| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
Gesteldheid der Nederlanden onder Karel V. - Wijze van bestuur. - Inquisicie. - Filips als toekomstig Heer gehuldigd. - Aremberg, Stadhouder van Friesland en Groningen. - Huwelijk van Willem van Nassau met Anna van Buren. - Concilie van Trente. - Vrede van Passau. - Oorlog met Frankrijk. - Beleg van Mets. - Slag bij Renty. - Zeegevecht bij Doever. - Bestand met Frankrijk. - Karel V doet afstand - Filips II wordt Heer der Nederlanden. - Karakter van Karel V.
Even als verscheiden kleinere rivieren, die, soms voor een wijl onderling vereenigd, dan weder gescheiden, hun loop vervolgd hebben en eindelijk tot een grooten stroom samen zijn gevloeid, zoo waren ook de onderscheiden Vorstendommen in Nederland, na langen tijd elk onder een afzonderlijk gebied gestaan te hebben, onder Karel van Oostenrijk tot één geheel vereenigd. Doch even als er rivieren bestaan, wier wateren, zelfs nadat zij een gemeenschappelijke bedding bekomen hebben, nog haar oude kleur en stroom behouden en zich niet met elkander vermengen; zoo ook bleven die verschillende Gewesten, in weêrwil van den band, die hen samenhield, door innerlijk bestuur en huishouding, door gewoonte en zeden, vooral door belangen, onderscheiden. De algemeene naam van Nederlanden, dien zij droegen, had nog geen gehechtheid tusschen de bewoners der verschillende streken te weeg gebracht. Nog bleef de scheiding bestaan, die de afstammelingen der Waalsche en die der Germaansche rassen verdeelde. Ook de oude vete tusschen Vlaanderen en Holland, tusschen Holland en Friesland, tusschen Brabant en Gelre, was in het geheugen der landzaten bewaard gebleven. Voorts had ieder Gewest zijn afzonderlijke wetten, voorrechten, en gewoonten, die de Vorst wel eerbiedigen moest, wilde hij geen gevaar loopen van de liefde zijner onderdanen te verbeuren en zijn gezag in de waagschaal te stellen.
Zoowel de Hertogen van Borgondiën als de Vorsten uit het Huis van Oostenrijk hadden zich beijverd, vooreerst, om de banden, die | |
| |
de Nederlanden, 't zij aan het Rijk, 't zij aan Frankrijk, verbonden, los te maken: ten tweede, om ze langzamerhand onder een gelijke hooge rechtsbedeeling te brengen, ten einde van al die afzonderlijke Gewesten een op zich zelf staand Rijk te vormen. Het eerste was aan Karel V bij het verdrag van Augsburg gelukt: in het tweede mocht hij slechts ten deele slagen. Een inniger verbintenis tusschen de Gewesten ontstond niet vroeger, dan toen, gelijk later verhaald zal worden, vereenigde wederstand tegen den Soeverein en gemeenschappelijk belang haar voor een tijd noodzakelijk maakten; en zelfs toen had zij slechts plaats, om even spoedig weder te verflauwen en, gedeeltelijk althans, te niet te gaan.
Intusschen had de samenloop van gebeurtenissen, die de Nederlanden onder den krachtigen scepter van Karel V had gebracht, een weldadigen invloed op hun maatschappelijke welvaart uitgeoefend. Die bestendige twisten, welke voorheen, tot verderf voor den landzaat, tusschen de onderscheiden Hertogdommen en Graafschappen woedden, moesten voortaan vervallen. De Edelen, eenmaal voor den Landsheer, met wien zij vaak in macht en af komst gelijk stonden, zoo geducht, waren thans wel gedwongen, de meerderheid van hun keizerlijken Soeverein te erkennen; veel adellijke Huizen waren uitgestorven; de meeste door de langdurige oorlogen, en niet minder door de verslindende weelde van het hofleven, verarmd en met schulden bezwaard; en zelfs de hoofden der nog vermogende geslachten ontleenden hun aanzien meer van de staatsambten, die zij bekleedden, dan van den luister hunner geboorte.
De steden daarentegen waren, bij het genot van binnenlandschen vrede, in rijkdom en aanzien gewassen. Terwijl Frankrijk, Italië, en Duitschland door burgeroorlog verscheurd werden, waren Antwerpen, Brugge, Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen, en zooveel andere steden in de Nederlanden, de stapelplaatsen geworden, waar de koopwaren uit de verschillende werelddeelen heenstroomden, en de handel rustig en welig bloeide; terwijl het fabriekwezen, niet slechts in de zuidelijke Nederlanden, maar ook in de Hollandsche steden, tot een hoogte gestegen was, welke het later nimmer weêr bereikte. Met de welvaart der Gemeenten was ook haar invloed en de aanmatiging van hare Overheden toegenomen, ja, begon haar stem zoodanig gewicht te bekomen, dat zij niet zelden boven die van Adel en Geestelijkheid werd gehoord; en Karel, bij zijn veelvuldige oorlogen maar al te dikwijls een onderstand in geld noodig hebbende, dien alleen de Gemeenten hem verschaffen konden, zag zich genoodzaakt, deze al meer en meer te ontzien.
Ofschoon echter elk Gewest door zijn eigen wetten bestuurd werd, was er toch een algemeen bestuur, dat op het tijdstip, tot hetwelk ons het vorig Deel gebracht heeft, bij de Landvoogdes Maria berustte. Drie Raadslichamen stonden haar ter zijde: de Raad van State, die over vrede- en oorlogszaken en over het binnenlandsch bestuur geraadpleegd werd; de Geheime Raad voor recht en wet- | |
| |
geving; de Raad van Financiën, voor al wat de geldmiddelen betrof. Alle drie deze lichamen, even als de Landvoogdes te Brussel gevestigd, waren - en hier dient wel op gelet - slechts raadgevend en aan haar ondergeschikt.
Ook bij sommige gelegenheden werden de Afgevaardigden uit de Staten der onderscheiden Gewesten door den Soeverein of de Landvoogdes te samen geroepen, die dan onder den naam van Algemeene Staten vergaderden, om den wil of wensch van den Soeverein te vernemen en daarover te raadplegen; doch die met geen gezag hoegenaamd waren bekleed.
De Hervorming was in de Nederlanden toegenomen, in weêrwil van de strenge middelen, in 't werk gesteld, om haar te keer te gaan. Twee oorzaken werkten daartoe voornamelijk mede: in de eerste plaats, het door den handel te-weeg-gebrachte verkeer met talrijke vreemdelingen, die de nieuwe leer hadden omhelsd; en ten tweede, de leergierige aard en aanleg onzer landgenooten, waardoor zij niet slechts aangespoord werden om de Schriften te onderzoeken, maar tevens in staat gesteld om, na dat onderzoek, rekenschap te geven van hun geloofsverandering. Zoodanige studie was en bleef echter altijd voor de persoon van den onderzoeker gevaarlijk; want de plakkaten tegen de zoogenaamde ketters werden gestadig hernieuwd en versterkt. In 1540 werd hun de beschikking over hun goederen ontnomen: in 1544 hun zelfs verboden uit het land te wijken; en, zes jaren later, de aanbrenger met de helft der bezittingen van den veroordeelde beloond. Men begrijpt, of zulk een lokaas ook werkte, en hoeveel, dikwijls geheel valsche en logenachtige aanklachten er gedaan werden, om zich met het beloofde deel van des aangeklaagden goederen te verrijken. - Het opsporen, het gevangennemen, en vonnissen van hen, die van de oude leer waren afgeweken, werd Inquisicie, d.i. navraag of onderzoek, genoemd. Tot Opper-Inquisiteur der Nederlanden was zekere Ruard Tapper van Enkhuizen aangesteld, die zich op zulk een strenge wijze van zijn bediening kweet, dat de Landvoogdes zelve den Keizer verzocht, de gestrengheid der plakkaten eenigsins te verzachten. Aan dit verzoek werd wel niet voldaan op de wijze als men gehoopt had; doch in de plaats van den naam van Inquisicie, die, om zijn Spaanschen oorsprong, in Nederlandsche ooren des te hatelijker klonk, gaf men aan het geloofs-onderzoek dien van ‘Geestelijk Gerecht’; en, schoon de zaak dezelfde bleef, de kortzichtige menigte was voor een wijl tevreden gesteld.
Verreweg het grootste gedeelte der Nederlanders was echter aan de oude leer getrouw gebleven; en zelfs bij de andersdenkenden was geen vervolging nog in staat den eerbied te verminderen, dien men aan den Keizer, als Soeverein, toedroeg, noch de gehechtheid, die men voor zijn persoon koesterde. Ook hij was, als men zich herinneren zal, te Gent geboren, en voor zoo verre hij wederkeerig aan zijn Nederlandsche onderdanen gehecht was, moest het hem hinderen, | |
| |
dat zijn zoon Filips hun geen gelijke genegenheid toedroeg. Deze jonge Vorst, in Spanje opgevoed, waar de oude haat, tegen de Nederlanders opgevat, nog in de harten leefde, had hen natuurlijk van geen gunstige zijde door hem leeren beschouwen. Intusschen, hij was geroepen om eenmaal over hen te heerschen: en nu besloot Karel hem tot zijn aanstaande onderdanen, en deze tot hem, in nadere betrekking te brengen, ja, hen onderling door een nauweren band te verbinden: in de hoop misschien, dat wederzijdsche toenadering en genegenheid daarvan het gevolg zouden wezen. Hij ontbood hem daarom in 1549 uit Spanje, en deed hem, eerst in de zuidelijke Nederlanden, vervolgens in Zeeland, Holland, Utrecht, Overijsel, en Gelderland, als toekomstig Soeverein huldigen: bij welke gelegenheid de jonge Vorst de handhaving bezwoer, zoo der voorrechten, door zijn voorouders aan de Nederlanden verleend, als der oude landsgebruiken, terwijl hij wederkeerig den eed der Staten ontving.
In Friesland en Groningen werd de hulde, namens den Prins, ontvangen door Jan van Ligne, Graaf van Aremberg. Deze was daar Stadhouder geworden (1548) in plaats van den in 't vorige jaar te Brussel overleden Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buren, wiens dood even merkwaardig was geweest als zijn leven. Zijn uiteinde voelende naderen, had hij niet op het bed, maar, als een echt krijgsman, in 't harnas willen sterven. Door zijn geneesheer onderricht, dat hij slechts luttel uren meer te leven had, liet hij zijn boezemvrienden, den Bisschop van Atrecht en den Graaf van Aremberg, bij zich ontbieden, ten einde afscheid van hen te nemen. Vervolgens zijn uitersten wil gemaakt hebbende, liet hij zich zijn pronkgewaad, zijn ridderorde van het Gulden Vlies, zijn degen, helm, en strijdhandschoenen brengen; en, zich alzoo uitgedoscht in een armstoel geplaatst hebbende, gelastte hij, dat men al zijn bekenden bij hem toe zou laten. Na zich op de minzaamste wijze met allen te hebben onderhouden, liet hij ook zijn bedienden tot zich komen, zei hun, met een hartelijkheid, die tranen uit hun oogen perste, een voor een vaarwel, en beval hen den Bisschop met nadruk aan. Daarna, een beker met wijn op 's Keizers welzijn geledigd en zijn arts voor zijn trouwe diensten bedankt en omhelsd hebbende, riep hij den omstanders een laatst vaarwel toe, en gaf onmiddellijk daarop den geest. Anna, zijn eenig kind en erfgename, trouwde in 1551 den jongen Willem van Nassau, Prins van Oranje, en bracht hem de heerlijkheden Buren, Leerdam, IJselstein, Maartensdijk, en andere, ten huwelijk mede.
Ter gelegenheid der huldiging van Filips werd mede bepaald, dat de Nederlanden voortaan nimmer mochten gescheiden, maar allen door één Vorst geregeerd moesten worden, en dat ook vrouwen tot de opvolging gerechtigd waren. In 1551 beleende de Keizer zijn zoon met de Erf-Nederlanden bij een gouden bulle, welke hij door den Roomsch-Koning liet bevestigen.
| |
| |
Reeds van den jare 1545 af was ten gevolge der kerkelijke tweespalt, te Trente een Kerkvergadering gehouden, om over de geloofsputen te beslissen en den vrede in de Kerk, zoo mogelijk, te herstellen. Na langen tijd geschorst te zijn geweest, werd deze Vergadering in 1550 weder hervat, en ook eenige Nederlanders derwaarts afgevaardigd. Antony Perenot, Heer van Granvelle en Bisschop van Atrecht, een hoogst bekwaam man van borgondische herkomst, en wiens vader twintig jaren achtereen lid van den Geheimen Raad en de voornaamste raadsman der Landvoogdes was geweest, werd door den Keizer belast, zijn belangen te Trente voor te staan.
In 1552 werd de Vergadering plotseling afgebroken op de tijding dat hertog Maurits van Saksen de wapenen tegen den Keizer had opgevat, om zijn schoonvader, den landgraaf van Hessen, uit zijn gevangenis te verlossen en de vrijheid van godsdienst voor te staan. Daar de Franschen insgelijks de vijandelijkheden hadden hervat, zag Karel zich buiten staat de voorspoedige wapenen van den Saksischen Vorst te keeren, en vond hij zich zelfs genoodzaakt, te Passau een vrede te teekenen (2 Aug. 1552), bij welken aan de Protestanten in Duitschland volkomen vrijheid van godsdienst werd vergund.
De vijandelijkheden met Frankrijk hadden intusschen, zoo ter zee als te land, vrij wat nadeel berokkend. Verscheidene Hollandsche schepen werden genomen: onder anderen 15 groote koopvaarders, die van Zeeland naar Spanje zeilden, waardoor Hoorn en Enkhuizen een verlies leden van ongeveer ƒ 2100000. In Mei 1552 viel het Fransche leger in Lotharingen en later in Luxemburg, waar het onderscheiden steden bemachtigde. Onze oude kennis Maarten van Rossum trok, van zijn zijde, met een leger in Champagne en Lotharingen, het land, naar zijn gewoonte, alom plunderende en vernielende.
Eerst na den vrede van Passau vond zich de Keizer in staat, iets van belang tegen Frankrijk te ondernemen. Toen werd het beleg voor Mets geslagen door een aanzienlijk leger, aangevoerd door den Hertog van Alva en den Marquis of Markgraaf de Marignan, en later nog versterkt door Nederlandsche benden, onder bevel van Lamoraal, Graaf van Egmond, en Jan van Hennin, heer van Boussu. Ook zelfs aan die vereenigde troepen gelukte het niet, de welverdedigde stad te bemachtigen; terwijl het tot in 1553 duurde, eer de keizerlijke troepen zich met eenigen voorspoed bekroond zagen. Toen werden Teroeanne en Hesdin in Artezië stormenderhand ingenomen, ten gronde geslecht, en sedert nimmer herbouwd. In het volgende jaar voorkwam koning Hendrik II den Keizer, en rukte de Nederlanden op drie verschillende punten binnen. Na het over en weder innemen van verscheiden plaatsen, viel er eindelijk een slag voor bij Renty in Artezië, waar het keizerlijke leger geslagen werd: ofschoon ook de Franschen zooveel geleden hadden, dat zij in dien veldtocht niets meer dorsten ondernemen.
| |
| |
Te water was er mede hevig gestreden, en wel in de Hoofden tusschen Doever en Calais. Men was hier te lande sedert eenigen tijd te rade geworden, de koopwaren, die naar Spanje verzonden werden, te laden in wel uitgeruste oorlogschepen. Zulk een vloot, twee-entwintig zeilen sterk, keerde in Augustus 1554 uit Spanje terug, en werd voor Doever door vijf-en-twintig Fransche schepen aangetast. Na een hevig gevecht geraakten verscheiden schepen in brand, 't welk de verwarring niet weinig vermeerderde. Veel schepelingen sprongen, om de vlammen te ontgaan, in zee, en poogden zich op de naaste, 't zij bevriende, 't zij vijandelijke schepen, te redden. De Nederlanders, die een aantal Franschen op deze wijze hadden ingenomen, werden voor hun gedienstigheid slecht beloond; want de aldus geredden, bespeurende, dat zij op sommige vaartuigen de sterksten waren, vermeesterden die en brachten ze te Dieppe op. De zeeslag eindigde echter zonder beslissend voordeel, noch aan dezen, noch aan genen kant; doch met groote schade wederzijds.
Na een vruchteloos afgeloopen vredehandeling werden de vijandelijkheden wederom hervat, waarbij Willem van Oranje zich als veldoverste onderscheidde, en de Fransche kroonvazallen in Pikardyen versloeg. De pest woedde intusschen in 't keizerlijke leger, en een van haar slachtoffers was de beruchte Maarten van Rossum (Jan. 1555), die bekwame en gevreesde krijgsoverste. Zijn naam bleef nog lang bij 't volk in geheugenis, en nog in onze dagen kan men te Arnhem de woning zien, welke hij er had laten stichten, en die, wegens de gedrochtelijke beelden, waarmede de gevel versierd was, den naam van Duivelshuis draagt.
De verliezen, in het keizerlijke leger door de pest geleden, deden den Keizer spoediger dan gewoonlijk de winterkwartieren betrekken; welhaast begon men over vrede te spreken, en op 5 Febr. 1555 werd een bestand voor vijf jaren gesloten.
Doch Karel was nu niet slechts den oorlog, maar zelfs het regeeren moede geworden. Schoon niet ouder dan vijf-en-vijftig jaren, gevoelde hij reeds de ongemakken van den ouderdom, en had vooral geweldige aanvallen van jicht te verduren. Bovendien was hem het krijgsgeluk, hem vroeger altijd gunstig, in de laatste jaren beginnen tegen te loopen. Hij had zich genoodzaakt gezien, voor de overmacht der Duitsche vorsten te zwichten, aan hun eischen toe te geven, en den Passauschen vrede te teekenen. De Franschen, meermalen door hem overwonnen, hadden nu veroveringen gemaakt, die hij vergeefs gepoogd had, hun weder te ontwringen. Uit al deze omstandigheden, die van meer of minder gewicht op zijn overweging waren, laat het zich licht verklaren, dat hij besloot afstand van zijn heerschappij te doen, en zijn overige dagen in stille rust te gaan doorbrengen (1555).
Hij ontbood te dien einde zijn zoon Filips, die den 8en September te Brussel kwam, terwijl de Staten der Nederlanden daar tegen het midden der volgende maand werden bijeengeroepen.
| |
| |
Alvorens het bewind te verlaten, kweet Karel zich van den plicht der dankbaarheid, door eenigen zijner getrouwste dienaren te beloonen. Jan van Hennin, heer van Boussu in Henegouwen, en Floris van Pallandt, heer van Kuilenburg in Gelderland, zagen hun Heerlijkheden tot Graafschappen - de Stadhouder en Amiraal van Holland Maximiliaan van Borgondië, de zijne van Veere en Vlissingen tot een Markgraafschap - verheffen. Aan de Edelen en Steden van Holland werd te zelfder gelegenheid de verzekering herhaald, dat er de ambten aan geen vreemdelingen zouden worden gegeven. Dat van Stadhouder was echter onder die bepaling niet begrepen; want daar de Stadhouder den Vorst zelf vertegenwoordigde, moest deze in zijn keus te dien opzichte niet gebonden zijn.
Op 25 October, den dag, tot den plechtigen afstand bepaald, kwamen de afgevaardigden der Staten op het Hof te Brussel bijeen. Leunende op den schouder van zijn gunsteling, prins Willem van Oranje, trad de Keizer de vergadering binnen, en werd gevolgd door zijn zoon Filips, zijn zuster Maria, zijn neef Filibert van Savoyen met de overige Ridders der Orde van 't Gulden Vlies - als welker hoofd Filips reeds vier dagen te voren was erkend - de Stadhouders der verschillende Gewesten, de leden der drie Raden, de Edellieden van 's Keizers hof, en de gezanten van verschillende Mogendheden. Nadat de afgevaardigden der Staten achtervolgens waren opgeroepen en hun vereischte volmacht onderzocht, liet Karel, door een der leden van den hoogen Raad, Philibert de Bruxelles, der Vergadering zijn besluit kenbaar maken, om de Nederlanden aan Filips over te dragen. Toen deze had uitgesproken, vatte de Keizer zelf het woord op, waarbij hij, zich in 't Fransch - toen reeds de Hoftaal - tot de aanwezigen wendende, hun zijn loopbaan herinnerde, zoo rijk in tochten ter zee en te land, in krijgsverrichtingen, in verbonden, in overwinningen: bij welke allen, naar hij zeî, hij slechts de eer van den Staat en van den Godsdienst had voor oogen gehad. Thans echter, ging hij voort, voelde hij zich ongeschikt, zich als voorheen te kwijten, en begreep hij, het welzijn van zijn onderzaten niet beter te kunnen verzekeren, dan door hun, in stede van een ouden en zwakken grijzaard, een jongen, wakkeren, en kloekmoedigen Vorst te schenken. Hij eindigde met zijn leed te betuigen en vergiffenis te vragen voor al hetgeen hij, onwetend, jegens een zijner onderdanen misdaan mocht hebben.
Bij het uitspreken dezer rede had de Keizer zijn aandoening, en bij het slot daarvan zijn tranen niet kunnen bedwingen. Nadat Jacob Maes, Pensionaris van Antwerpen, uit naam der Staten in een gepaste toespraak voor de mededeeling dank gezegd had, stond de Keizer op om zijn zoon met de oppermacht te bekleeden. Filips wierp zich aan zijn voeten en wilde zijn hand kussen, maar Karel omhelsde hem en zeide hem voorts in het Spaansch: ‘mijn waarde zoon, ik geef u al mijn landen van herwaarts over, om ze te bezitten gelijk ik ze bezit, met al de inkomsten en voordeelen, daaraan verbonden. | |
| |
Ik beveel u de belangen van den Godsdienst en het Recht aan’. In dezelfde taal antwoordde Filips: ‘Sire, gij legt mij een grooten last op; gelijk ik echter altijd aan uwe Majesteit gehoorzaam ben geweest, zal ik mij ook thans aan Haren wil onderwerpen, en aanvaard ik de landen, die Zij mij afstaat’. Nadat nu de open brieven van afstand der Oppermacht waren voorgelezen, gaf de nieuwe Landsheer den Staten te kennen, dat hij, zelf in het Fransch minder bedreven, hen verzocht wel te willen hooren, wat de Bisschop van Atrecht, uit zijn naam, tot hen spreken zou. Deze zeî hun toen, van zijnentwege, handhaving van godsdienst en recht toe, en vraagde hen, op hun beurt, gehoorzaamheid aan hun Heer. Na hem sprak nog de voormalige Landvoogdes, Karels zuster Maria, die vervolgens door den Keizer voor hare trouwe diensten, en daarna, van wege de Staten, door Jacob Maes voor de betoonde genegenheid werd bedankt. Toen stond de Keizer van zijn zetel op, en verliet de diep getroffen Vergadering.
Den volgenden dag werd de nieuwe Landsheer gehuldigd, de zegels des Keizers werden verbroken, en door nieuwe, met 's Konings naam, vervangen. - Ik zeg met 's Konings naam: want na den dood zijner eerste vrouw, Maria, Prinses van Portugal, die hem een zoon had nagelaten, was Filips in 1554 hertrouwd met een andere Maria, dochter van Hendrik VIII en Koningin van Engeland; en ofschoon hij zich in dat Koninkrijk weinig ophield, bleef hij echter tot den dood dier Vorstin den titel van Koning van Engeland voeren.
In January van 't volgende jaar (1556) droeg Karel ook de heerschappij over Spanje, zijn Italiaansche Staten, en de Amerikaansche landen aan Filips op, alleen eenig inkomen voor zich zelf behoudende; terwijl hij, in 't laatst van Augustus, van de keizerlijke waardigheid afstand deed ten behoeve van zijn broeder, den Roomsch-Koning Ferdinand. Het was de Prins van Oranje, die belast werd, de kroon en scepter, uit Zeeland, waar Karel, ter afreis naar Spanje gereed, zich toen ophield, naar Duitschland over te brengen.
Karel, zich aan de Rammekens bij Vlissingen ingescheept hebbende, vertrok omstreeks half September naar Spanje, waar hij zich, in het Hieronymieten-klooster te Yuste, in de vlakte van Plazencia, in Estremadura, nadat hij er eenige vertrekken voor zich had laten aanbouwen, tot zijn sterfdag (21 Sept. 1558) bleef ophouden.
Maar, zoo hij al oorspronkelijk het voornemen had gehad, zich voortaan alleen met het heil zijner ziel bezig te houden, een geest, die zoo lang met wereldsche zaken was bezig geweest als de zijne, kon onmogelijk geheel daarvan scheiden, en, zoo hij in zijn afzondering trouw de plichten van zijn Kerk waarnam, en misschien nu en dan een stichtelijk boek las, zijn hoofd bleef steeds vervuld met hetgeen op het staatstooneel voorviel, en wat hij het gretigst las waren de brieven, die hem dagelijks op de hoogte van het gebeurde hielden; terwijl hij van zijn kant zelden een week liet voorbijgaan, waarin hij | |
| |
aan zijn zoon geen voorschriften zond, hoe zich omtrent de binnenen buitenlandsche politiek te gedragen.
Men leest bij veel schrijvers, dat de Nederlanders het verlies van Karel V als hun Soeverein innig betreurden. Veel reden konden zij er niet toe gehad hebben. Niet alleen toch hadden zij hem al den tijd van zijn langdurige regeering jaar op jaar groote sommen moeten opbrengen, meestal tot het voeren van oorlogen, die hen volstrekt niet aangingen; maar ook was door hem voor 't eerst in hun land die hatelijke Inquisicie ingevoerd, die er reeds een groot aantal menschen ter dood had doen brengen. Wat intusschen bij de landzaten in zijn voordeel pleitte was, vooreerst, zijn geboorte in hun midden, ten anderen, de bekwaamheid waarmede hij de binnenlandsche rust had weten te verzekeren, en aan handel en nijverheid vrije ontwikkeling te geven, en bovenal misschien bij velen de gedachte, dat men, nu hij vertrok, bij de ruil wel verliezen, maar zeker niet winnen kon.
|
|