| |
| |
| |
Aanteekeningen op den eersten zang.
Bladz. 8, reg. 8:
Toen Vernenburg den Bisschopstaf
Uit fieren Arkels hand aanvaardde.
Jan van Arkel, die hier bedoeld wordt, was de zeven-en-veertigste Bisschop van Utrecht, en dezelfde, die in mijn romantisch verhaal: ‘de Roos van Dekama,’ de hoofdrol vervult. Gaarne wil ik te dezer plaatse (ten behoeve van hen, die de geschiedenis uit de romans willen leeren en deze laatsten niet aan de geschiedenis toetsen), de bekentenis afleggen, dat de blaam van zelfzucht, welken ik aldaar aan dien wakkeren kerkvoogd te laste leg, niet, althands niet in zulke mate, door de Geschiedenis gewettigd wordt. Dat hy uit zijn aart krijgszuchtig was en dat de middelen, welke hy aanwendde om het Bisdom van schulden te bevrijden en aan vreemden invloed te onttrekken, niet altijd even gelukkig gekozen waren, zal wel geen twijfel lijden; doch evenmin, dat hy voortdurend het heil zijner onderzaten beöogde en by deze in dankbare herinnering bleef. Hoe hy aan Utrecht gehecht was, bleek ook daaruit, dat hy, ofschoon in 1364 naar Luik verplaatst, by zijn sterven (in 1378) de begeerte te kennen gaf, in eerstgemelde stad begraven te worden.
| |
| |
Jan van Vernenburg, uit de Graven van Vernenburg, (een graafschap tusschen de Aar en de Neeth gelegen,) volgde Jan van Arkel op als Bisschop van Utrecht. Hy was, volgens getuigenis van Heda, een zachtmoedig en vredelievend man.
| |
Bladz. 9, reg. 5:
Namelijk de Utrechtsche Vecht. - De vermelding van het ‘Benthemsch grondgebied’ zoude hier wellicht aan het Overysselsche riviertjen van dien naam kunnen doen denken: en dan had de hier aan den Bisschop gegeven lof niet veel te beduiden gehad.
| |
Bladz. 10, reg. 15:
Zijn prachtig burchtslot aan de Waal.
Zoo vaak ik in mijn gedicht van ‘de Waalstad,’ ‘de Keizerstad’ en ‘de burcht aan de Waal’ gewage, wordt daarmede Nymegen bedoeld en de oude (thands, helaas! verwoeste) burcht aldaar. De maat, waarvan ik my doorgaands bediend heb, gedoogde niet, dat de naam zelf der stad daarin werd opgenomen.
| |
Bladz. 10, reg. 19:
In den twist tusschen Hertog Reinout van Gelre en zijn broeder Eduard, had Aêlbrecht, Ruwaard van Holland, meestal de zijde van den wettigen Vorst begunstigd, ook zelfs nadat deze, by Tiel door zijn jonger broeder overwonnen, afstand van de kroon gedaan had. In 1361 echter, ontwarende, dat de Gelderschen zich alom aan Eduard onderworpen hadden en zelfs de vroeger vyandige Edelen hem toevielen, verzoende zich ook Aêlbrecht met hem. By het sluiten van dien vrede, werd Katharina, oudste dochter van Aêlbrecht, een kind van twee jaren, aan Eduard verloofd. Dit geschiedde in 1360. - Acht jaren later werd het huwelijk kerkelijk inge- | |
| |
zegend, en nam Eduard aan, Katharina, na twee jaren, wanneer zij haar twaalfde jaar zoude bereikt hebben, als zijn echte vrouw tot zich te halen. En werkelijk had hy zich met dat oogmerk naar Holland begeven, toen de gebeurtenissen plaats grepen, welke my de stof voor dit gedicht hebben gegeven.
| |
Bladz. 18, reg. 4, v. ond.:
Schrand're Jan van Meurs.
Graaf Frederik van Meurs was onder de eersten geweest, die zich tegen Hertog Reinout verbonden. Hy had Eduard met raad en daad gediend en hem onder anderen, ter bevordering zijner zaak, met gereede penningen ondersteund. Na zijn dood had zijn broeder Jan, wien de Geschiedschrijvers ons als een vermogend man en kloek ridder afschilderen, geene mindere diensten aan Eduard bewezen, ja hem met de (voor die tijden hoogst belangrijke) som van 19,000 gouden schilden bygestaan, waarvoor hem de burcht te Gelre met de daaraan verbonden inkomsten en voordeelen was verpand geworden. In 1358, by gelegenheid, dat de vier hoofdsteden, Nymegen, Roermonde, Zutfen en Arnhem, haren invloed zochten aan te wenden tot bevrediging der hoofdpartyen, en er goedgevouden werd, de geschillen der beide broeders te onderwerpen aan de beslissing van een tiental scheidsmannen, bestaande uit twee Schepenen van elke der genoemde Steden, en twee Edelen, genoot Jan van Meurs de eervolle onderscheiding om met Arend van Arkel tot dat ambt gekozen te worden. - Later, en wel in Juny 1363, toen Eduard reeds in de rustige heerschappy bevestigd was, stond hy dien vorst nog met aanzienlijke geldsommen by. - Na den dood van Eduard, werd hy aan 't hoofd van den regeeringsraad benoemd, die Reinout ter zijde werd gesteld. Zie Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland. II.
| |
Bladz. 19, reg. 2:
Jan van Mierlar, die als zijne voorouders eene der hoogste erflijke
| |
| |
bedieningen aan 't hof van Gelre bekleedde, behoorde onder de Edelen, die op 27 Mei 1353 een vast verbond aangingen ten behoeve van Eduard. In 1360, toen deze zich in de engte bevond, verpandde hy te diens behoeve zijn slot van Montfoort. Tijdens den oorlog tusschen Gelre en Brabant, in 1366, viel hy in de Meiery van den Bosch, waar hy ettelijke dorpen verbrandde en vanwaar hy een aanzienlijken buit benevens vele gevangenen medevoerde.
| |
Bladz. 19, reg. 8:
De Heeren van Byland, zoowel als die van Bronkhorst en van Voorst, behoorden onder de oorspronkelijke Dynasten of onafhankelijke grondbezitters van Gelderland. Degene, die hier bedoeld wordt, was Peter van Byland, die later, in 't gezelschap van Hertog Willem ter bedevaart door Pommeren trekkende, by de verdediging van zijn Vorst tegen het op hem afgezonden krijgsvolk het leven liet. Zie Starings keurig dichtstuk: Hertog Willems Bedevaart, in zijn Nieuwe Gedichten. - De uitdrukking: ‘in oneed'len strijd’ slaat alzoo niet op de beweegreden, welke hem naar de wapens deed grijpen, als welke prijzenswaardig was, maar op de hoedanigheid der aanvallers.
| |
Bladz. 19, reg. 14:
Jan van Wijtfliet, Heer van Kuik en Blaarsveld, was aan 't hoofd der onderteekenaars van het verbond van 1353.
| |
Bladz. 19, reg. 17:
Gysbrecht, Heer van Bronkhorst, was, toen Hertog Reinout het bestuur aanvaardde, de machtigste der Geldersche Edelen. Niet slechts waren al de aan den Yssel gelegen goederen zijner voorouders, oorspronkelijke stamgenooten van den Gelderschen Graaf, hem toegevallen, maar ook daar benevens had hy, na den dood van zijn eenigen
| |
| |
broeder, hun moederlijk erfdeel, Batenburg, in vollen eigendom verkregen. Ook had hem zijn vrouw, een aanverwante van het Grafelijk Huis van Kleef, rijke bezittingen in Brabant ten huwelijk aangebracht. Zijn ridderlijke waardigheid, hooge geboorte en uitgebreide goederen gaven hem een eerste, zoo niet de voornaamste plaats onder de raden van den Hertog. Ontevreden, dat, by de benoeming van een Bisschop van Utrecht, aan Jan van Arkel de voorkeur was gegeven boven zijn oom Jan van Bronkhorst, vatte hy de wapenen tegen den nieuwen Kerkvoogd op, wiens Bisschoppelijk Huis te Goor hy verbrandde en wien hy in Twente groote schade deed. De Bisschop, van zijne zijde, zocht het bondgenootschap van den Heer van Voorst, den aanzienlijksten en machtigsten Dynast van Overyssel, en van Frederik van der Eese of van Hekeren. Toen nu Hertog Reinout eerlang deze laatsten met zijn gezach beschermde, haastte zich Bronkhorst de eischen en belangen van Eduard te ondersteunen en werd eerlang aangemerkt als het hoofd van diens party, welke sedert zijnen naam droeg, gelijk de Reinoutsgezinden dien van Hekeren voerden.
| |
Bladz. 19, reg. 20:
Willem en Emmerik van Druten, gebroeders, hadden hun slot te Leeuwen, een dorp tusschen Maas en Waal gelegen, voor Eduard van Gelre open gehouden, in weêrwil, dat het landvolk in den omtrek de party van Reinout hevig voorstond. Op Paaschdag waren beide voornemens in de Kerspelkerk aan de openbare Godsdienstoefening deel te gaan nemen, toen Willem, buiten de slotpoort op de brug gekomen, eenig letsel aan zijn voet bekwam: en, het zij dat hem zulks werkelijk in het gaan belemmerde, het zij hy, naar het in die eeuw heerschend vooroordeel, er een kwaad voorteeken in zag, hy trad terug, terwijl zijn broeder, zich hieraan niet bekreunende, zijn weg onbekommerd vervolgde. Dan op het oogenblik, dat de priester den gewijden ouwel verhief, stormde een doldriftige hoop het gebouw binnen, de felste bedreigingen uitbrakende tegen de voorstanders van
| |
| |
Eduards party. Emmerik, zich zonder vrienden of helpers ziende, zocht veiligheid by het altaar, waar ook de schuldige, zelfs voor den arm der gerechtigheid, onschendbaar werd gerekend. De priester poogde hem wel, door aanraking met de gewijde teekenen, voor geweld te bewaren; maar het woeste gespuis, wat anderen heilig was niet achtende, bracht den ongelukkigen edelman in des priesters armen om en bezoedelde het altaar met zijn bloed.
| |
Bladz. 20, reg. 5, v. ond.:
Dirk van Lynden, of Lienden, wiens geslacht onder de oudsten van Gelderland behoorde, was een medelid geweest van den Landraad, die, tijdens Reinouts minderjarigheid, in 1344 de zaken bestuurde. Hy bleef sedert aan de zaak van dezen met yver toegedaan, tot dat hy, in den beslissenden slag by Tiel gevangen genomen, zich mede, na Reinouts afstand, aan diens broeder onderwierp.
| |
Bladz. 21, reg. 2:
Van der Eese, alöm geacht
Als 't hoofd van Heekrens oud geslacht.
Het aanzienlijk vermogen en de uitgebreide goederen, welke de Heeren van der Eese, vooral aan den Yssel, bezaten, hadden hen als van zelve aan 't hoofd der party gesteld, welke Reinouts rechten voorstond. Frederik van der Eese, die met de dochter van den machtigen Zweder van Voorst getrouwd was, stond in 1348 aan de zijde van den Bisschop Jan van Arkel gewapend tegen den Heer van Bronkhorst over. In 1356 overleed hy. Zijn zoon, even als hy Frederik geheeten, werd by Tiel gevangen en verzoende zich later met Eduard.
| |
Bladz. 21, reg. 17:
Niet een der aanhangers van Reinont had zich zoo geducht ge- | |
| |
maakt by zijn tegenpartyders als Zweder van Voorst, die, ook zelfs na dat het hertoglijk gezach van Eduard schier alom geëerbiedigd en gevestigd was, niet afliet, zoo wel hem als zijn bondgenoot, den Bisschop van Utrecht, met gedurig herhaalde aanvallen te bestoken. In 1361 viel hy echter zelf zijnen vyanden in handen; terwijl zijn kasteel van Voorst, dat naby Zwol gelegen was en als het sterkste van het geheele Sticht werd beschouwd, in het volgende jaar door de benden van Eduard en van den Bisschop, vereenigd met de poorters uit de omgelegen steden, werd ingenomen en geslecht. De geschiedenis van dit beleg is, uit een krijgskundig oog beschouwd, een der belangrijkste van dien tijd. Heer Zweder bleef tot aan zijn sterfdag (21 Januarij 1363) met Jan van Arkel en Hertog Eduard in onmin; zijn zoons verzoenden zich echter met beiden: Wouter, een hunner, werd na Eduards overlijden in den Landraad benoemd, die aan Reinout werd toegevoegd.
| |
Bladz. 25, reg. 14:
Willem, zoon van den Hertog van Gulik en van Eduards zuster Maria, en later de wakkerste en meest beroemde onder de Hertogen van Gelre, had op het tijdstip dat de door my bezongen gebeurtenissen voorvielen nog slechts een zevenjarigen ouderdom bereikt. Ik zal wel geene verschooning behoeven te vragen, zoo ik ten zijnen opzichte van het voorrecht des dichters gebruik gemaakt, en een vijftal jaren aan zijn leeftijd heb toegevoegd.
|
|