divan in elkaars armen vond, voelde hij zich zo allerellendigst klein en minderwaardig, dat hij niet anders kon dan heel grote woorden gebruiken. Hij zei: ‘M... maak dat je mijn huis uit komt met je verdomde m... motorfiets er bij, anders verm... moord ik je.’
De jongeman zat op de rand van de divan, Jenny naast hem. Dat ze zich absoluut niet verschrikt betoonden, scheen Max een kwetsende insolentie.
‘All right’, zei de jongen hups, ‘all right, meneer Moreno, dan zal ik ergens anders een kamer zoeken.’
Max voelde een weeë walging, die hem zich af deed wenden en het huis ontvluchten, ver van dit.
Hij liep door het stadje, opgejaagd, mompelend in zichzelf. Op het stille groene water van de grachten dreven gele bladeren en dikke druppels lekten van de natte takken, die treurend en berooid zich over het water bogen.
‘Ik moest er maar een eind aan maken,’ dacht hij, starend naar dat water, maar geen moment werd die gedachte tot een plan. Hij zou immers nooit durven.
Thuis vond hij Jenny bezig een koffer te pakken.
‘W... wat doe je nu?’ vroeg hij, hoewel hij heel goed begreep.
‘Ik ga met Bob mee’, antwoordde ze. ‘Als hij weg gaat, ga ik ook. We houden van elkaar.’
Hij voerde het enige argument aan, dat haar met mogelijkheid zou kunnen treffen.
‘Hij verdient niets. Hij heeft geen sou. Waar moeten jullie naar toe? Waar moeten jullie van leven?’
Maar Jenny voelde zich sterk met haar pension.
‘Verdien jij?’ zei ze hard. ‘Heb jij een sou?’ en vleide zorgzaam de zalmkleurige zijden pyama in de koffer. Hij had die voor haar gekocht... waar ook weer?... wanneer?... ze was toen lief geweest...
‘Ik zal wel geld verdienen’, zei ze. ‘We kopen meubels op afbetaling. Ik ga kamers verhuren. Ik geef hem toch niet op.’
Op dit ogenblik begeerde ze de man, zijn jeugd, zijn kracht en