| |
Een-en-dertigste hoofdstuk.
Willem van Gulik, Hertog van Gelre. - Reinout van Brederode, wegens het dragen van 't wapen van Holland vervolgd. - René van Châlons, prins van Oranje, Stadhouder van Holland, enz. - Strooptochten van Maarten van Rossum. - Zeetochten tegen Frankrijk. - Gelre en Zutfen door Willem van Gulik aan Keizer Karel afgestaan. - Vrede van Crespy. - Willem van Nassau volgt René van Châlons in 't Prinsdom van Oranje en in zijn overige Heerlijkheden op. - Lodewijk van Praet, Stadhouder, enz. - Oorlog tegen de Protestantsche Vorsten in Duitschland. - Maximiliaan van Borgondiën, Stadhouder. - Verdrag van Augsburg.
Utrecht en Holland, elkander zoolang vijandig, waren nu onder één Heer gebracht geworden, en werden, ofschoon gedeeltelijk op zich zelf blijvende, door één Stadhouder bestuurd; Overijsel, van het Nedersticht gescheiden, werd als een Heerlijkheid op zich zelve beschouwd. Friesland en Groningen hadden Karel V tot Heer aangenomen; en van al de Nederlanden ontbraken hem thans alleen de erfstaten, door Karel van Egmond nagelaten. Het was dan ook niet te verwonderen, dat, terstond na dezes dood, de Landvoogdes den Staten van Gelderland herinnerde, hoe, door menige verdragen, met 's Keizers voorzaten en hemzelf gesloten, het Hertogdom Gelre en het Graafschap Zutfen, bij het uitsterven van den regeerenden Vorstenstam, den Keizer moesten toevallen. Doch behalve dezen deed zich nu ook een ander mededinger op, namelijk Anthonie van Lotharingen, zoon van Karel van Gelres zuster, en buiten twijfel zijn naaste bloedverwant. De Staten gaven echter te kennen, dat zij geen dezer beide Vorsten tot Heer verlangden; terwijl Willem van Gulik, van zijn zijde, de aanspraak gelden deed, die hij uit | |
| |
de keuze der Staten ontleende. Wat de uitslag van dit alles was, zal nader blijken.
In 1538 was de vrede tusschen keizer Karel en Frans I weder gesloten, en eerstgemelde, nu de handen vrij hebbende, besloot een grootsch ontwerp, reeds door zijn oudovergrootvader Filips van Borgondiën gevormd, te volvoeren, en een kruistocht tegen de Ongeloovigen te beginnen. Hij liet daartoe, in 't volgende jaar, een machtige vloot uitrusten, en ook in Holland en Zeeland een honderdtal schepen en de noodige manschap bijeenbrengen, om daarmeê de Turken uit Konstantinopel te verdrijven. Dan de Geldersche gebeurtenissen, de onrustige staat van Duitschland, en vooral hevige onlusten te Gent, noodzaakten hem, van zijn besluit af te zien. In het zelfde jaar (1539) overleed zijn vrouw Izabella, hem eenen zoon (Filips) en twee dochters nalatende.
Het oproer te Gent, ontstaan uit de gewettigde pogingen der Landvoogdes om een bede door middel van invordering te bekomen, had den Keizer doen besluiten, uit Spanje naar de Nederlanden over te komen. Hij nam te dien einde de reis over Frankrijk, door het land van zijn bestendigen mededinger Frans I. Wel is waar leefde hij thans met dezen in vrede; doch een vredebreuk behoorde onder de mogelijke, ja, onder de zeer gewone dingen. De Fransche koning liet hem echter ongemoeid doortrekken, en zelfs alle mogelijke eer bewijzen. Het was in dien tijd nog de gewoonte, dat de Vorsten onder hun dienaars ook zoogenaamde hofnarren hadden, die een kap met bellen op 't hoofd droegen, en een marot of zotskolf (d.i. een stok met een hansworstekop aan 't eind) voerden, en wier post het was, hun meester met kluchtige gezegden te vermaken; Triboulet, zoo was de hofnar van Frans I genaamd, had tot gewoonte, in zijn zakboek den naam op te teekenen van ieder, die een dwaasheid verrichtte. Het voornemen van Karel V vernemende om door Frankrijk te komen, haastte hij zich 's Keizers naam in zijn boekjen op te schrijven. Koning Frans vraagde hem naar de reden. ‘Wel’, zeî hij, ‘is Karel niet een groote gek, dat hij door uw land komt, waar gij hem kunt vasthouden wanneer gij wilt?’ - ‘Maar’, hernam de Koning, ‘wat nu, zoo ik hem ongehinderd laat doortrekken?’ - ‘In dat geval,’ antwoordde de hofnar, ‘schrap ik zijn naam uit, en stel den uwen in de plaats’. Frans I maakte echter, en 't strekte hem tot eer, geen gebruik van den zijdelingschen raad, door Triboulet gegeven, en liet, als gezegd, den Keizer zijn doorreis ongehinderd volbrengen.
De Keizer, op den 16 Feb. 1540 binnen Gent gekomen, waar men hem zoo spoedig niet verwacht had en op geen tegenweer bedacht was, riep de Staten aldaar bijeen. De stad werd veroordeeld tot zware geldboete, slechting van het meerendeel van haar wallen, waarvan de steenen gebezigd werden om een kasteel te bouwen, dat haar in bedwang hield, enz. Drie maanden bleef Karel er zich nu ophouden, en sprak er recht aan 't hoofd van den raad van Vlaan- | |
| |
deren. Vervolgens reisde hij naar Holland en van daar naar Utrecht, en werd overal met groot gejuich en plechtige eerbewijzingen ontvangen. Zoo werd hij onder anderen met veel luister te Vianen onthaald, welke plaats te dier tijd het hoofdverblijf, rezidencie of hofstad, was van de Heeren van Brederode. Reinout, het hoofd van dat doorluchtige geslacht, stond bij hem in blakende gunst, in weêrwil dat hij negen jaar geleden namens den Keizer was vervolgd geworden wegens het voeren van het volle wapen van Holland. Nu was dat voeren van het volle wapen van Holland een misdrijf, dat met den dood gestraft kon worden, voor zooverre het beschouwd werd als een aanmatiging van de Grafelijkheid. Brederode was echter alleen in een boete verwezen geweest, en hem verboden geworden, het Hollandsche wapen anders te dragen dan met een barensteel (of ‘getande dwarsbalk’) van lazuur daarboven; terwijl hij van den Keizer, op grond van een door hem ingediend smeekschrift, genade van alle overige straffen ontving.
Antonie van Lalaing, Graaf van Hoogstraten, was op den 2 April van dit jaar overleden. In zijn plaats werd als Stadhouder over Holland, Zeeland, Westfriesland, en Utrecht aangesteld René van Châlons, Graaf van Nassau, Baron van Breda, Markgraaf van Antwerpen enz. Hij was de zoon van Hendrik van Nassau, die beurtelings Stadhouder van Gelderland, Holland en Brabant geweest, en twee jaren vroeger gestorven was; en de dood van zijn oom van moederszij had hem bovendien Prins van Oranje (in Frankrijk) gemaakt. Kort voor zijn benoeming tot Stadhouder was hij in den echt getreden met Anna, dochter van Antonie, Hertog van Lotharingen. In weerwil dier verbintenis en der menigvuldige Vorstendommen en Heerlijkheden, die hij elders bezat, vestigde de nieuwe Stadhouder zich in Holland en verwierf er zich de genegenheid der ingezetenen; een genegenheid, die, gelijk uit het vervolg dezer geschiedenis blijken zal, op zijn naam- en stamgenooten overging.
Twee andere beroemde mannen waren omtrent dezen tijd hier te lande gestorven; de een was Floris van Egmond, graaf van Buren, Heer van IJselstein, enz., die, in weerwil van den spotnaam van Floortje Dunbier - hem, om een of ander reden, gegeven - zich door talrijke en langdurige diensten de dankbaarheid zijner landgenooten verworven had, en op den 24 October 1539 in zeventigjarigen ouderdom overleed, zijn heerlijkheden nalatende aan zijn zoon Maximiliaan. De andere was Adolf van Borgondiën, Heer van Beveren en Veere en Amiraal van Holland, die den 7 December 1540 stierf. Ook deze liet een zoon na, Maximiliaan genaamd, die hem in de waardigheid van Amiraal opvolgde.
Na te Breda door den nieuwen Stadhouder onthaald te zijn, nam Karel V de terugreis naar Brussel aan, vanwaar hij zich naar Duitschland en, in den volgenden zomer, naar Italië begaf. Hier was een talrijke vloot verzameld, waarmede hij naar Algiers stevende, met oogmerk om die stad te bemachtigen. Zijn tocht liep | |
| |
echter ongelukkig af, daar de schepen door een zwaren storm beschadigd en verstrooid, ja, genoodzaakt werden in de Spaansche havens binnen te loopen,
Frans I, den Keizer verre van de hand en in ongunstige omstandigheden ziende, achtte de gelegenheid schoon om den oorlog weder te beginnen. Hij verbond zich vooraf met de koningen van Zweden en Denemarken, en met Willem, Hertog van Gelre, die zijnen vader Jan nu ook in de regeering over Kleef en Gulik was opgevolgd. In Juni 1542 drong de Hertog van Orleans met een Fransch leger in Luxemburg; de Koning van Denemarken liet de Sont weder sluiten en de Hollandsche schepen in beslag nemen; en Maarten van Rossum, die veldmaarschalk van Gelre gebleven was, trok de Meyerij in, verbrandde of plunderde Sint- Oedenrode, Oirschot, Hilvarenbeek, Baerle, en Boxtel, nam Hoogstraten bij verdrag in, en rukte toen naar Antwerpen.
De Prins van Oranje had, op het vernemen van dezen inval, aan de Staten in den Haag geschreven, ten einde het benoodigde geld tot het voeren van den krijg in te vorderen. Er diende echter dadelijk gehandeld te worden, en, Brederode in zijn plaats naar den Haag zendende, begaf hij zich naar Breda, vanwaar hij met vijfhonderd ruiters en drieduizend voetknechten - meer kon hij in der haast niet bijeenbrengen - optrok ter verdediging van Antwerpen. Dan onderweg stuitte hij op het leger van Maarten, die hem in een hinderlaag wist te lokken en hem noodzaakte, na het verlies van het grootste gedeelte zijner manschap, naar Antwerpen te wijken. Hier volgde hem de Geldersman, en eischte de stad op uit naam der koningen van Frankrijk en Denemarken, voorgevende. dat keizer Karel verdronken, en met Jonas door de visschen was ingeslokt. Men antwoordde hem op denzelfden spottenden toon, dat men in dat geval zou wachten tot hij weder op het land gespogen werd, en dan zijn bevel vernemen; maar dat Maarten een landroover was, wiens boden men, zoo zij zich in de stad vertoonden, aan een boom zou ophangen, opdat de vogels ook iets te eten mochten vinden. Geen geschut genoeg bij zich hebbende, trok de Geldersman weder af, en voorts Brabant in en Mechelen voorbij, 't welk hij niet dorst aandoen, wijl zich de Landvoogdes er met een goede macht bevond. Toen kwam hij voor Leuven, welke stad hij opeischte. De Overheden weigerden de overgave, doch boden hem evenwel 50,000 gouden Leliën, benevens wijn en mondbehoeften, indien hij wilde aftrekken. Daarmede stelde hij zich te vreden; doch de studenten aan de Hooge School, dit verdrag als vernederend voor de stad beschouwende, sneden, juist in de poort, de strengen der paarden af van de wagens, waarop de wijnvaten geladen waren, stopten daarmede den doortocht, vermeesterden het geschut, dat zich op den wal bevond, losten het op de Gelderschen, en maakten in 't kort zulk een krachtig vertoon van wederstand, dat Maarten de hoop opgaf, om hier eenig voordeel te behalen. Hij trok dus | |
| |
naar Frankrijk, en vereenigde zich met den Hertog van Orleans, die Luxemburg bemachtigde, maar even spoedig weder verloor, toen de Prins van Oranje met het Nederlandsche leger kwam opdagen. Deze deed hierop een inval in Gulik, waar hij verscheiden plaatsen innam en plunderde, en geduchte wederwraak nam over den strooptocht, door Maarten in Brabant gedaan. Na deze krijgsverrichtingen begaf hij zich naar Henegouwen, om den Franschen, die inmiddels Luxemburg weêr veroverd hadden, het doordringen in de Nederlanden te beletten.
Brederode had intusschen in den Haag vrij wat moeite gehad, om aan de Hollandsche steden te beduiden, twee beden op te brengen, een som van ƒ 80,000, die de Landvoogdes eischte om den oorlog te voeren, en eene van ƒ 60,000 ter verdediging van Holland. Zoolang Maarten van Rossum met de zijnen zich nabij de grenzen ophield, was men bereid, de laatste som, ja nog meer, al ware 't van de twee koeyen één, te geven; maar nauwlijks was het gevaar voorbij, of men krabde weder achteruit. De Landvoogdes intusschen hield de Steden aan de eens gedane toezegging, en de ƒ 60,000 werden, hoezeer dan ook niet goedschiks, betaald. Doch hiermede kwam men niet verre: er moest weder geld wezen, en na veel over en weêr praten, bracht Holland eindelijk nog ƒ 120,000 op.
(1543). Intusschen gingen de strooperijen op zee haar gang, en hielden Fransche kapers de zeegaten onveilig; daar-en-tegen zeilde de Amiraal Maximiliaan van Borgondien met negen schepen de Garonne, een rivier in 't Zuidwesten van Frankrijk, op, maakte al de oorlogsvaartuigen, die hij er vond, onbruikbaar, plunderde de wijnschepen die er lagen, en deed zelfs een landing, waarbij hij eenige dorpen brandschatte en de kerkklokken als zegeteekenen mede voerde.
Nauwlijks had de Prins van Oranje Gulik ontruimd, of de geduchte Maarten van Rossum vertoonde zich weder met zijn roofscharen in het Sticht, plunderde Leusden, Zoest, en andere dorpen, en sloeg het beleg voor Amersfoort. De bezetting was juist eenige dagen te voren uitgetrokken, om Nykerk te bemachtigen, en daar teruggeslagen, zoodat de stad zich buiten staat van tegenweer bevond en bij verdrag overging. Vandaar trok Maarten weder naar de Meyerij, waar hij deerlijk huishield, kloosters noch kerken, vrouwen noch kinderen verschoonende.
Deze schade was echter de laatste, die Karels onderdanen van den partijganger te lijden hadden. De Keizer kon niet verdragen, dat een der schoonste gedeelten van zijn Rijk aldus door een in 't midden daarvan gezetelden vijand, die er als een worm aan 't hart knaagde, werd verwoest. Ook verbitterden hem de aanspraken van Willem van Gulik, die noch de bekwaamheid en beminnelijke geaardheid van zijn vroegeren naamgenoot bezat, noch, als Karel van Egmond, zich beroemen kon, voor het erfdeel zijner vaderen te strijden. | |
| |
Hij besloot dus, zelf een einde aan de zaak te komen maken, en begaf zich met een aanzienlijk leger naar de Nederlanden. De stad Duren werd stormenderhand door hem ingenomen, en spoedig zwichtten ook Gulik, Roermonde, en Venlo, in welke laatste stad Willem van Gulik, nu bevreesd geworden, zich in persoon voor den Keizer vernederen, en aan zijn welbehagen onderwerpen kwam. Een verdrag dat op den 27 September 1543 gesloten werd was er het gevolg van. Willem deed daarbij van alle aanspraak op Gelre en Zutfen, ten behoeve van den Keizer, afstand, en werd daarentegen wederom door dezen met de Hertogdommen Kleef en Gulik verlijd. Weinig dagen daarna kwamen de Staten van Gelre en Zutfen den Keizer in zijn tent te Venlo hulde doen; en de prins van Oranje, nu ook tot Stadhouder over de beide gewesten aangesteld, ontving later de hulde der bijzondere steden.
Gelre alzoo onderworpen, en den gevaarlijken Maarten van Rossum in zijn dienst genomen, met een pensioen van ƒ 1000 begiftigd en tot zijn Stedehouder in Luxemburg aangesteld hebbende, wendde Karel zijn wapenen tegen de Franschen (1544), dwong hen, uit Henegouwen te wijken, en bracht in 't volgende jaar den oorlog op hun grondgebied over. Een nieuwe vrede was het gevolg, die te Crespy gesloten werd, en nog voordeeliger was voor Karel dan de drie vorige. Onder andere voorwaarden werd daarbij bepaald, dat Frans I zou afzien van zijn bondgenootschap met de Turken, Karels vijanden, ja, zelfs den Keizer bijstand tegen hen bieden.
Maar eer Karel aan een veldtocht tegen de Turken denken kon, moest hij in het Rijk zelf de gestoorde rust herstellen. In December 1530 hadden zich de Protestantsche vorsten te Smalkalden, een stadjen tusschen Hessen en Thuringen gelegen, verbonden, de vrijheid hunner belijdenis in Duitschland te handhaven. Dit oogmerk was op zich zelf loffelijk en gepast; maar het blijft nog zeer twijfelachtig, of met hun opentlijke verklaring, om zich aan het pauselijk gezag te onttrekken, zich niet bij sommigen de geheime bedoeling paarde, zich ook van hun afhankelijkheid van den Keizer te ontslaan (1546). Wat hiervan zij, Karel zag in die verbintenis een inbreuk op zijn gezag, en, een bestand voor een jaar met de Turken gesloten hebbende, verzamelde hij zijn krijgsmacht en rukte Duitschland in.
Hij miste bij dien tocht de hulp van een zijner wakkerste bevelhebbers, namelijk van René van Châlons, die, in den oorlog tegen Frankrijk, voor St.-Dizier in den bloei zijner jaren gesneuveld was. Geen wettige afstammelingen rijk, had hij het Prinsdom Oranje en zijn overige Heerlijkheden vermaakt aan zijn vollen neef, Willem van Nassau, zoon van den Graaf van Nassau-Dillenburg en van Juliana van Stolberg. Deze knaap, die in 't jaar 1533 geboren en bij het overlijden van zijn bloedverwant slechts elf jaren oud was, kwam te dier gelegenheid te Brussel, alwaar hij, eerlang als Keizerlijk edelknaap aangesteld, 's Keizers gunst in de hoogste mate ver- | |
| |
wierf, en zich al spoedig in de gelegenheid gesteld zag, om in de geschiedenis van ons Land een hoogst merkwaardige en voor ons onvergeetbare rol te spelen. - In plaats van René van Châlons werd Lodewijk van Vlaanderen, Heer van Praet, tot Stadhouder over Holland, Zeeland, en Utrecht aangesteld, die echter na drie jaren van die waardigheid afstand deed, en daarin werd opgevolgd door Maximiliaan van Borgondiën, heer van Beveren en amiraal van Holland en Zeeland.
De Nederlandsche benden, die tot den tocht naar Duitschland waren opgeroepen, werden aangevoerd door den graaf van Buren, Maximiliaan van Egmond, van wien reeds meermalen is gesproken. Bij dit leger, dertigduizend man voetknechten en zevenduizend paarden sterk, voegde zich eerlang een ander, van twaalfduizend voetknechten en achthonderd ruiters, aangevoerd door Octavio Farnese, 's Keizers schoonzoon, door den Paus ter hulp gezonden; terwijl ook zoodanige Rijksvorsten als aan de Roomsche leer getrouw gebleven waren, en zelfs enkele Protestantsche vorsten, die van het verbond afvielen, Karel bijstonden met hun hulp.
Het verhaal van den oorlog, in Duitschland gevoerd, behoort niet tot ons bestek; doch het aandeel, dat de Nederlandsche benden in het welgelukken van den veldtocht hadden, mag hier niet onvermeld blijven. De meesten hunner waren bij de voorhoede geplaatst, die aangevoerd werd door Ferdinand Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, een Spanjaard, die bij den naam, dien hij verdiend had als een der bekwaamste veldheeren van zijn tijd, zich een vreeselijke vermaardheid verworven heeft door zijn onverbiddelijke gestrengheid en wreedheid, waarvan later ons eigen Vaderland zou getuigen.
Van de Nederlandsche edelen onderscheidden zich voornamelijk de Graaf van Buren zelf, die Darmstadt en Frankfort innam, en Jakob (of Joos) van Kruiningen, een Zeeuwsch edelman, die in 1547 door den Keizer met achtduizend voetknechten en vijftienhonderd ruiters naar de Saxische grenzen gezonden, de graafschappen Rietbergen en Lingen, de steden Uffelen, Minden, en verscheiden andere tot onderwerping bracht, en vervolgens op Bremen aanrukte, waar hij ettelijke schepen vernielde en 't Stadhuis beschoot, doch zelf bij een uitval gedood werd.
Den krijg door de onderwerping of het gevangennemen der Protestantsche vorsten ten einde gebracht hebbende, hield Karel, in September van hetzelfde jaar, een schitterenden Rijksdag te Augsburg. Onder andere zaken van gewicht, die daar verhandeld werden, behoorde ook de nadere regeling der betrekking van al de Nederlanden tot het Rijk. Hoewel Karel werkelijk Leenheer was van al de daaronder behoorende gewesten, waren er sommige, als Holland en Zeeland, die beweerden alleen door den band der leenroerigheid aan 't Rijk verbonden, doch tot geen betaling van lasten ten behoeve van 't Rijk gehouden te zijn; andere, als Utrecht, hoewel | |
| |
hun verplichting tot die betaling niet kunnende ontkennen, hadden zich daaraan sinds lang onttrokken; terwijl Vlaanderen, als gedeeltelijk een Fransch leen, zich geheel van 't Rijk onafhankelijk beschouwde. Voorts was, in 1438, het Rijk door keizer Albert van Oostenrijk in vier Kreitsen verdeeld geworden, en later, door Maximiliaan, in tien, van welke de zoogenaamde Borgondische kreits de erflanden van zijn kleinzoon Karel begreep. Gelderland en Utrecht behoorden daar echter niet onder, maar werden onder de Westfaalsche kreits geteld. Men begreep evenwel, dat de Nederlanden, als nu onder één Heer gekomen, ook als één geheel beschouwd en op gelijke wijze behandeld moesten worden; en dit geschiedde dan ook, ten gevolge van het Verdrag van Augsburg, op den 26 Juni 1548. Daarbij werden al de Nederlandsche gewesten - Borgondiën daaronder gerekend - onder de hoede en bescherming van het Rijk gesteld, behoudens hun voorrechten en vrijheden; de Keizer beloofde voor die landen zooveel aan het Rijk op te brengen als twee Keurvorsten, doch, ingeval van oorlog met de Turken, zooveel als drie; terwijl zij, bij het niet voldoen van hun aandeel, doch om geen andere reden, voor het koninklijk Kamergericht te Spiers konden betrokken worden. Zij werden voor vrij en onafhankelijk van den Keizer en 't Rijk erkend; doch wie Leenen van 't Rijk waren, bleven het. Eindelijk maakten zij voortaan een Kreits op zich zelf uit, de Borgondische genaamd, 't zij ze vroeger daartoe al of niet behoord hadden.
De geschiedenis der op zich zelve staande Hertogdommen, Graafschappen, en Heerlijkheden, die vroeger hier te lande onder hun afzonderlijke Vorsten stonden, neemt alzoo hier een einde; een volgend deel zal de voornaamste lotgevallen behelzen van dat gedeelte van Karels rijk, 't welk zich zulk een bekendheid verwierf onder den naam van de Vereenigde Nederlanden.
|
|