Poëtische werken. Deel 5. Mengelpoëzy. Deel 1(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] Mengelpoëzy. [pagina 3] [p. 3] Aan Bilderdijk Met mijn idyllen. U, gids en baak der dicht'renkooren, Zij, als Monarch der poëzy, De trouw en manschap toegezworen Van al wie optreedt in hun ry. Ik weet, de hulde is u onwaardig, Die u mijn armoede aan durft biên; Doch ik, tot onderwerping vaardig, Zal tot genade u vaardig zien: De Zangzwaan der Meanderstroomen, Die 't al betoovert door haar lied, Versmaadt den galm, hoe onvolkomen, Der kunstelooze lijster niet. Ja 't blij vooruitzicht komt mij streelen, Dat gy, met liefderijk geduld, [pagina 4] [p. 4] Mijn Academische taaf'reelen 't Doorblaad'ren waardig keuren zult: En, zoo 't den grijzaart mocht mishagen, Dat enkel 't onbesuisd getier En 't wuft bejach der jong'lingsdagen, Tot zangstof strekten aan mijn lier, De dichter, wien na zestig jaren Het hart nog even jeugdig slaat, Zal my zoo streng een vonnis sparen, Wanneer dat hart mijn zang verstaat. 1826. Vorige Volgende