| |
| |
| |
Aanteekeningen op den eersten zang.
Bladz. 27, reg. 3:
Het dorp van Westen Schouwen was eertijds een vermaarde Havenplaats, waar niet alleen de grootste visschery was van Zeeland, maar ook menigvuldige vaart en koophandel over zee, zoo naar het Westen als naar het Oosten, met groote schepen en hulken, die aldaar plachten gebouwd en uitgerust te worden, waardoor die plaats in vreemde landen zeer bekend was. Jacobus eyndius noemt haar in zijn kronijk: ditionis Haemstedicae pagus, dat is: ‘een dorp onder 't gebied van Haemstede,’ van 't welk het een groot half uur gaans was afgelegen.
Dit vermaard open vlek is met verscheidene voorrechten en vrijheden door zijn eigen Heeren, ja zelfs door uitheemsche Vorsten, begiftigd geweest. Zoo heeft b.v., jan, Hertog van Lotharingen, aan de ingezetenen, in den jare 1296, reeds vergund, door al zijne landen tolvrij te varen en hun koophandel onverhinderd te drijven: zoo karel, Hertog van Bourgondiën, hun in den jare 1473 een oktrooi verleend tot vermeerdering zoo van hun weekmarkten, als ook van allen koophandel, en hun toegelaten een zegel te doen maken, om daar mede te bevestigen, hetgeen tot voorschreven han- | |
| |
del kon vereischt worden. In 't zelfde jaar heeft hun eduard de IVde, Koning van Engeland, vrije vaart en handel in alle gewesten en havens van zijn koningrijk toegestaan. En laatstelijk is, door maximiliaan van cruninge, Heer van Haemstede en Westen Schouwen, op den 21sten Februarij 1613, van de Heeren der Rekeninge van Holland, een brief van tolvrijheid voor beide deze Heerlijkheden verkregen. Indien het waar is, gelijk gezegd wordt, dat te Westen Schouwen tijdens zijn bloei acht-en-twintig Rijnschewijnherbergen te gelijk aanwezig waren, dan kan men hieruit den toevloed van handeldrijvende menschen opmaken. Het verhaal, dat reygersbergh in het dertiende hoofdstuk zijner kronijk van Westen Schouwen opgeeft, doet genoeg verstaan, dat het een treffelijke plaats moet geweest zijn.
‘In het Westen Schouwen,’ zegt hy, ‘staet nog te deser tijt also schone lustige kercke, als men op eenighe dorpē in Zeeland veel vindt, ēn heeft een dreue vā bomen aen beyde siden vıder straten ter kerckē toe gehadt, met veel schoone huysen, daer die fraeyste kelders in waren, al haddet een stadt geweest, 't welc nu al te samen so vergaen is datter nauwe thien huysen nu ter tijt en staen.’
De reden van dit verval bestaat hierin, dat in het einde van de vijftiende eeuw de haven aldaar is verloopen en toegezand, waardoor het dorp langzamerhand van inwoners verlaten, en huizen en kerk tot een puinhoop geworden en eindelijk geheel afgebroken zijn. Westen Schouwen, schoon een Heerlijkheid op zich zelve, heeft meestal behoord aan dezelfde Heeren als Haemstede.
| |
Bladz. 27, reg. 1 v.o.:
De kan met rijnschen wijn
Reygersberch, Van die oude zeden der Zeelanders, ‘En̄ si droncken meest op 't platte lāt, als vele geleerde van Zeelāt bescrivē, niet dan borne oft welle, dat is schoon water dat men uit puttē of graftē haelde. Men plach in Zeelant in oudē tijdē luttel biers te drinckē, eermen niet coggeschepē ut Hollāt en
| |
| |
Zeelāt quā. En̄ die rijcxste van den lāde die in de lātstede woondē laafdē harē dorst en̄ harē dranc was vochticheit vā gaerste in havere gesode met schoon versch water. Mer die rijcke die naast de zee woondē plegē winē te copē en̄ te drinckē.’
| |
Bladz. 34, reg. 5:
Hoe statig in dat statig uur,
Oud Haemsteê! blonk uw grijze muur!
Al stond uw trotsch gebouwde wal
Aan krijgsstorm bloot en overval.
Het was niet het slot te Haemstede, hetwelk, gelijk wy later zullen toonen, aan een jongeren tak van het huis van renesse behoorde, maar dat van moermont, hetwelk door den beroemden jan van renesse tegen 's Graven leger verdedigd en door dit gedeeltelijk omgeworpen werd.
| |
Bladz. 35, reg. 19:
Agneta, de edelste uit den huize,
Van d'eed'len van der Sluyse.
By de verschillende gevoelens, die door geleerden van hoog gezach omtrent het wettige of onwettige der geboorte van Witte van Haemstede en den naam van diens moeder gekoesterd worden, by de onderscheidene schoonschijnende bewijsgronden, tot staving van wijd uiteenloopende meeningen bygebracht, geloof ik, dat het den dichter vrijstaat, tusschen die gevoelens datgene te kiezen, hetwelk meest overeenkomt met het doel, dat hy zich heeft voorgesteld, en met het plan van zijn dichtstuk. Ik acht deze betuiging noodzakelijk, daar men anders licht tot de gedachte zoude komen, of, dat ik deze of gene der bestaande meeningen tot de mijne gemaakt hadde, of dat ik met een nieuw gevoelen voor den dag kwame. Geen van beiden is echter het geval. Ware er door eene der twistvoerende partyen een meening geöpperd, die my ware voorgekomen op voldingende
| |
| |
bewijzen te berusten, dan had ik die volgaarne omhelsd; doch daar my niet eene der opgegeven stellingen geheel voldeed, heb ik gemeend, - als dichter, - my noch aan de eene noch aan de anderen te moeten stooren, maar mijn eigen weg te volgen, en - als liefhebber der oude geschiedenissen, - te moeten blijven twijfelen. De voornaamste der aangevoerde meeningen wil ik echter hier ter plaatse opgeven: ten einde de lezer zoû kunnen opmerken, wat door my daaruit geheel in mijn verhaal overgenomen, wat daarentegen door my is bygevoegd of veranderd.
Volgens de eene stelling dan, in den Konst- en Letterbode voor het jaar 1825, no. 48 en 49, ontwikkeld, was witte van holland de bastertzoon van Graaf floris de Vde. Zulks is door al de zoo in- als uitlandsche geschiedschrijvers, van melis stoke af tot nu toe, erkend geworden en nimmer in het openbaar tegengesproken.
Hy kan wel niet anders dan staande het huwelijk van zijn vader geboren zijn. Immers Graaf floris was in 1269 of 1270, toen hy met beatris van dampierre in den echt verbonden werd, naauwelijks vijftien of zestien jaren oud, en kon dus onmogelijk vóór dien tijd een zoon verwekt hebben. Na den dood van 's Graven gemalin, die voorviel op den 1sten April 1296, kan hy ook niet wel ter waereld gekomen zijn, want dan had hy een jaar later niet op het Huis te Putten in bezetting kunnen liggen.
De naam zijner moeder is onbekend. Wellicht is zy een dochter uit het huis van renesse geweest, en is daardoor op Jonkheer witte de Heerlijkheid van Haemstede, die aan dat geslacht behoorde, vervallen, of hem door den Grave geschonken.
Zijn vrouw was agnes, uit het geslacht van van der sluyse, dat een jonger tak was van het geslacht van heusden en tot wapen voerde een schild van keel, beladen met een rad van zilver. Uithoofde dezer echtverbindtenis zouden de afstammelingen van Jonkheer witte het zilveren radeken gelegd hebben op den linkerschouder van den Hollandschen Leeuw, dien zy in hun wapenschild voerden.
Deze agnes was reeds getrouwd in den jare 1310; dewijl alstoen
| |
| |
haar zuster johanna van der sluyse, non in het klooster Bedbur bij Kleef, ten haren behoeve en van hare overige zusters voor Schepenen van Heusden afstand deed van haar recht op de ouderlijke erfenis, luidende deze brief aldus:
‘Wi Arnout camere en̄ Bernart van litte scepenen in Huesdene orconden onder onse seghele dat Joncvrouwe Johanna van der Sluse met hare mamboer hevet verteghen, ten haren susteren boef en te haren rechten erfghenamen, dat es te wetene te Joncvrowe Jutte boef van Keple, Ver Lisebetten vrowe van Werdenberghe, vrowen Beatrisen van der Dusse, vrowe Agnesen vrowen van Amesteden en̄ de Joncfrowen Aruouden boef van der Sluse, up al dat goed dat hare eerst verstorven was van Here Arnoude van der Sluse haren vader, en̄ darna van vrowe Agnesen hare moeder, daer God die zielen of hebben moete. In Orcoude desen brieve ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert en̄ tiene upten achtenden dag van Sinesen.’
Verder verklaart Graaf willem aan veren anesen, der vrouwe van Haemstede, te pacht gegeven te hebben, zijne voghdie van 's Heeren Witten kinderen van Haemstede en al het goed, dat Heer witte behoorde, 26 December 1321. (Zie mieris ii, 270, En Holl. Leenkamer) Dit stuk bewijst, dat haar man toen reeds dood was, en dat zy in de beheering der goederen bleef.
Eene andere hoofdmeening is, dat witte in echten bedde door Graaf floris by diezelfde agnes van der sluyse verwekt was.
Tot bewijs van dit voorgeven wordt in de eerste plaats de overlevering aangehaald, die algemeen zegt, dat de moeder van haemsteê een dochter was uit den huize van heusden: het zilveren radeke nu bewijst dat zy uit een zijtak van dat Huis, dien van v.d. sluyse, geboren moet geweest zijn; want het wapen van heusden was een gouden wiel. De agnese of Agneta, die in den bovenaangehaalden giftbrief voorkomt, was niet de weduwe, maar de moeder van witte.
Met deze dan zoû floris een geheim huwelijk hebben aangegaan en wel vóór den jare 1278, in 't welk eerst, of in 't volgende, zijn echt met beatrix kan voltrokken geweest zijn; volgens kluit
| |
| |
Exc. p. 228 was margareta, de oudste dochter van gwy van dampierre, in 1256, by het sluiten van 't verdrag met floris den voogd, negen jaren oud: beatrix was jonger en kon dus in 1278 ongeveer twintig jaren bereikt hebben. Dat over het jaar van floris huwelijk veel getwist is, bewijzen de verschillende stellingen van kluit, van beka, van jo. a leydis. De eerste stelt het op 1283, de laatsten op 1290.
Dit volgende huwelijk zoû dan tot den Panselijken ban aanleiding gegeven hebben, waardoor het eerste nietig en onwettig verklaard werd.
De voortzetter van melis stoke, dien men verkeerdelijk houdt voor den echten stoke, die de kronijk begon, zoû uit laffe vleiery voor het huis van avesnes, dat toen regeerde, witte een bastert genoemd hebben.
Geen officiëel stuk geeft hem dien naam, dewelke toch in die tijden geen schande medebracht: in tegendeel noemen hem de Graven in al hunne stukken: onse lieve broeder: onse lieve neve.
Ook heeft hy nimmer het filel, waar zich geen bastert van ontslaan konde, noch den baarnsteel op zijn wapenschild gevoerd, maar slechts een brisure, welke in een adelijk huis dien genen onderscheidt, die niet tot de opvolging gerechtigd is. Dit laatste nu was witte niet, en het is geenszins de vraag of het huwelijk zijner moeder zoodanige gevolgen voor hem zoû kunnen gehad hebben; maar of het uit zich zelve wettig zijn konde, en hieraan is geen twijfel.
Voor de wettigheid van wittes geboorte, hoewel niet uit agnes van der sluyse, zouden voorts nog pleiten: 1o. het bericht, geplaatst in de korte Levensbeschrijving der Nederlandsche Vorsten enz., te Amsterdam, by d. swart in den jare 1766 uitgekomen, en door den Hoogleeraar h.w. tydeman in den Letterbode van 1826, no. 16, geplaatst, waarin gewach gemaakt wordt van een Trouwbelofte en Trouweedul van Graaf floris den V, met de dochter van jan den VII, Heere van Hensden, alsmede een extract van het doopbillet (!) van een' zoon genaamd witto, waarin de ouders echte luiden genoemd worden, welke stukken te vinden waren in den
| |
| |
boedel van Joris Lievense van Haamstede, wettigen afstammeling in linea recta van onzen witte.
2o. De geslachtslijst der familie van elshout, voorkomende in de Genealogie des familles nobles et anciennes des dix sept Provinces des Pays-Bas, Tom III; in 't jaar 1781 uitgekomen, dus vóór dat de voornaamste voorstander der wettigheid van wittes geboorte zijn gevoelen had kenbaar gemaakt: dewelke aldus begint:
‘Jean de Heusden, Chevalier à la Terre Sainte ou de Jerusalem, où il meurt.
Arnoult, dix septième Seigneur de Heusden, mort en 1273, épouse
Cathérine, fille du Comte de Looz, desquels
Jean, dix huitième Seigneur de Heusden, Chevalier de St. Jaques, mort en 1303, épouse
1o. | La fille du Comte de Witgenstein. |
2o. | Ermgarde, fille du Comte de Wickerode. |
Du premier lit:
I. | Anne de Heusden, épouse Floris comte de Hollande. |
II. | Jean, dix neuvième Seigneur de Heusden, mort en 1318, épouse
1o. | Marguerite de Cuyck. |
2o. | Sophie de Cranenbourg. |
|
III. | Arnoult mort jeune. |
IV. | Jean, Seigneur de Drongelen. |
Du second lit:
Jean de Heusden le Jeune, Chevalier de Jérusalem en 1350 épouse.... Dame d'Elshout en 1350 etc.
Te bejammeren is het, dat van dit werk, hetwelk zonder naam van schrijver of plaats is uitgekomen, slechts drie deelen het licht hebben gezien; want in het eerste deel wordt de belofte gedaan, dat achter het laatste deel de bewijzen zullen gevoegd worden.
| |
Bladz. 37, reg. 18:
Deze was de dochter van Heer Wolfert den eerste, die,
| |
| |
zich de voogdy van graaf jan den eersten aangematigd hebbende, zich by de ingezetenen van Holland zoo gehaat maakte, dat hem die van Delft op een wreede wijze, in een opstand, om 't leven brachten.
| |
Bladz. 53, reg. 1 v. ond.:
Mocht vroeger aan Renes behooren.
Volgens het hier boven vermeld gevoelen, was Agnes van der Sluyse, na van floris gescheiden te zijn, in den echt getreden met Heer Jan van Haemstede, en was, nadat deze zonder mannelijk oir overleden was, diens Heerlijkheid door Graaf Jan aan Witte, Agnetaas voorzoon, geschonken. Deze giftbrief, by Mieris, I, 612, te vinden, is in 't jaar 1299 te Dordrecht gegeven.
Deze Jan van Haemstede was de tweede zoon van Heer Jan van Renesse, Moermont en Haemstede. Zie 't Register van de Archiven van de beneficiën van Hollant. Zijn neef, de beroemde Jan van Renesse en moermont, heeft na zijn' dood Haemsteê niet kunnen redimeeren, omdat hy te dier tijd (Ao. 1299) balling was en in ongenade van graaf Jan. De oude Goudsche kronijk en verscheiden andere schrijvers zeggen, dat hy door aanhitzing van Heer Wolfert van Borsselen verjaagd was; anderen, als Reygersberg en Scriverius, dat hy verbannen was, omdat hy den Graaf, ter dagvaart zijnde, op 't huis te Reymerswael had willen gevangen nemen, zoo dat de Graaf op 't huis te Lodycke had moeten vluchten.
Men ziet, dat ik van de hier boven opgegeven stelling afgeweken ben en van het huwelijk van Agnes met een Heer van Renesse geen melding maak.
| |
Bladz. 55, reg. 17:
Toen Schotlands koning, zonder zoon,
Ter kwader uur was overleden.
Zie hierover Wagenaar, Vad. Hist. III. bl. 55, Walter Scott,
| |
| |
Tales of a Grandfather, en de verdere schrijvers, die melding maken van het zonderling pleitgeding om Schotlands kroon gevoerd. Ook Vondel gewaagt er van, wanneer hy zijnen Gysbrecht van Aemstel in de voorafspraak zeggen laat:
Oock voer ick over zee, om hem de kroon der Schotten
Te zetten op het hooft, hoewel het anders viel.
| |
Bladz. 60, reg. 2:
Renesse had zijn legermacht,
Vereend met Vlaand'rens keursoldaten,
Op Duiveland in 't veld gebracht.
Reygersberch in 't 31 cap. ‘Int iaer ons Heeren mccciii des woonsdaechs voor palmen, quā bisschop Guye vā Wtrecht graue Jans broeder met die Vriesen en Kermelāders met veel burgers van Wtrecht, en quame tot Hueringh oft Herkinge in duuelāt, dwelk een dorp was op die tyt vast aan duuelant, so dattet al een eylant was, dat nv gescheyden is, God betert, duer inundacien. Die Hollanders en sbisschops vole toghen in 't lant vā duuelant, meynende also T Zierinezee te comen. Heer Jan vā Renisse dit v̅nemende, is subyteliken met die Vlamingen in duuelant ghecomen, teghens den bisschop in der nacht, so dat hi meest alle die Hollanders, die daer ghecomen waren, verslegen heeft, ende dye bisschop Guye ghevanghen, dyen hy in Vlaenderen ghesonden heeft. De nacht wert so vreseliken donker dat die een dē anderē nyet erkende.’
‘In desen strydt bleuen doot heer Willē van Hoorn, Domproost tot Wtrecht, heer Willem van Haerlē, heer Dierick van Zuylen, Claes Parsyn en̄ Zweer van Verrennoort (Beverwaert?) met viii m mannē. Deze stryt gesciede svrydaghs voor palmsondach. Tsaterdaechs op dē Palmauent quā graue Guye weder met de Vlaminghen voor Zirinczee, dwelk hi beleyde met groter macht tot des woonsdaechs in de paeschdagē.’ Vergel. Meyerus, Ann. Flandr. ib X.
|
|