dat deze laatste een vriend, met name Festus, liet vergiftigen, om gelegenheid te hebben de Patroclische spelen te hernieuwen. Ik heb de schapen op de graven van AErietes en Antilochus zien grazen: het eerste staat midden in de vlakte.
| |
Bladz. 126, reg. 2:
Haar ving'ren, blank en zacht, doorloopen keer op keer
Het amb'ren bedesnoer, welks korlen lieflijk geuren.
Het amber geeft, gewreven zijnde, een zachten, niet onaangenamen geur van zich af.
| |
Bladz. 126, reg. 5:
Van hare moeder, met smaragden rijk omzet.
Het vertrouwen op amuletten in steenen gezet of in gouden doosjens gevat, en verzen uit den Koran behelzende, is nog algemeen in het Oosten. Het Koorsi- (troon-) vers, in het tweede hoofdstuk des Korans, beschrijft de begaafdheden van den Allerhoogste, en is op zoodanige wijze ingegrift en door vromen gedragen, als de heiligste en heerlijkste zinsnede.
| |
Bladz. 130, reg. 11:
de tekst, dit lemmer ingegrift.
De karakters, op de Turksche slagzwaarden ingesneden, bevatten somtijds den naam der fabriek, doch meestal een tekst uit den Koran, in gouden letters. Dusdanig een sabel bezit ik van een vrij zonderling maaksel: het lemmer is zeer breed, en de scherpe kant gekruld als de rimpels van het water of de golving der vlam. Ik vroeg den Armeniër, van wien ik het kocht, welk nut zulk een vorm het gebruik kon byzetten: hy antwoordde my in het Italiaansch, zulks niet te weten: doch dat de Muzulmannen waanden met zoodanig gevormde wapenen zwaarder wonden te kunnen slaan, en ze
| |
| |
dus liever hadden, dewijl zy più feroce waren. Schoon ik met de redenen weinig genoegen nam, kocht ik den sabel voor de aardigheid.
| |
Bladz. 131, reg. 13:
Paswan Oglou, de opstandeling van Widin, dorst op het laatst van zijn leven al de machten der Porte te trotseeren.
| |
Bladz. 132, reg. 2:
Beter paardestaart, de standaart der Bassaas.
| |
Bladz. 132, reg. 8:
Hy dronk.... de felle dood woelde in zijn ingewanden.
Djaffir, Bassa van Argyro Gastro of van Scutari, (Vid. Leven van Ali Bassa,) werd door den Albanees Ali op deze wijze omgebracht. Terwijl ik in dat land was, huwde Ali Bassa de dochter van zijn slachtoffer, eenige jaren nadat het misdrijf in een badhuis te Andrinopel had plaats gehad. Het venijn was in een kop kolti gemengd, welke voor den sorbet door den koppersknecht na het aankleeden wordt toegediend.
| |
Bladz. 134, reg. 13:
Een Galiongi is een zeeman; dat is: een Turksch zeeman: want de Griek zeilt en de Turk vecht. Hun gewaad is schilderachtig: en ik heb meer dan eens den Kapitan Bassa in die soort van incognito gezien: hun beenen echter zijn meestal ontbloot: de zilveren platen zijn die eens Arnautschen roovers, die eens by Gastouni in Morea mijn huiswaard was: het waren schubben, elkaêr als de rug van een armadillo bedekkende.
| |
| |
| |
Bladz. 136, reg. 5:
'k Deed in den sloep eens Moors elk eiland beurt'lings aan.
De Turken hebben, buiten den Archipel, geen denkbeeld van eilanden.
| |
Bladz. 136, reg. 3 v. ond.
't Overschot van Lambroos oorlogsmachten.
Lambro Canzani was een Griek, beroemd wegens zijne pogingen in 1789-90 tot herstel zijns vaderlands aangewend: door de Russen verlaten, werd hy een zeeroover, en de Archipel het tooneel zijner daden.
| |
Bladz. 137, reg. 7:
't Ongestadig lot der zwervende Tartaren.
Het dolend leven der Arabieren, Tartaren en Turkomannen vindt men in elk Oostersch reisverhaal beschreven: dat het tooverachtige aanlokselen biedt voor sommigen, kan niet ontkend worden. Een jonge Fransche renegaat verhaalde aan Chateaubriand, dat hy nimmer alleen in de woestijn gegallopeerd had, zonder een verrukking, aan bedwelming grenzende, te ondervinden.
| |
Bladz. 137, reg. 1 v. ond.
Zoo schoon als 't Paradijs, dat Adam viel ten deel.
‘Jaunat al Adem,’ het Muzulmansch paradijs.
| |
Bladz. 147, reg. 6:
De twist over de epitheta, breed of onbeperkt, den Hellespont toegeschreven, is ook op de plaats zelve gerezen, en wel in mijne tegenwoordigheid. Daar ik aan de controvers geen einde zag, heb
| |
| |
ik my in tusschentijds vermaakt met den stroom over te zwemmen, 't geen ik misschien herhalen zal, eer het punt uitgemaakt is. Voorwaar, de vraag omtrent de waarheid der Trojaansche geschiedenis bestaat nog, daar het er veel op aankomt, welken zin Homerus aan het woord απείϱος hechtte: misschien mat hy den afstand af, als een kokette den tijd meet, en meende een halven mijl, wanneer hij onbeperkt zeide, even als de laatste, van een eeuwige liefde sprekende, een gril van drie weken bedoelt.
‘Wij meenen hier den Lezer geen ondienst aan te doen, door hem een vertaling der koepletten te geven, welke Lord Byron schreef, toen hy de zeestraat van Abydos overgezwommen was. De critici hebben geoordeeld, dat zy den aanhef der Abydeensche Verloofde (IIden Zang) onwaardig zijn; maar, hoe kan men tusschen twee zoo ongelijksoortige gedichten eene vergelíjking daarstellen? Misschien was daarenboven het nevensgaande dichtstuk beter geweest, indien de schrijver niet na den overtocht de koorts gekregen had, waaraan men veellicht den spot moet toeschrijven welken hy tegen de helden der Grieksche mythen voert.’
Indien, o breede Hellespont!
Uw vloed zoo hol en aak'lig stond;
Wanneer Leanders mannekracht
Hem dwars door 't golvend stroomnat bracht,
Indien 't Decemberstormgeloei
Zoo onbesuisd als heden woei,
Dan ja, beklaag ik u voorwaar,
O teêr en ongelukkig paar!
Want ik, die 't proefstuk na woû doen,
Schoon in het lieve Meisaizoen,
Was moede en flaauw van 't stout bestaan,
Als had ik wonder wat gedaan.
De minnende Leander zwom,
(De Hemel weet precies waarom)
| |
| |
Ik mag slechts gissen en niet meer,
Hy zwom voor liefde en ik voor de eer.
Wy beiden hadden weinig luk.
Mijn grap miste als zijn heldenstuk:
Want hy verzoop in 't zwelgziek nat,
En ik heb fiks de koorts gehad!
| |
Bladz. 147, reg. 10:
‘Waar is Zulika?’ dus klaagt ge: ze antwoordt: ‘Waar is Zulika?’
‘Ik kwam tot de plaats mijner geboorte en riep: de vrienden mijner jeugd, waar zijn zy? en de Eeho antwoordde: waar zijn zy?’ Uit een Arabisch handschrift.
| |
Bladz. 148, reg. 13:
Tot den naam van Djaffirs spruit.
‘And airy tongues dat syllable men's names.’
milton.
dat is:
Hemeltongen die 't vertellen,
En der menschen namen spellen.
Wat het denkbeeld betreft, dat de zielen der afgestorvenen in vogels leven, dit hoort niet alleen in het Oosten t' huis. Het sprookje van Lord Lyttletons geest, het verhaal van Kendals Hertogin, dat George I in de gedaante van een raaf haar kamervenster was ingevlogen, en andere dingen meer, brengen dit bygeloof naderby. De koddigste van die soort was de kunr eener Worcestersche vrouw, die, vaststellende dat hare dochter een zingend vogeltjen geworden was, haar bank in de hoofdkerk met kooien vol bezettede.
|
|