en goed. Het leven, merk ik al gauw, valt voor hem uiteen in twee periodes: voor en na Bartje.
Voor Bartje: dat zijn de kinderjaren in Kloosterveen, een tot de gemeente Assen behorende buurtschap. Vader arbeider op de gasfabriek in Assen. Als zoveel arbeiders in landelijke streken was hij er ook een beetje boer bij. Een vrij groot gezin en het weekloon was maar gering. Daar kwam bij dat vader De Vries naar een ideaal toe leefde. Hij wou een eigen huisje bezitten. Hij heeft dat ideaal bereikt en had bovendien, toen hij stierf, een aardig sommetje op de bank staan. Maar voor het gezin betekende zijn spaarzaamheid een leven op de rand van de armoe.
Anne de Vries heeft erg veel van zijn moeder gehouden. Zij heeft model gestaan voor de moeder in Bartje. Haar vader was de dorpsdichter van Smilde en zelf maakte ze ook wel eens een versje.
‘Nee,’ antwoordt Anne de Vries op mijn vraag, ‘ik heb in Bartje niet precies mijn eigen jeugd beschreven. Wij hebben b.v. nooit in de Lange Jammer gewoond. Maar toch is er geen woord gelogen bij. En naar de geest ben ik wel Bartje, hoewel er ook iets van zijn broer Arie in me zit.’
Beroepskeuze was in dit milieu geen probleem. Toen Anne op een avond van school kwam, zei zijn vader: ‘Ik heb joe verhuurd als tuundersknechtje. Ga maar naar de meester en zeg dat je niet terugkomt.’
‘En ik vond het nog fijn ook,’ zegt de volwassen Anne naast me. Zo begon dus zijn carrière: tuundersknechtje, daarna leerling op een drukkerij, omdat zijn hart toch naar de boeken trok. Maar hij werd er ziek en zocht weer werk in de open lucht. Knecht bij een boer nu en 's avonds naar de avondschool. Op een keer was het weer zo slecht, dat hij de enige leerling was, die erdoor kwam. Dat gaf aanleiding tot een vertrouwelijk gesprek met de meester.
‘Wat moet jij worden?’ vroeg die. ‘Tuinman,’ zei Anne, ‘en dan later naar het Westland. Daar kun je veel verdienen, misschien genoeg om op den duur een eigen bedrijf te beginnen.’
Maar de meester zei: ‘Jij moet studeren.’
Dat was onmogelijk, daar was immers geen geld voor, meende de jongen.
De meester was nog zo'n ouderwetse dorpspotentaat. Hij zei: ‘Ik zit in het bestuur van de Boerenleenbank en ik weet precies hoeveel