ze een deur en er ligt een zolder voor ons, die zich uitstrekt over de hele diepte van zo'n oud Amsterdams huis. De vloer is van even onvervalst eikenhout als de trappen in het kasteel Hoensbroek. En het is hier niet weggestopt onder matten of kleden. Het toont alle voren en groeven van zijn ouderdom en het heeft met de jaren een zwartbruine glans gekregen. Het achterste gedeelte ligt in schemerdonker, zo diep is die kamer. Hoe verder je naar voren komt, hoe lichter het wordt. Het eerst valt je oog op een groot visnet, dat aan de balken zolder hangt. Ja, dat heeft ze cadeau gekregen, toen ze in een passe-partout over de Scheveningse vissers had gesproken. Ze wist niet goed waar ze het laten moest en heeft het toen maar aan de zolder gehangen.
De drie ramen zien uit op de Nieuwe Zijds Voorburgwal, die hier breed is, in het midden met iepen beplant. Het lijkt of je in een klein bos kijkt. Tussen de oude, betrekkelijk smalle huizen rijzen als logge reuzen de gebouwen van de grote kranten op. Dit is de krantenwijk, de Fleetstreet van Amsterdam. Bij het meest rechtse raam staat een bureau met allerlei paperassen. Links is de speelafdeling van José, een kast met speelgoed, een tafel, een stoel. Verder is er in die kamer een zitje met luie stoelen, een grote ronde tafel, een vleugel - haar man is musicus, maar nee, op dat accordeon speelt ze zelf zo nu en dan - een grote boekenkast. Er zijn twee kachels, een geweldige Salamander en in het achterste gedeelte een haard. En dan heb ik vast nog wel een en ander vergeten. Toch is de lege ruimte nog zo groot, dat José er zonder bezwaar kan autopedden. Vroeger was hier een balletschool gevestigd.
Natuurlijk praten we eerst over dat wonderlijke huis.
‘O nee, ik zou voor geen geld in een gewoon huis willen wonen. Dit pand was eigendom van een tante van me. Ik vroeg haar of er niet een lege kamer was, die ik zou kunnen krijgen. Een lege ruimte was er wel, maar wonen kon je daar beslist niet. Enfin, het bleek deze zolder te zijn en ik zag absoluut niet in waarom die niet als woonruimte zou kunnen dienen. Toen was ik nog niet getrouwd. Eerst ben ik er alleen in getrokken. Nu wonen we er al jaren met zijn drieën, mijn man, José en ik.’
Een van de grootste bezwaren, die ze tegen een gewoon huis heeft is, dat je er 's nachts zo stil moet zijn. Ze zijn echte nachtmensen. ‘Nee, het is niet dat we zo lawaaiig zijn, maar we lopen en praten toch zoals andere mensen overdag doen. Als er dan benedenburen