| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk. Handelende over de byeenkomst ten huize van Buat, en over de gevolgen daarvan.
‘Wel! hoe is het afgeloopen? Wat heeft Mr. Jan gezegd? Hebt gy uw instrukties al ontvangen?’ klonk het van onderscheiden kanten Buat, by zijn binnenkomen, te gemoet.
‘Met uw verlof,’ zeide deze: ‘ik kan slechts aan een mensch te gelijk antwoord geven:’ en meteen wierp hy een ontevreden blik aan zijn vrouw toe, als om haar de tegenwoordigheid te wijten van het gezelschap, dat hy zoo onverwachts aantrof. Die blik noch de bedoeling daarvan ontgingen aan Kievit niet, en daar hy, onder zijn weinige deugden, voor 't minst die der wellevendheid telde, begreep hy, voor de vrouw des huizes, by haar man in de bres te moeten springen.
‘De Heer Van der Horst en ik,’ zeide hy tegen Buat, ‘hadden van Mevrouw Musch vernomen, dat gy heden morgen by den Raadpensionaris ontboden waart: en gy gevoelt, dat wy onze nieuwsgierigheid niet konden bedwingen, om te hooren, hoe gy gevaren waart.’
| |
| |
‘En u, voor zooveel noodig, van goeden raad te dienen,’ voegde Van der Horst er by.
‘En zoo hebben wy - onbescheiden genoeg - Mevrouw Buat overvallen,’ vervolgde Kievit.
‘'t Is dan ook niet meer dan natuurlijk,’ zeide Mevrouw Musch, ‘dat wy deze byeenkomst niet konden uitstellen; daar in allen gevalle, zoo er gehandeld moet worden, spoed wel een hoofdvereischte zijn zal. Maar gaat gy niet zitten, Heer Schoonzoon?’
Buat nam werktuigelijk een stoel, in den grond zijns harten de beide bezoekers, zoowel als zijn schoonmoeder, voor St. Felten wenschende.
‘En vertel ons nu eens,’ vervolgde Mevrouw Musch, ‘wat uw bezoek by Mr. Jan heeft opgeleverd.’
Buat zag wel, dat er geen middel bestond om aan de noodzakelijkheid eener mededeeling te ontkomen.
‘Hier,’ zeide hy, ‘is hetgeen de Heer De Witt my heeft laten schrijven.’ - En met deze woorden haalde hy het papier uit zijn zak.
Verscheidene handen werden reeds uitgestoken om het meester te worden; maar toen men zag, dat Buat het bleef vasthouden, klonk de algemeene kreet:
‘Lees! lees!’
‘Stelt u dan voor,’ zeide Buat, ‘dat ik op dit oogenblik niet anders ben dan de Sekretaris van den Heer De Witt, en dat ik u lees wat hy my in de pen heeft gegeven.’
Na deze voorafspraak zette hy zich tot het lezen van het opstel, 't welk niet geschiedde, zonder dat
| |
| |
zijn voordracht nu en dan werd afgebroken met kreten van: ‘is het mogelijk! - welk schandaal! - logen op logen!’ en dergelijke.
‘En denkt gy dien brief zóó te verzenden?’ vroeg Mevrouw Musch, nadat de lezing volbracht was.
‘Neen,’ antwoordde Buat, op een koelen toon: ‘ik denk er eerst een vertaling van te maken.’
‘Vertaling of geen vertaling,’ riep Mevrouw Musch met levendigheid uit: ‘die brief kan zóó niet gaan: hy stelt alle zaken in een valsch daglicht voor.’
‘Gewis!’ zeide Van der Horst, een gewichtige toon aannemende: ‘die vrede met Munster en die hulp van Denemarken zijn nog lang zoo zeker niet.’
‘En de verzekering, dat de meeste lieden hier eenstemmig denken met den Raadpensionaris, is althands geheel logenachtig,’ voegde Kievit er by.
‘Die brief moet op 't vuur geworpen, en een andere geschreven,’ hervatte Mevrouw Musch.
‘Gy vergeet, Moeder!’ zeide Elizabeth, ‘dat Buat het antwoord op dezen brief aan den Raadpensionaris brengen moet, en dat Sylvius, om den brief te beantwoorden, hem eerst dient te kennen.’
‘Volkomen juist aangemerkt,’ zeide Van der Horst.’
‘Gelijk wy van Mevrouw Buat gewoon zijn,’ voegde Kievit er by.
‘In de daad,’ zeide Mevrouw Musch, goedkeurend knikkende: ‘Betjen heeft gelijk: - maar dan dient toch by dezen een andere brief gevoegd, die de scheeve voorstellingen van den eersten te recht brengt en aan Sylvius berichte, waar hy zich aan te houden hebbe.’
| |
| |
‘Maar, my dunkt,’ merkte Van der Horst aan, na een wijl te hebben zitten nadenken: ‘die brief moge de zaken dan in een wat al gunstig daglicht stellen, de slotsom is toch zoo dwaas niet: wat wil De Witt er mede bedoelen, dan den vrede op goede voorwaarden te bevorderen? - Welnu! dat willen wy immers ook.’
‘Met dit kleine onderscheid,’ zeide Mevrouw Musch: ‘dat De Witt en de zijnen geen anderen vrede verlangen, dan een zoodanigen, waar zy al de eer van inoogsten, en des te vaster door op 't kussen zitten; en dat wy, als hoofdvoorwaarde van dien vrede, de herstelling van Z. Hoogheid in de ambten zijner vaderen eischen. Neen, liever oorlog, dan een vrede, waar de Prins buiten blijft gesloten.’
‘Hm! hm!’ hernam Van der Horst, terwijl hy aan zijn glimlach een snuggere uitdrukking poogde by te zetten: ‘ik zie wel, dat Mevrouw niet in den Raad van State zit, en niet te denken heeft over het vinden der middelen, om den oorlog gaande te houden.’
‘Ja! mijn waarde Heer!’ viel Kievit in: ‘dat moge zoo zijn; maar ik kan toch niet af zijn, Mevrouw gelijk te geven. Wy willen, ja, den vrede; maar toch zie ik niet in, hoe wy de Loevesteiners er ooit toe dwingen zullen, den Prins tot Kapitein-Generaal te benoemen, zoo het niet is, om dat zy anders geen kans zien den vrede te sluiten; en daarom is het noodig, dat de oorlog voortdure.’
‘Ik weet niet,’ zeide Elizabeth: ‘maar zoo ik den Heer De Witt wel ken, zal hy zich, noch door het voortduren van den oorlog, noch door eenig ander
| |
| |
middel laten dwingen om toe te stemmen in iets, dat hy uit beginsel afkeurt.’
‘Hy kan er althands door gedwongen worden, om zijn ontslag te nemen,’ hervatte Kievit: ‘en dan zijn wy althands zoo veel gevorderd. Is de slang haar kop kwijt, dan is zy ook niet schadelijk meer.’
‘Nu! wat my betreft,’ zeide Elizabeth, bezorgd over den loop, welken de beraadslagingen namen: ‘ik hoop, dat Buat wijzer zal zijn, en het Engelsche Ministerie in allen gevalle niet tot het voortzetten van den oorlog aansporen: zoo het ooit uitlekte, dat hy een dergelijk advys gegeven had, zoû men hem met recht van landverraad beschuldigen.’
‘Recht zoo!’ bevestigde Van der Horst met een goedkeurenden hoofdknik: ‘ik geloof ook bovendien, dat wy het lot van zoo velen, die de oorlog in rampen en ellenden stort, niet in de waagschaal mogen stellen. Ik zoû veeleer van meening zijn, dat onze vriend Buat aan Sylvius den raad gaf, by het Britsche Ministerie te bewerken, dat het by De Witt aanhield op het zenden van onderhandelaars, die minder bekend stonden als uitsluitende voorstanders der Loevesteinsche party. Buat zoû eenige namen kunnen opgeven van voorstanders van het Huis van Oranje.’
En het zoû tot niets leiden,’ viel Mevrouw Musch in: ‘of denkt gy, dat De Witt ooit iemand naar Engeland zoû afvaardigen, die een andere politieke denkwijze dan de zijne voorstond?’
‘Geen gedachten!’ zeide Kievit: ‘neen, de Engelschen moeten krijg blijven voeren: geen ander middel om Mr. Jan weg te krijgen.’
| |
| |
‘Maar Mr. Jan vreest den krijg niet,’ hernam Elizabeth, ‘zoo lang hy over een goede vloot beschikken kan en zeevoogden, heeft als uw zwager, en als de Heeren de Ruyter en Evertsen: en gy weet, zelf, dat wy op dit oogenblik, zelfs al liet Frankrijk ons in de steek, gelijk te verwachten is, toch best in staat zijn ons met de Engelschen te meten. Bedenk dus, dat, indien wy de overwinning op zee behalen, zulks alleen strekken zal om het gezach van De Witt des te meer te bevestigen.’
‘Op zee zoû gewis de kans vrij gelijk staan,’ zeide Kievit: ‘maar men zoude aan de Engelschen den raad kunnen geven, in de Ommelanden of elders een landing te doen. Dat zoû meer schrik verspreiden dan zelfs de ergste neêrlaag op zee.’
Buat had tot hiertoe gezwegen, gedeeltelijk uit wrevel, gedeeltelijk omdat hy wilde afwachten, wat de einduitslag der beraadslagingen zijn zoude, en tot zoo lang zijn meening voor zich gehouden. By dit laatste advys van Kievit kon hy echter niet langer zijn kalmte bewaren en driftig berstte hy uit:
‘En denkt gy, mijn Heer Kievit! dat ik er my ooit toe leenen zoû, een raad aan den vyand te geven, die het verderf van een onzer Gewesten ten gevolge zoude hebben? Neen voorwaar, mijn vrouw had wel recht: door zoodanige handelingen zoû ik den strop verdienen.’
‘Maar wie het doel wil, moet ook de middelen willen,’ zeide Kievit, de schouders ophalende.
‘Gy spreekt er gemakkelijk over, mijn Heer!’ hernam Buat: ‘maar gy zijt nooit in krijgsdienst ge- | |
| |
weest als ik: en gy hebt nooit met oogen aanschouwd wat er plaats heeft by een landing: als de arme, op geen kwaad bedachte ingezetenen overvallen, de woningen geplunderd of verbrand, de mannen beroofd, mishandeld, doodgeslagen, de vrouwen geschoffeerd, en al de gruwelen des oorlogs bedreven worden in een streek, waar nog kort te voren rust en vrede heerschten. En al die ellende wilt gy overbrengen in een Gewest, (dat waarschijnlijk uw belangstelling niet opwekt, omdat het verre van hier gelegen is), onder vreedzame, in volle zekerheid wonende lieden? - Ik, die een krijgsman ben, huiver by het denkbeeld van een landing zelfs in een vyandelijk land ondernomen: en gy wilt er eigen landslieden aan blootstellen?’
‘Alles zeer fraai’ zeide Kievit: ‘maar er dient toch iets gedaan te worden, waardoor de volkshaat tegen De Witt worde opgewekt.’
‘Nu ja,’ zeide Mevrouw Musch: ‘maar mijn schoonzoon heeft gelijk: het middel dat gy hem aan de hand doet is wat al te kras;’ en met-een zich het gelaat wrijvende, fluisterde zy achter haar hand Kievit toe: ‘een toontjen lager: zoo iets krijgt gy vooreerst niet van hem gedaan.’
Ziende dat de overigen zwegen, nam Van der Horst weder het woord op:
‘Kom!’ zeide hy, ‘wy dienen toch tot eenig besluit te komen omtrent hetgeen wy door den Heer Buat zullen doen schrijven.’
‘Veroorloof my u te zeggen, mijn Heer Van der Horst!’ merkte Buat aan, ‘dat zoo UEd. zich verbeeldt, dat ik van zins ben, blindelings te schrijven al wat
| |
| |
door dit gezelschap zoû kunnen goedgevonden worden my voor te zeggen, UEd. zich grootelijks bedriegt. Het is volstrekt mijn roeping noch mijn wensch, om een lijdelijk werktuig te zijn van de bedoelingen van anderen.’
‘Een lijdelijk werktuig,’ herhaalde Kievit op een half verdrietigen, half verzoenenden toon: ‘dat is ook volstrekt de bedoeling niet. Maar gy zijt - althands voor zoo verre wy weten - een medevoorstander van de Oranje-party: wy vormen hier te samen een soort van kommissie, aan welke de meest invloedrijke leden dier party de taak hebben opgedragen om te beslissen, hoe men op de meest voordeelige wijze nut zou kunnen trekken van de gelegenheid om naar Engeland te schrijven. Elk heeft het recht zijn meening bloot te leggen: gy natuurlijk zoo goed als een ander: - doch ten slotte moet men zich wel, zoo goed als in elke geregelde vergadering, aan het gevoelen der meerderheid onderwerpen!’
‘Dan is de Vergadering der Staten van Holland al zeer ongeregeld,’ zeide Buat: ‘want daar kan de meerderheid ook zelfs de geringste minderheid niet dwingen. - Doch wat daarvan zij, ook ik ben evenmin van zins, my in dezen door de meerderheid te laten dwingen, en u ten gevalle brieven te schrijven, die het bederf van mijn Land, en het mijne daarby, ten gevolge zouden kunnen hebben.’
‘Indien gy toch voornemens zijt, uw eigen zin te doen,’ riep Kievit, ongeduldig wordende, ‘dan weet ik niet, waarvoor wy hier zitten.’
‘Neen, dat weet ik ook niet,’ zeide Buat, droogjens weg.’
| |
| |
Mevrouw Musch begreep, dat hare tusschenkomst noodzakelijk was, om een vredebreuk in het kamp der Bondgenooten te voorkomen: ‘Mijn waarde neef Kievit!’ zeide zy: ‘wees bedaard, en bedenk, dat wy Buat, die de verantwoording der zaak op zich neemt, niet kunnen verplichten tegen zijn gemoed te handelen. Wy zijn hier dan ook niet zoo zeer by elkander gekomen om hem een brief in de pen te geven, als om te overleggen wat best geschreven zoû kunnen worden: - en de Heer Van der Horst heeft wel gelijk met te zeggen, dat wy tot een besluit dienen te komen. By het verschil van meeningen, dat hier heerscht, zoû ik voorstellen, of het niet meest raadzaam ware, dat Buat het geven van een bepaalden raad aan Sylvius uitstelde tot een volgende gelegenheid, en zich vergenoegde, hem thands den brief te zenden, zoo als die door den Raadpensionaris is opgegeven, met byvoeging alleen, uit wiens koker dat geschrijf komt, en dat het althands de zaken vrij eenzijdig voorstelt. Dan hebben wy tijd om met onze vrienden te spreken, en later, zoo wel naar aanleiding van den raad, dien zy ons geven zullen, als van het ontfangen antwoord van Sylvius, by een volgend schrijven meer breedvoerig en stellig te berichten, wat ter zake dienstig wezen zal.’
Deze raadslag, werkelijk de verstandigste, die in de bestaande omstandigheden kon uitgebracht worden, vond ingang by de aanwezigen: en, hoewel Kievit nog een wijl zijn teleurstelling te kennen gaf, dat er tot geen beslissenden stap werd overgegaan, voegde hy eindelijk
| |
| |
zich mede by de overigen, om Buat te verzoeken, in den voorgestelden geest te handelen: - waarna de beide bezoekers afscheid namen.
Daar de klok reeds half-een sloeg, en het gewone uur van den middag-maaltijd alzoo op handen was, kon Mevrouw Musch geen voorwendsel vinden, om langer te vertoeven. Vruchteloos vleide zy zich nog een poos, dat haar schoonzoon haar verzoeken zoû, te zijnent te blijven eten: doch hy repte er zoo min van als zijn vrouw, die betuigde, wel wat vermoeid van de byeenkomst te zijn: en zy zag zich genoodzaakt af te trekken, hoewel zy beloofde, terstond na den eten terug te zullen komen, om Buat te helpen in het opstellen van den brief aan Sylvius.
‘Ik zal er wel deugdelijk zorg voor dragen,’ zeide Buat tegen zijn vrouw, zoodra zy zich alleen bevonden, ‘dat die brief klaar is, eer uw moeder terug komt. - Waarlijk, Betjen! men zoû een schrik van de menschen krijgen, wanneer men ziet, hoe zelfzucht en eigenbelang de eenige drijfveeren zijn, die hen doen handelen. Dat heet dan, dat zy niets zoeken, dan de verheffing van den Prins te bevorderen: en ondertusschen, Van der Horst heeft niets anders in 't oog, dan een gezantschap naar Engeland te bekomen: Kievit wil zijn landgenooten er aan opofferen, mids de oorlog dure, die zijn zwager Tromp onmisbaar maakt, en hem zelven verrijkt door de fooien, welke de leveranciers hem in de handen stoppen: en uw moeder denkt alleen om de voldoening van haar byzondere wraakzucht! - En nu spoedig den brief geschreven.’
| |
| |
‘Laten wy het werk onder ons beiden verdeelen,’ zeide Elizabeth: ‘dan zal het spoediger gaan.
‘Verdeelen!’ herhaalde Buat: ‘hoe meent gy dat?’
‘Wel ja,’ hernam zijn vrouw: ‘geef my uw opstel, dan zal ik er een Fransche vertaling van maken: gy korrespondeert immers altijd in het Fransch met Sylvius: en terwijl schrijft gy hem wat u goeddunkt, ter opheldering.’
‘Neen!’ zeide Buat: ‘uw voorstel is heel vriendelijk; maar gy moet aan uw toestand denken: ik weet zeer goed, dat u dit werk vermoeien zoû.’
‘Och wat vermoeien!’ riep Elizabeth uit: ‘denkt gy dan, dat het my niet veel meer kwaad zoû doen, indien ik het lijdelijk moest aanzien, hoe gy zat te tobben over het vertolken van dien epistel? Ik heb immers minnebrieven genoeg van u ontfangen om te weten, hoe fraai gy, ondanks uw Fransche afkomst en vlugheid in 't Fransch, zoodra het er op aankomt, er in te schrijven, met de ortographie haspelt, en woorden neêrplakt, daar hond noch kat uit wijs kan worden. Gy kwaamt nooit klaar vóór Moeders terugkomst. Neen! - zoo als ik gezegd heb, laat my het eene doen, en doe gy het andere: dat is het eenige middel om het werk ter gezetter tijd tot een einde te brengen.’
Buat zwichtte voor het krachtige, hoezeer dan ook voor zijn eigenliefde minder streelende argument, dat zijn vrouw gebezigd had, en weldra zaten beiden over elkander ieder met een pen in de hand en een blad schrijfpapier voor zich. Elizabeth toonde zich geen onwaardige kleindochter te zijn van den vlijtigen en
| |
| |
met den veder zoo wakker omgaanden Cats; want reeds had zy hare taak volbracht, en het geheele opstel, dat De Witt aan Buat had voorgezegd, in een Franschen brief terug gegeven, toen haar man nog te naauwer nood, en niet dan na vrij wat doorhalens en veranderens, een klein biljet had geschreven, waarin hy, naar de gemaakte afspraak, aan Sylvius bericht gaf, met wiens voorweten de korrespondentie tusschen hen beiden, althands gedeeltelijk, gevoerd zoû worden: - en nog zag Elizabeth zich genoodzaakt, hier en daar een woord te verbeteren en een punt of komma ter verduidelijking aan te brengen. Des niet te min, of liever, ten gevolge van haren bystand, waren de beide brieven in een groot half uur geschreven, gevouwen, in elkander gesloten en verzegeld: zoo dat het echtpaar, met een luchtig hart - immers voor zoo verre de opgevatte taak betrof - aan het maal konden gaan zitten, en dit bereids volbracht had eer Moeder Musch terug kwam. Het zal den lezer niet verwonderen, te vernemen, dat zy vrij zuinig keek, toen zy hoorde, hoe men het werk zonder hare medehulp geklaard had. Intusschen bleef voor haar niets anders over, dan zich zoo veel mogelijk goed te houden, en zich zelve te belooven, een volgende reis beter op te passen, en zorg te dragen, dat er geen brief naar Engeland ging, waar zy de hand niet in had gehad.
|
|