Poëtische werken. Deel 3. Nederlandsche legenden. Deel 5 en 6
(1860)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
Aanteekeningen op den derden zang.Bladz. 130, reg. 3:
Oost-Voornes hoogen wal.
Het kasteel van Oost-Voorne, de zetel der Heeren van Voorne, bestond uit een sterke burcht en een prachtige hofplaats, van wier luister men zich een duidelijk begrip kan maken uit de wijdloopige beschrijving, daarvan gegeven door Alkemade, in zijn Beschrijving van de stad Brielle en den lande van Voorn, bl. 170 en volgg. | |
Bladz. 130, reg. 9:
Den Heer van Voorne.
Deze was Gerard, achtste Heer van Voorne, zoon van Aelbrecht van Voorne, en van Katharina van Teylingen. | |
Bladz. 133, reg. 16:
Den Burggraaf.
Onder de hooge voorrechten, den Heeren van Voorne van oudsher toegekend, bekleedde de voornaamste plaats het Burggraafschap van Zeeland, onder welken tijtel zy nevens den Grave de hoogste waardigheid in dat gewest bekleedden. Later, onder de Stadhouders, werd deze benaming verwisseld in die van Premier noble of eerste Edele, welke het laatst is gevoerd geworden door den Heer de Knuyt. | |
[pagina 166]
| |
Bladz. 136, reg. 15.
Des eed'len Kasteleins.
De benaming Kastelein, Castellanus, wordt in verschillende beteekenissen door de oude schrijvers gebruikt. Want voor eerst, zegt Buzelinus, in Gallo Flandr. pag. 493, worden daar dezulke onder begrepen, die met een bezetting op een slot of kasteel liggen om het tegen den vyand te verdedigen. Sommigen werden ook Kasteleinen genoemd, die een kasteel ter leen bezaten: gelijk duidelijk blijkt uit de boeken, die van de leenen en leenmannen handelen. Claude Fauchet c. 6 verzekert, dat diegenen Kasteleins genoemd werden, welke in adel en waardigheid naast aan de Baanderheeren kwamen, om dat zy het recht hadden, om tot Slotvoogd te worden aangesteld; meenende hy voorts, dat de Kasteleinen, in oude tijden, niet anders waren als de Kapiteins van sterke doch kleine steden; daar de groote steden door Graven (Comites) geregeerd werden. Doch Florentius van der Haer, des Chatellenies etc., Buzelinus l.c. en meest alle andere schrijvers zijn van gevoelen, dat de Kasteleins in oude tijden dezelfde waren met de Burggraven en Ondergraven, (Burggravii, Vice-Comites,) dat is, de eerste en voornaamste Vikarissen der Graven: en dat zy door den Graaf gezonden werden om recht te oefenen in de kasteelen en kleine steden. Dit gevoelen wordt bevestigd door de omstandigheid, dat de Burggraven van Zeeland in de oudste Latijnsche brieven Castellani genoemd worden. No. II. III. IV. V. VII. VIII. IX. X. der Privilegiën enz. van de stad Brielle en den lande van Voorn, by Alkemade, II. Deel. | |
[pagina 167]
| |
een misslag, door den herout by zoodanige rangschikkery begaan, hem somtijds zuur genoeg kon opbreken, bewijst het vertelseltjen, ons door Zweder van Culenburch in de Origines Culenburgicae ap. Matthaeum Anal. etc. II. Tom. III. p. 595 verhaald van den herout, die op een gastmaal zeide:
Hoorn, Voorn, Arkel en Putten,
Ghy Heeren gaet sitten,
't welk hem zijn leven kostte. Waarschijnelijk was het de Heer van Voorne, die zich gebelgd gevoeld heeft, na een Heer van Hoorn genoemd te worden, en die den herout boeten deed voor een misslag, die misschien door een lapsus linguae ontstond. | |
Bladz. 140, reg. 21:
Hollands Maarschalkdy.
Dat de Heeren van Voorne, althands Gerard, Maarschalken van Holland zijn geweest, blijkt uit een brief, op de Leenkamer van Holland Regist. XVIII. cap. 1 tot 25, No. 1, berustende en medegedeeld door den Heer van Wijn in zijn Huiszittend leven, I. Stuk, bl. 116, waarby Gerard, Heer van Voorne, op Saturdag van St. Geertruidsdag (die invalt op den 17den van Lentemaand) des jaars 1337, Hendrik Willemszoon van Naeltwic verlijd heeft met eenige leengoederen, waaronder: ‘dat goet te HontselGa naar voetnoot(1) item de Maerscaltijd van Noert-HollandGa naar voetnoot(2) ten erfleen, die Heer Hughe van Naeltwic behuwlijkte an der jonckvrouwe van Velzen.’ De Heer van Voorne moet dus zelf zoowel het goed Hontsel als het Maarschalksambt van Holland bezeten hebben, of daarmede zijn verlijd geweest, in welk laatste geval hy het als achterleen aan het geslacht van Naaldwijk heeft uitgegeven. Opmerkelijk ook is het, dat Aelbrecht van Voorne, Gerards vader, gemeld wordt onder de Hollandsche ridderschap en edelen, ten tijde van Graaf Floris V. Gr. Holl. Kron. divis. 19. c. 21. | |
[pagina 168]
| |
en Bladz. 142, reg. 12:
Drink heil.
Wie aan een' ander een dronk wilde toebrengen, en een drinkbeker aanbieden, was gewoon hem aan te spreken met deze woorden: wacht heil! waarop de andere hem het antwoord gaf: drink heil! Zoo zegt Schilterus, Gloss. Teuton. in voce heil: wacht heil, trink heil, formulae compotantum. | |
Bladz. 144, reg. 10:
Ik my aan 's Graven zij bevond.
Melis Stoke, in Floris V.
Gheraet van Voorne ende luttel liede
Rede met ten Grave doe.
Hi sprak sinen knape toe/
Volcht mi als ghi syt ghereet/
Ic vare voren. Ende hi reet
Die strate mit ten twee kindenGa naar voetnoot(1)
Die ne beyde gader minden.
..........
En can gheweten hoe 't ghevel/
Dat si (de moordenaars) die kinder lieten ridenGa naar voetnoot(1).
Hadden si se gevangen ten selven tide
Si waren 's alle te boven bleven.
Ik wane wel/ dat si beneven
D'een den anderen ter statwaart reden.
Si hadden goede paerde bescreden/
Ende rede sere ter poertwaert
Wat ghelopen mochte die paert.
|
|