Hier mengde ik me in het geval.
‘Mist u iets?’ vroeg ik. ‘Kan ik iets voor u doen? Uw kaartje?’
‘Nee’, zei ze, ‘hemel nee, als het dat alleen maar was...’
‘Uw geld? Heeft iemand u bestolen?’
‘Nee... o hemel... ik heb mijn kammetje vergeten.’
Mijn gelaatsuitdrukking moet wel volkomen bête geweest zijn bij deze bekentenis.
‘Mijn kammetje’, herhaalde ze pathétisch. ‘Nu kan ik mijn haar niet kammen. En ik moet examen doen, Engels. Daar moet ik natuurlijk mijn hoed bij afzetten. En als ik dan weet dat mijn haar zo idioot zit, geeft me dat absoluut een minderwaardigheidscomplex. Dan kan ik nergens anders meer aan denken. Dan weet ik niets meer... niets. O hemeltje... nou zak ik vast.’
Nu heb ik gelukkig eens met een Sinterklaas zo'n étuitje gekregen met een zakkammetje en een nagelvijl en nog een of ander instrument, waarvan ik niet weet, waar het voor dient. Ik bood haar dit geval aan.
‘Kijk 's juffrouw, kunt u zich hiermee redden?’
‘O’, zei ze enkel extatisch en strekte haar hand uit. ‘O, wat een reuze bof. Mag ik...? Wat mieters van u!’
‘Ik zal het u morgen terug sturen, als u me uw adres geeft,’ vervolgde ze correct.
‘Nee’, weerde ik af, ‘dat hoeft niet. Houd het maar. Ik doe er nooit iets mee. Blij dat ik u helpen kon.’
Toen stond ik op om mijn jas aan te trekken, want we naderden Den Haag. Het meisje stond ook op en voor ik er in het minst erg in had, had ze haar armen om mijn hals geslagen. Ze trok mijn hoofd naar zich toe en gaf me een zoen op mijn mond. ‘U is een schat’, zei ze. ‘Dank u wel, hoor.’
Een schommeling van de trein wierp haar tegen me aan en ik sloeg een arm om haar heen dat ze niet zou vallen. En toen... ja, ik moet bekennen, het was een wonderlijke sensatie... dat figuurtje in mijn armen, zoiets kleins en smals dat er helemaal in verdween als een kindje. Ja, ik zou het hebben willen opnemen en wegdragen en nooit weer loslaten. Gek, hoe het zo plotseling over me kon komen... dat verlangen... ja, wonderlijk... on-