| |
| |
| |
Aanteekeningen op den eersten zang.
Bl. 15, reg. 4:
Thands prijkend met vierdubb'le kroon.
Die van Henegouwen namelijk, van Holland, Zeeland en Friesland.
| |
Bl. 16, reg. 7:
Hoe, op des priesters hoog bevel,
De Booze 't gandsche klokkenspel
Van Lochems toren af kwam halen,
En in de kolken smeet: hoe hy
Zich toonde in Zutphens boekery.
Beide deze overleveringen zijn door den voortreffelijken dichter van Gelderland, den Heer staringh van den wildenborch, op de hem eigene geestige wijze bezongen geworden.
| |
Bl. 17, reg. 13:
't Verhaal van dapp'ren Zegelijn,
Van Blanchefloer of Valentijn.
De berijmer van het verhaal van Zegelijn van Jerusalem geeft ons zijn stuk op voor eene fraie historie, en bidt de Moedermaagd, hem
| |
| |
by haren Zoon behulpzaam te zijn, om die met eere en zonder schande ende lachter, ten einde te mogen brengen. Het verhaal luidt intusschen aldus. Seghelyn, zoon van prides van Jerusalem en blanchefloer, wordt dadelijk na zijne geboorte te vondeling gelegd, en bij een visscher opgevoed: door menigvuldige heldenstukken maakt hy zich beroemd, huwt met florette, (zoogenoemde) dochter van konstantijn den Grooten, vindt met de Keizerin helena het H. Kruis, wordt zelf Keizer, doch vermoordt, in onkunde, vader en moeder, waarom hy afstand van de kroon doet, als kluizenaar vijftien jaren op een boom doorbrengt, en eindelijk tot Paus verkoren wordt onder den naam van benedictus den Eersten. Al deze zotternyen worden met den grootsten ernst voorgedragen, terwijl de schrijver met deze regels zijn werk besluit:
Die dit dichte ende heeft bescreuen
Was geheten Loyalte waert:
God moet syn tot synre vaert,
En tot hen allen diet hebben gehoert!
God help ons ter hemelscher poert!
Des gonne ons die hemelscher Vader!
Deze Roman is twee malen, en wel te Antwerpen, gedrukt, eens in 1517 bij claas grave, eens zonder jaartal bij henrik pietersen
van Middelburg, beide reizen met eene oud Duitsche letter in klein folio.
De floris en blanchefloer schijnt, volgens den geleerden van wijn, een deel der beroemde Philocopie, die boccacio of zelf schreef, of die, ten minste, door iemand anders geschreven, hem ten voorbeelde strekte. Men weet dit laatste niet zeker, omdat men twijfelt, of het oudste nog overige H.S. van de 13de dan wel van de 14de eeuw is. Boccacio stierf omtrent het jaar 1341. De overzetting in onze taal, uit het Fransch, is berijmd door dirk, van Assenede, een weleer bloeiende stad in Vlaanderen.
Wat valentijn betreft, zijn lotgevallen, en die van zijn broeder
| |
| |
oerson of urzijn, zijn door bilderdijk bezongen geworden, en onder diens Vertellingen en Romances te vinden.
| |
Bl. 23, reg. 15:
De schoone bertha schijnt een' voorzeggenden geest te hebben gehad; want het door haar bezongen voorval met den Heer van Culemburg heeft zeker een tiental jaren later plaats gehad, dan de tijd waarin mijn legende voorvalt. De geschiedenis is deze: johan, de vierde van dien naam, de elfde Heer van Culemburg, had in eersten huwelijk gehad een dochter van den Heer van Gemen, waar hy geene kinderen by verwekte. Na het overlijden dezer huisvrouw, werd hy door zijn zwager, den Heer van Gemen, die met aleide
van Gutterswijck, zuster van den Graaf van Benthem, verloofd was, verzocht op diens bruiloftsfeest te verschijnen. Hy kwam er, en ging de toekomende bruid beleefdheidshalve begroeten. Toen zeide de Jonkvrouw: Wat wildy van Ian van Gemen kallen, kalt van uzelven. Zy werden den koop eens: hy zette zijn liefste achter op zijn paard en bracht haar op zijn kasteel te Waert. Vidd. zueder de culenburch
Origines Culenburgicae, in matth. Anal. Tom. III. pag. 628. Historie ofte Beschrijvinge van 't Utrechtsche Bisdom. Deel II. bl. 595, No. 15.
| |
Bl. 30, reg. 11:
Want, in het jaar, waarvan ik meld.
Het jaar 1417.
| |
Bl. 36, reg. 18:
De hier genoemde is walraaf of walraven, de zeventiende Heer van brederode. Hy was de eerste, die de volle wapenen van Holland, doch gequartileerd met die van Valkenburg, heeft aangenomen,
| |
| |
hebbende brederode te voren drie barensteelen van lazuur over den Leeuw gevoerd. Het Graafschap Gennep had hem zijn moeder johanna, die in 1413 overleed, nagelaten. Zijn vermogen was voor dien tijd aanzienlijk, hebbende hy, naar de getuigenis van johannes a leydis, de Orig. et reb. gest. D.D. de Brederode, 's jaars een inkomen van vier en twintig duizend oude Fransche Schilden (nagenoeg zestig duizend gulden). Op bevel van Hertog aelbrecht trok hy mede op ter beteugeling der Friezen, die zich wederom tegen het Grafelijk gezag verzet hadden. In de bestorming van het blokhuis te Staveren, dat door de zijnen verlaten was, werd hy gevangen genomen, doch ontkwam het, door zich uit een venster neder te laten. Daarna bevond hy zich met Graaf willem by de belegering van Gorcum, alwaar hy door jan van arkel gevangen genomen werd. Gedurende den tijd van zeven jaren hield arkel hem in zijn macht, waaruit brederode weder door list ontsnapte. In vrijheid zijnde, dacht hy op niets anders dan om zich op arkel te wreken, hetgeen hem ook, nadat hy tot den eersten van 's Graven Raden was aangesteld, gedeeltelijk gelukte, met de verwoesting van het land en de gevangenneming van den Heer van arkel, dien hy vervolgends noodzaakte, zich onder de macht des Graven te stellen.
| |
Bl. 39, reg. 21.
Ik, die, zoo de afkomst moest beslechten,
Op 't Graafschap meer gegronde rechten
Dan 't Beiersch Huis, bewijzen zoû.
Het geslacht van brederode was zeker een der adelijkste van Holland, waarom men voor een spreekwoord plach te houden:
brederode de edelste, wassenaer de oudste,
egmond de rijkste, arkel de stoutste.
Hoeveel twist er over den waren oorsprong van dit huis moge zijn, de meesten stemmen daarin overeen, dat de brederodes afstammen van Graaf aernout van Holland, zoodat walraaf van brederode
| |
| |
te dezer plaatste niet onjuist aanmerkt, dat hy, die, na het afsterven van den laatsten afstammeling des oudsten zoons van Graaf aernout, het hoofd van den Hollandschen stam geworden was, zoo geen nadere, althands even gegronde rechten op de Grafelijke kroon bezat als het Huis van Beieren.
| |
Bl. 44, reg. 23:
Op 't klinken van zijn elpen fluit.
Bekend is het, dat men oudtijds, in stede van tafelschellen of klokken, tot het roepen van dienstboden, fluitjens bezigde.
| |
Bl. 45, reg. 16:
Gekruide wijn, een drank voor goden.
Onze voorvaders dronken zelden ongemengden wijn: De hipokras in tegendeel en kruierwijn werd bij hen op alle gerechten gediend.
|
|