| |
| |
| |
III.
Over het verminken der citaten.
Ik heb als kind een rijke mevrouw gekend, die bij haar kinderen een Franschen goeverneur en een Zwitsersche goevernante had, die beiden zeer hoog bij haar stonden aangeschreven; en het bewijs daarvan werd door haar herhaaldelijk aan haar vrienden en kennissen - doch voor hen die 't gold op min aangename wijze - geleverd. Immers als zij gezelschap bij zich had, luidde 't gedurig uit haar mond: Monsieur P a dit enz. of Mademoiselle Q dít toujours enz. en dan herhaalde zij, of liever dan meende zij de door hen gesproken woorden te herhalen; doch daar zij zelve alles behalve t'huis was in de Fransche taal, lei zij dien goeden lieden allerlei wartaal en wanspraak in den mond: en dit geschiedde geregeld in hunne tegenwoordigheid; zoodat men begrijpen kan, wat marteling zij doorstonden: die van de pijnbank is er wellust bij.
Diezelfde wijze om de woorden van anderen verkeerd aan te halen is vooral in gebruik wanneer het
| |
| |
de woorden eens schrijvers geldt, en wie het doet begaat een vergrijp, niet minder af keurenswaardig dan dat, waaraan de door mij bedoelde vrouw zich schuldig maakte. Als een vers, een zinsnede, door de groote waarheid, de goede les of de kernachtige spreuk, die er in voorkomt, of wel door den zwier, het nette, het bevallige der uitdrukking, aandacht of bewondering heeft opgewekt en daardoor als citaat geijkt is, dan doet men den maker onrecht niet alleen, wanneer men dat vers of die zinsnede niet zuiver terug geeft, maar men loopt gevaar, of liever men is bijna zeker, er de kracht of de waarde van te verminderen: ja, niet zelden gebeurt het dat men, door een woord, een letter te veranderen, den geheelen zin verdraait. Eenige voorbeelden zullen dit, naar ik mij vlei, behoorlijk in 't licht stellen.
't Gebeurde hier te lande, dat een dagbladschrijver, willende toonen, dat hij ook Latijn verstond, een regel, die hem zoo wat half in 't hoofd gebleven was, aldus citeerde:
Jam venit stella, non praeeunte die.
't geen, vertaald, zeggen wil: ‘Daar komt de ster, zonder dat er een dag is voorafgegaan.’ Dat heeft machtig veel van onzin, en bovendien, dewijl stella hier in nominat. staat en de a dus kort is, deugt de pentameter niet. Maar bij Ovidius, (ad Liviam Augg. vs. 408) luidt de regel:
Jam venit, stella non praeeunte, dies,
d.i. ‘De dag komt, zonder door een ster voorafgegaan
| |
| |
of aangekondigd te zijn.’ Hier was nu alleen een komma verplaatst, en een letter weggelaten; maar èn vers èn zin waren er door bedorven.
Horatius bezigt in zijn Ars poëtica de uitdrukking (vs. 19),
Sed nunc non erat his locus.
(Doch nu was het voor deze dingen de plaats niet.)
Bijna altijd en overal lezen wij die, aldus verminkt:
(Het was hier de plaats niet)
wat waar kan zijn in de gegeven omstandigheden, maar lang niet het zelfde is.
Voltaire schreef tot twee malen toe (6 April 1773 en 12 Juni 1776) aan d'Argental: qui bene latuit bene vixit. Beide keeren zeide hij wat hij niet meende en bovendien citeerde hij verkeerd. De spreuk kan, zoo als hij die geeft, in geen vers voorkomen. Zie hier het distichon van Ovidius in zijn geheel (Tristia Lib. III. Eleg. IV. vs. 25):
Crede mihi bene qui latuit bene vixit, et intra
Fortunam debet quisque manere suam.
Geloof mij, hij heeft wel geleefd, die een verborgen leven geleid heeft, en ieder moet in zijn stand blijven.)
Toch ziet men de bedorven lezing van Voltaire 't meest gebezigd.
Dikwijls hoorde ik de navolgende halve regels,
| |
| |
tot een hexameter verhanseld, door middel eener omzetting en der tusschenvoeging van het woord totus, op deze wijze:
Regis ad exemplum totus componitur orbis
(De geheele wereld schikt zich naar 's konings voorbeeld.)
en dan schreef men dien verknoeiden regel aan Juvenalis of Ovidius toe. De woorden zijn van Klaudianus, IV Consul. Honor. vs. 298, 299.
Ik zou nog eenige dozijnen voorbeelden meer uit het Latijn kunnen aanhalen; doch uit beleefdheid voor den lezer, ik wil zeggen voor de lezeres, ga ik tot de aanhalingen uit het Fransch over.
Hoe vele honderden malen hebt gij niet hooren zeggen, of zelf gezegd:
Le style c'est l'homme. De zaak moge volkomen waar zijn; doch Buffon heeft in zijn Discours de réception die waarheid nog beter en bepaalder uitgedrukt, door te zeggen: le style est l'homme même. Zoo staan de woorden, gedrukt onder de oogen van den schrijver zelven, in den Recueil de l'académie, 1753, p. 337-338, en zoo vormen zij ook een volkomen pendant met het niet min ware de taal is gansch het volk.
Wie zegt niet evenzeer:
Le Français, né malin, créa le vaudeville,
en aan niemand, die zijn Boileau niet van buiten kent, is 't te wijten, zoo hij verkeerd citeert; immers de regel werd zoo gelezen voor het Parijsche theater,
| |
| |
dat aan dat genre gewijd was. Boileau had echter in den IIden zang van zijn Art poétique, na van 't hekeldicht gesproken te hebben, met zijne gewone nauwkeurigheid gezegd:
D'un trait de ce poème en bons mots si fertile,
Le Français, né malin, forma le vaudeville.
Wat een zeer verschillend denkbeeld uitdrukt, en in allen gevalle beter is dan de variante, waar men zich meê behelpt, ten gevolge van de dwaze liefhebberij om 't geen in twee regels gezegd is tot één samen te trekken.
Van deze vers-verminking wordt echter nog een bijzondere reden opgegeven: toen de tweede regel voor de frontespies van het bedoeld theater zou komen te staan, bekroop den direkteur de schrik, dat, het zij de schilder die hem er plaatsen zou, het zij deze of gene spotboef, een o in een e veranderen mocht, en er van maken:
Le Français, né malin, ferma le vaudeville.
Op den regel
Il est avec le ciel des accommodements,
die in ieders mond is, valt niets aan te merken; behalve alleen, dat wie hem zoo in den Tartuffe waant te vinden, zich bedriegt. De regel is samengesteld uit twee regels (acte IV sc. 5), die aldus luiden:
Le ciel défend, de vrai, certains contentements,
Mais il est avec lui des accommodements.
| |
| |
't Is waar, dat in de pleitrede voor het blijspel, die, onder den titel van Lettre sur l'Imposteur, waarschijnlijk door Molière zelf geschreven is, de regel zóó voorkomt als men hem thans nog citeert, en wellicht had hij oorspronkelijk dien vorm; men weet, dat na de eerste uitvoering het stuk verboden werd en de wederopvoering alleen vergund onder voorwaarde dat er eenige veranderingen in zouden worden gemaakt, en nu kan het zeer mogelijk zijn, dat het vervormen van deze regels daaronder begrepen is geweest. Het zal Molière zijn voorgekomen, dat het gezegde, tot twee regels verwaterd, minder aanstoot geven zou; - doch het publiek had het vers ééns gehoord en vergat het niet meer. Hier dus zal men wel doen, bij uitzondering, den gedrubten tekst niet aan te halen, maar, ik herhaal het, bij uitzondering.
Immers een groote fout is het, als men van de twee fraaie regels,
Du choc des sentiments et des opinions
La vérité s'élance et jaillit en rayons,
(ten onzent) een enkelen maakt, en zegt, of zelfs schrijft:
Du choc des opinions jaillit la vérité,
waardoor men wel een regel, maar geen vers gekregen heeft, ten zij men opinjon leze, wat niemand, die Fransch spreekt, doen zal.
Doch hoe velen, die denken Fransch te spreken, van wie men dagelijks zulke blunders hoort! Nog een paar voorbeelden, ter waarschuwing.
| |
| |
Men weet nu eenmaal, althans Beets heeft het herinnerd, dat de regel
La critique est aisée et l'art est difficile,
niet van Boileau is, maar van Destouches; maar aan wien men hem ook toeschreef, men had hem nooit behooren te schrijven dan zoo als hij werkelijk luidt: en toch van de honderd, die hem aanhalen, zijn er 99, die zeggen, ja die zelfs durven schrijven:
La critique est aisée; mais l'art est difficile,
waardoor het vers eenvoudig tot proza geworden is.
In 't voorbijgaan zij 't aangemerkt, Boileau vond in 't geheel de kritiek zoo'n gemakkelijke zaak niet; daartoe was hij zelf een te fijne kritikus: integendeel zegt hij in zijn Art poétique:
Tel excelle à rimer qui juge sottement.
In het andere voorbeeld ben ik zelf eenigszins betrokken. 't Is het derde van een eeuw geleden, dat ik een vertaling uitgaf van eenige liederen van Burns: daar was er een bij in koepletten van vier regels, en de laatste regel van ieder koeplet eindigde op Nanny. Ik beken, dat ik geen kans zag in onze taal woorden te vinden, die op anny rijmden, zonder in 3t burleske te vallen. Zoo maakte ik er Selinde van: die naam klonk wat pretentieus, doch voor 't overige hielp hij er mij goed door. Een recensent echter gaf mij op mijn lappen: ik had, naar zijne
| |
| |
meening, gedachtig moeten zijn aan het gezegde van Boileau:
La rime est un esclave, qui ne doit qu' obéir.
Ik beken, dat ik, die aanhaling lezende, mij niet kon weêrhouden van in lachen uit te bersten. ‘Zie daar,’ zeide ik bij mij zelven, ‘iemand, die verzen wil recenseeren, en die een Fransch auteur citeert, en in zijn citaat zelf het bewijs levert, dat hij noch de regels der prozodie, noch het Fransch verstaat. De regels der prozodie niet, want dan zou hij weten, dat door de verandering van esclave et, gelijk in Boileau staat, in esclave qui, de samensmelting of elizie verloren gaat en het vers een halven voet te veel krijgt; - het Fransch niet, want dan zou hij weten, dat rime vrouwelijk is, en dus wel een slavin maar geen slaaf kan zijn, en geschreven hebben, zoo als er bij Boileau staat: ‘une esclave.’
Ik heb sedert opgemerkt, dat fouten van dien aard in de citaten bij recensenten en dagbladschrijvers de regel, en een goed citaat een loffelijke uitzondering was.
En men denke niet, dat het met citaten uit onze eigen schrijvers zoo veel beter gaat. Wie hoorde niet meermalen:
Van Hollands duren eed en Egmonds slaverny?
Vondel heeft er echter nooit aangedacht, Vosmeer tot een slaaf van Egmond te maken. De regels luiden bij hem:
| |
| |
Nu ben ik immers vry van Hollants dieren eedt
En Egmond mach my hier niet heeten of gebieden.
Welken staanden en slependen regel men tot anderhalven rijmenden regel verknoeid heeft, doch die evenmin de gedachten als de woorden van den schrijver teruggeven.
Even zoo hoort men wel;
Nu zal men eindlijk zien,
Of Romen of Karthaag de wereld zal gebien.
Bij Langendijk, in zijn ‘Julius Cezar en Kato’, leest men:
Nu zal men eindlijk zien,
Of Rome dan Karthaag de wereld zal verwinnen.
Dat maakt nu wel zoo groot verschil niet; doch het verkeerd citeeren van de regels wekt alweêr het vermoeden op, dat hij die 't doet, het treurspel, waar ze in voorkomen, nooit gelezen heeft, en niet meer dan een gaai is, die met pauweveêren pronkt.
|
|