Nederland in den goeden ouden tijd
(1942)–Jacob van Lennep– Auteursrecht onbekendZijnde het dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence van Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche provintiën in den jare 1823
[pagina 137]
| |
Vrijdag 11 Junij.TE vier ure sprongen wij ten bedde uit en wandelden langs fraaie dreven tegen half vijf voort. | |
[pagina 138]
| |
aan hen die haar van deze zijde genaken, dewijl zij in 't lang aan de overzijde der IJssel gebouwd is, onnoemelijk veel torens heeft, en eene rij boompjens tusschen den buitenmuur en den oever der rivier. Ook treft de zware brug met bewondering. Wij namen onzen intrek in het logement over het einde dier brug, vlak tegenover de stad geplaatst en hadden uit de voorkamers, die wij betrokken een schilderachtig schouwspel voor ons, verlevendigd door de voorbij varende schepen en schuiten. Deze groote brug is van hout, bestaat uit acht boogen, elk ruim zestig treden lang, en levert dus een prachtig kunststuk op. Bij het opkruien en losbarsten van den ijsgang is de angst der Kampenaars en hun bezorgdheid voor die brug altijd zeer groot. Op een der pijlers staat dat dezelve te Kampen gebouwd is. Men betaalt er eene stuiver tol; van deze heffing zijn echter de stedelingen uitgezonderd. Van dezelve heeft men een heerlijk uitzicht op de twee armen van den IJssel, welke het Kampereiland vormen, 't welk zoo vruchtbaar is, dat de stad door deszelfs opbrengsten van stedelijke belastingen bevrijd is. Kampen is eene vrij groote, lange doch smalle en bij uitstek fraai gebouwde stad. De groote Breedestraat verdient dien naam en munt door goede huizen, welvoorziene winkels en vooral door hare lengte uit. Ook zijn de grachten breed en met hooge boomen beplant. Langs den IJssel is eene niet onaartige wandeling tusschen kleine boompjens, als ik boven aangemerkt heb. Midden in de stad is een hooge tooren, die tot een vuurbaak gebouwd is, welke 200 voeten hoog is, doch waaraan de bouwmeester bij ongeluk vergat eene trap te maken zoodat men er die naderhand gebrekkig bij moest voegen. Het raadhuis is zeer oud en heeft in deszelfs voorgevel antieke beelden voorstellende de Vrede, de Gerechtigheid, enz. Een oude stadsbode, een groot babbelaar doch een gedienstig man toonde ons de oude rechtzaal, welke van zeer fraai hout gewerkt is en overal zittingen in 't ronde heeft, aartig gesneden, op de wijze der zitplaatsen van de kanonniken in de Roomsche kerken. Op de steenen pyramidaal gebouwden schoorsteen pronken heerlijke beelden en twee basreliefs. Het eene stelt Salomoos eerste gerecht voor, waarbij die vorst door bondelbijldragersGa naar eind* omstuwd zit. Het tweede vertoont de heldendaad van SCAEVOLAGa naar eind*, waar men de kanonnen op Rome gepointeerd ziet. Dit beeldhouwwerk werd in de vorige eeuw met allerlei verwen beschilderd: toen begreep men dat niemand dus ontdekken zou dat het steen was, dus | |
[pagina 139]
| |
schilderde men het nogmaals wit over om het de steenkleur te geven: door al dit kladden heeft men aan het gebeitelde al deszelfs oorspronkelijke fijnheid en luchtigheid ontnomen. In dezelfde zaal hingen de fraai geschilderde beeldtennissen van al de Prinsen van Oranje, benevens eenige beulszwaarden en hellebaarden. Beneden zagen wij
Eene der bekoorlijkste vrouwen, die ik immer gezien heb
eene nette groote kaart van het Kampereiland. Na eenige vruchtelooze bezoeken keerden wij in de herberg, luierden voor de deur en aten zeer smakelijk met een Zwolsch heer, zijne drie zoontjens, en een' geëmploijeerde aan de registratie. Deze laatste sprak veel over den oorlog in Spanje en verwonderde zich zeer dat wij stilzwegen toen hij de ConstitutioneelenGa naar eind* prees en ophemelde. Voor het eerst kregen wij hier een goed nagerecht, bestaande uit kersen, aardbeziën, framboozen en bessen. De dochter uit de herberg was een der bekoorlijkste vrouwen die ik immer gezien heb. Na den eten herhaalden wij ons bezoek bij den vrederechter KOCK, en vonden alleen zijn vrouw en dochter, alsmede twee onderofficieren. De onbevallige juffer | |
[pagina 140]
| |
schonk ons thee en babbelde zonder eind, vooral over de Kamperstreeken, waarmede zij quasi den gek schoor. Zij was zeer nieuwsgierig te weten wat ik in mijn Journaal van hare stad zeggen zoude. Daar ik mij verwonderde over de menigte van onnutte poorten in dezelve gebouwd, vernam ik naar de reden en hoorde dat er in vroeger tijd slechts twee gestaan hadden, waarvan de tollen ruime inkomsten opbrachten. De burgemeesters van Kampen waren toenmaals groote rekenaars, en vooral ver in de regel van drieën. Zij begrepen dus dat tien poorten vijfmaal zoo veel zoude opbrengen dan twee en lieten er nog acht bouwen. – In 't vorige jaar zoude de koning te Kampen komen: men richtte aan de brug een hemelhooge pyramide op ter illuminatie, dan toen Z. M. kwam en het stellaadje weggenomen was, vond men in de gansche stad, geen ladder hoog genoeg om den top der piramide te bereiken, en moest men dus het bovenst gedeelte onverlicht laten. 's Avonds wandelden wij den Kamperhout om, die zeer fraaie boomen heeft en in 't bijzonder een zeer ruim exercitieveld. Te tien ure gingen wij bedwaarts. | |
Zaturdag 12 July.Daar het weder ongunstig was, vertrokken wij 's morgens met de schuit door uitgestrekte bouwlanden naar Zwol, waar wij te tien ure aangekomen zijnde onzen intrek in het logement van Heldt tegen over de poort namen. Na lang dwalen vonden wij het postkantoor en gingen de ontvangen brieven lezen. Kort daarop bezochten wij den Gouverneur BENTINCKGa naar eind*, die een fraai huis bewoont. Hij ontving ons beleefd, maar koel, en staande; want hij was in groot costuum en scheen haast te hebben. Ook bleef zijne wellevendheid bij het brengen van kaartjens. Van hem wandelden wij naar den Heer TOBIASGa naar eind*, secretaris der stad, wiens vrouw wij tehuis vonden, omringd van kleine kinderen. Zij ontving ons vriendelijk en gulhartig en verzocht ons tegen den volgenden avond te soupeeren. Van haar terug keerende ontmoette ons haar echtgenoot, die ons beloofde na den eten bij ons te zullen komen. – Te half drie aten wij zeer goed, onder anderen eene heerlijke Fransche soep. De Heer TOBIAS kwam ons volgens zijne belofte te vier ure afhalen en bracht ons de stadsschansen rond, die met hooge en zware boomen beplant zijn. De bolwerken echter heeft men door het tusschen in voegen van kleine tuintjens en het dempen van een gedeelte der | |
[pagina 141]
| |
gracht ten volle bedorven, en de stad tot een' onregelmatigen veelhoek gemaakt. In eene sociteit buiten de stad dronken wij thee, wandelden eenige fraaie lanen om, en voorts eene bekoorlijke landstreek door korenvelden en weilanden aangenaam afgewisseld. De bouwlanden om de stad, hier bij mudde gezaai gerekend, zijn veel geld waard. Na onze wandeling schreven wij brieven en gingen tegen half twaalf bedwaarts. | |
Zondag 13 July.Te half tien begaven wij ons naar de groote kerk die welgebouwd is en een fraai orgel heeft. Na lang naar plaatsen omgezien te hebben, gingen wij eindelijk zeer deftig in de regeringsbank zitten, die zeer ruim en groot is. De predikant Ds. SMIT, een oud, stijf man, predikte zeer friendelijk over Ps. CXIX vs 92. In het ruim plaatste zich eene schoone fraai uitgedoschte vrouw, die mij met aandacht beschouwde en gedurig hare oogen op mij vestigde, uit hare kleeding begreep ik dat zij niet uit Zwol zijn konde, doch ik kon mij hare gelaatstrekken niet te binnen brengen. Uit de kerk kwam ons de Heer TOBIAS afhalen en wandelde met ons naar de markt. Hier luisterde eene aangename reeks van schoonheden naar het veldmuzyk der dragonders die in garnizoen leggen. Van daar begaven wij ons naar de stadssocieteit die groot en ruim is en dronken er koffi. Te twee ure aten wij en volgden wederom onzen vriendelijken geleider die ons eene niet minder schoone wandeling dan den vorigen dag doen liet. Het Zwarte Water in zonderheid levert bekoorlijke gezichten op door de fraaie plaatsen aan deszelfs oever. De kleur dier rivier is zwart doch het water in een glas wit en helder. Voor onze herberg gekeerd, vonden wij het buitenplein opnieuw vervuld met toehoorders die het treffelijk muzyk van het garnizoen aandachtig toeluisterden. Kort daarop verscheen mevr. TOBIAS. Twee zoons van den Delfschen predikant METELERKAMP Ga naar eind*, studenten te Utrecht en hun zusters verzelden haar. Doch men verbeelde zich mijne verwondering toen ik bij hen de schoone, die mij 's morgens in de kerk had aangestaard, herkende, en de heer TOBIAS mij in 't oor fluisterde, dat die dame mij zeer goed kende. Zonder mij te bedenken sprak ik haar aan en zeide dat ik haar in de kerk had opgemerkt. Dadelijk antwoordde zij dat zij mij aldaar ziende en herkennende om Amsterdam gedacht, en door zoete herinneringen veel van de preek verloren had. – Nog kende ik haar niet. Na de mu- | |
[pagina 142]
| |
zyk bood VAN HOGENDORP zijn arm Mevrouw TOBIAS aan, en ik aan mijne schoone onbekende. Nu bemerkte ik uit hare gesprekken dat zij Gouvernante van de jonge juffrouw METELERKAMP was en te voren dien post bij Mevr. HOGGUER MIJNSSEN bekleed had: zij wist vrij wat meer van mij dan ik van haar; want Gouvernantes zijn menschen die alles hooren en zien, terwijl zij zelve onopgemerkt blijven.... indien zij niet bij uitstek fraai zijn, als deze. Na eene aangename wandeling kwamen wij bij de heer TOBIAS. De Heer Ds. METELERKAMP, zekere lange student VAN DER WIEK en twee jonge nichtjens vermeerderden het gezelschap. Ik werd aan het avondeten tusschen den Predikant en die jufvrouw WALKER, de schoone Française geplaatst. Dus had ik rondom een genoeglijk gesprek: met den dominé een fraai, aangenaam en uitmuntend gezind man sprak ik over orthodoxie en met de bevallige buurvrouw over.... hetgeen men aan fraaie vrouwen vertelt. VAN HOGENDORP zat tusschen de nichtjens. De ééne, zijnde eene Zwolsche Juffrouw METELERKAMP was spraakzaam en lief; zij verrukte mijn' koelen reisgenoot: hij sprak met haar en den volgenden dag van haar, dat veel zegt. Te half een kwamen wij tehuis, hadden ons heerlijk vermaakt, lekker gegeten, uitmuntenden wijn gedronken en (slechte) eerste haring geproefd. | |
Maandag 14 July.Te zeven ure verlieten wij het bed en vermaakten ons met het lezen van al de gekheden te Haarlem bij gelegenheid van het L. CostersfeestGa naar eind* gedebiteerd. Een uur later wandelden wij de Willemsvaart langs. Dit kanaal, in 't vorige jaar voltooid, vereenigt den IJssel met den stadsgrachten en dus met het Zwarte Water: daar te voren de schepen eerst om van Deventer naar Zwol te komen den IJssel af moesten zakken, de Zuiderzee in zeilen en het Zwarte Water tot de Stad moesten opvaren, leggen zij nu dien ganschen tocht in een kwartier uurs af. Den IJssel voeren wij in eene boot over en kwamen te 9 ure in Hattem. Deze elendige stad doorgewandeld zijnde, begaven wij ons door korenvelden heen over de heide naar den berg in derzelver nabijheid gelegen, beklommen dien en genoten een uitgestrekt panorama over de omleggende landstreek, tot aan Nijkerk toe. Onder aan den berg ligt het kasteel Mole Cate, thands eene woonplaats van honden. Naast hetzelve zijn twee papierfabrieken, dewelke een beekje dat van den berg afhuppelt aan den gang brengt. Te Hattem gekeerd, dronken wij koffi. Zeer diep is het | |
[pagina 143]
| |
verval dier stad, dezelve is bijna niet door te rijden wegens de slecht geplaveide straten: echter betaalt men hier als in de meeste Overijsselsche steden zeer veel aan straatgeld. De poorten zijn zoo klein en laag dat geen gewone Hollandsche koets of chais er door zoude kunnen. Langs een' anderen weg keerden wij terug, zagen aan den IJssel twee steenovens die veel te doen hebben wegens de geringe prijs der aldaar gemaakte steen. Na den eten legden wij een afscheidsbezoek bij Mevr. TOBIAS af, waar wij thee dronken: haar man kwam te vijf ure bij ons en deed opnieuw eene wandeling met ons rondom de stad, terwijl zijn aangenaam en nuttig gesprek ons veel vermaakte en leerde. In de societeit dronken wij met hem wijn tot half negen, keerden huiswaarts, pakten ons goed en zochten het ledikant op. |
|