als iets moois, iets jeugdigs en joyeus', iets als een veld vol bonte zomerbloemen.
Maar nu zaten daar op haar bovenkamer Rosientje en Bas en het was of ze een karikaturale reprise gaven van háár leven.
Was ik even dwaas als zij? vraagt ze zich af. Even verblind? Was het werk van Gerd evenals het werk van deze jongen niet meer dan wat uiterlijke bravoure? En was mijn kritiekloze bewondering niet veel meer dan eigenliefde, zoals de bewondering van Rosientje dat is? Wilde ik door hem groot te zien mezelf tot iets bijzonders maken?
Nu voor het eerst kijkt ze naar het jeugdportret met een vreemde luciditeit. Het is geen meesterwerk, ziet ze plotseling. Het is wel knap en handig gedaan. Gerd had meer techniek dan die jongen boven. Maar het is ondiep, uiterlijk, op het effect en...
Opeens ziet ze nu ook haar leven van toen in datzelfde koele, niets verdoezelende licht. Ze heeft het in haar herinnering geïdealiseerd, toen het huwelijk met Gerd een mislukking werd.
Maar het was toch een grote liefde, heeft ze gedacht, toen ze uit elkaar waren gegaan. Hij was toch een groot kunstenaar. Nu beseft ze opeens: het was zelfs dat niet. Het was een kleine liefde van kleine mensen.
En boven geven Rosientje en Bas er die zotte, karikaturale reprise van. Het ergert haar bovenmatig. Goed, goed, láát het dan zo geweest zijn, ze wil er niet voortdurend aan herinnerd worden. Ze vergeeft het hen niet dat ze haar de schone droom ontfutseld hebben, dat ze haar verleden hebben ontluisterd.
Als ze een volgende keer weer boven komt, zegt ze kribbig: ‘Het behang wordt te veel beschadigd door al die punaises.’ Bas kijkt haar aan, Rosientje kijkt haar aan en al de Rosientjes langs de wanden kijken op haar neer, verwonderd en hautain. Dat iemand bij het beschouwen van kunstwerken aan behangselpapier kan denken!
Als Bas zijn palet op het vloerkleed laat vallen, zegt ze de kamer op. Ze begrijpen het niet. Ze was toch altijd inschikkelijk en zachtzinnig. Eigenlijk een ideaal-hospita. Waarom dit? Ze willen de schade wel vergoeden.