| |
§ 1. Binaire Verbindingen.
Deze tweeslag werkt buitengewoon expressief.
De binaire verbinding, waarin soms een gradatie kan vastgesteld worden, geeft aan het verhaal of aan de mededeling een groter ritmisch reliëf of drijft de intensiteit ervan op.
De stijl krijgt er eveneens iets geëquilibreerds door.
Deze sterk oratorische allure kan door alliteratie of assonantie nog verzwaard of versterkt worden zodat we soms van een emfatisch-hamerende stijl kunnen spreken.
In de meeste gevallen gaat het inderdaad om een nadrukkelijke intensivering van de zin. Op dit emfatisch karakter van Streuvels' taal hebben we reeds herhaaldelijk kunnen wijzen.
Naast het streven naar een veelzeggende kortheid (die vooral in het hoofdstuk over de woordvorming werd aangestipt) is de herhaling en de variatie een van Streuvels' belangrijkste stijlvormmen. Ook, deze taalverzwaring, deze soms majestatische wijdlopigheid, staat in dienst van de expressieve nadruk en aanschouwelijkheid.Ga naar voetnoot(1)
De koppeling gebeurt door middel van een bindwoord: en, of, noch.
| |
| |
Door de aaneenschakelende functie van ‘en’ komt een merkwaardige soort van coördinatie tot stand: de verbinding van twee synonieme woorden. Het is een geval van ‘omschrijvende herhaling’ of ‘variatie’ met als uitwerking de versterkte nadruk van het betoogGa naar voetnoot(1)
Soms bestaat de binaire groep uit een dialectisch woord en een algemeen-Nederlands woord. Op die manier verklaart Streuvels zelf vele dialectische woorden.
| |
A. Binaire verbindingen van synoniemen en semi-synoniemen.
1. Van nomina:
a) Voorbeelden:
‘Tot op zekeren keer, zonder het iemand met inzicht of opzet hem aandeed, die schone effene gang gestoord werd’ (Dorpsgeheimen, 171) |
|
‘Alzo verliepen dagen en weken dat Jantje vreedzaam en gelukkig, aan geen onraad of stoornis meer dacht’ (ibid., 171) |
|
‘Hij voelde 't medelijden en de spijt’ (Langs Wegen, 10) |
|
‘De merrie verroerde geen poot zonder vaste oorzaak of dwang’ (ibid., 91) |
|
‘Al de angst en vervaardheid voor een onzekere toekomst was weg’ (ibid., 91) |
|
‘Nu onderging Anneke de hevige deernis en spijt omdat 't voorbij was en ze voelde lust om te wenen’ (Minnehandel, 65) |
Een van de meest geliefkoosde binaire verbindingen is:
verlangen en begeerte; begeerte of verlangen.
| |
| |
Verder ook zeer vaak voorkomend:
leute en verzet |
(Minnehandel, 299) |
lust en verzet |
(Vlaschaard, 134) |
lust en vreugde |
( ibid., 136) |
voor de leute en uit zottigheid |
( ibid., 140) |
zottigheid en leute |
( ibid., 153) |
grei en plezier |
(Maanden, 333) |
verzet en plezier |
(ibid., 339) |
leute en jolijt |
(Werkmensen, 371) |
lust en leute |
(Waterhoek, 96) |
lust en genot |
(Minnehandel, 97) |
lust en blijheid |
(Alma, 27) |
In één alinea vinden we geregeld een opeenstapeling van deze binaire verbindingen.
We nemen een bladzijde uit ‘De Vlaschaard’Ga naar voetnoot(1) p. 134.
‘Het schaamtegevoel, de diep ingewortelde eerbaarheid, het ontzag, de eerbied voor zijn aanzien en deftigheid, weerhielden hem; anderzins was er de “jeugd”: de onweerstaanbare drang naar lust en verzet, 't verlangen naar ontvoogding en zelfstandigheid, het losgroeien van alles wat zijn vrijen wentel hinderde of aan banden legde. Zijn blik en begeerte reikte nu in die richting uit. (...) Liever geen achting en gezag als leute en verzet overal moesten ophouden waar hij het wezen vertoonde’ ‘Gesteld op leute en verzet, dans en spel, zang en klang triestte zij heel de jonkheid mede 's zomers in de noenestond naar 't bos’ (Levensbloesem, 243)
| |
| |
Andere voorbeelden:
‘Om zichzelf troost en moed te geven,...’ (Minnehandel, 95) |
|
‘Zonder genade of geduld afgekapt’ (ibid., 95) |
|
‘'t Geen er van minning en verliefdheid onder meisjes en knapen gefluisterd en afgesproken werd, scheen in een verren droom gebeurd en lang reeds vergeten’ (ibid, 96) |
|
‘Over al de hoogten en heuvelen stonden de molens...’ (ibid., 100) |
|
‘Nergens kon hij het begin of den oorsprong ontdekken’ (ibid., 152) |
|
‘Van droefheid of verdriet geen speur’ (ibid., 252) |
|
‘Hij doorschouwde haar inzicht en verlangen om in 't gezelschap te komen’ (ibid., 263) |
|
‘Vrees en angst hielden zijn kop zo nuchter als te morgen’ (ibid., 298) |
|
‘Hij dorst er niet aan denken zijn wrok gestalte of vorm te geven’ (Vlaschaard, 31) |
|
‘Ze overvoerden hem langs alle kanten met woorden en redens’ (ibid., 32) |
|
‘De mensen hadden gauw hunne verdrietigheid en verveling vergeten’ (ibid., 33) |
|
‘Zaaien deed hij zonder inzicht of bedoeling, met vrijen lust’ (Vlaschaard, 47) |
|
‘Dat ze (...) hun grei en hun deun in hebben zouden’ (ibid., 66) |
| |
| |
‘En zonder naar de oorzaak of de reden te zoeken, was 't verlangen nu in hem opgekomen’ (ibid., 110) |
|
‘Met angst en bekommernis volgden ze den gang der dagen in 't zomergroeien’ (ibid., 118) |
|
‘Elk blijft gereed om bij de minste reden, in geschil of onenigheid te vallen’ (ibid., 121) |
|
‘De vogels op 't veld (...) die onbezonnen, kommerloos, zonder vizeie of zorg, afgunst of begeren naar meer en beter, alles laten draaien’ (ibid., 123) |
Voorbeelden zonder de context:
Uit ‘De Vlaschaard’:Ga naar voetnoot(1)
p. 88 : |
tevredenheid en geestdrift |
p. 127 : |
vrees en onrust |
p. 131 : |
werk en bezigheid |
|
winst of voordeel |
p. 136 : |
schitterglans en blijheid |
p. 140 : |
onheil of gevaar |
p. 141 : |
goed of voordeel |
p. 144 : |
beweeg en roering |
p. 149 : |
lust en welgezindheid |
p. 151 : |
voortvarenheid en drift |
|
baas en meester |
p. 172 : |
gedachten en meningen |
p. 177 : |
opbrengst en winst |
p. 177 : |
eigenbelang of winst |
p. 183 : |
jacht en begeerte |
p. 188 : |
tweestrijd of aarzeling |
| |
| |
p. 228 : |
spijt en gramschap |
p. 234 : |
heer en meester |
p. 240 : |
eer en aanzien |
p. 241 : |
spel en bradheid |
|
onzekerheid en angst |
|
gang en groei |
p. 253 : |
nijd en hitsigheid |
p. 256 : |
gramschap en verbolgenheid |
p. 273 : |
vreugde of verhemming |
p. 285 : |
zegepraal en overwinning |
uit: ‘De Maanden’:Ga naar voetnoot(1)
p. 303 : |
jacht of haast |
p. 317 : |
inzicht en doel |
p. 339 : |
zorg en kommer |
|
't genot en de lust |
p. 346 : |
drukte en bedrijvigheid |
|
luister en glorie |
p. 358 : |
reden of oorzaak |
p. 367 : |
moeite en zorg |
|
onkost en werk |
|
onweer of dondervlaag |
p. 404 : |
kommer en onrust |
p. 405 : |
roering en gerucht |
p. 418 : |
armoede en ellende |
uit: ‘De blijde Dag’:Ga naar voetnoot(2)
p. 9 : |
kalmte en vrede |
p. 29 : |
deugd en genoegen |
p. 43 : |
oorlof of toestemming |
p. 91 : |
belang en baatzucht |
| |
| |
p. 106 : |
besef en inzicht |
p. 116 : |
verlangens en begeerten |
uit: ‘Prutske’:Ga naar voetnoot(1)
p. 208 : |
verdriet en ongeluk |
|
rampen en ellende |
p. 210 : |
zeer en letsel |
p. 211 : |
antwoord en bescheid |
p. 253 : |
verscheidenheid en afwisseling |
|
gereedschap en gerief |
|
wegen en paden |
p. 258 : |
haast en gejaagdheid |
p. 259 : |
gerucht of geluid |
p. 266 : |
twijfel of aarzeling |
p. 272 : |
gerucht of lawaai |
p. 293 : |
zonder grenzen of perken |
p. 298 : |
opperste zaligheid en hoogste genot |
p. 306 : |
bedaren en bezinning |
p. 332 : |
uitgang of afscheid |
p. 332 : |
deugden en hoedanigheden |
p. 401 : |
vrees en schrik |
p. 427 : |
lust en genegenheid |
uit: ‘Alma met de vlassen Haren’:Ga naar voetnoot(2)
p. 15 : |
vreugde en opgetogenheid |
|
welgezindheid en geestdrift |
p. 16 : |
eerbied en ontzag |
p. 21 : |
ontroering en bewogenheid |
p. 25 : |
hulp en bijstand |
p. 28 : |
zin en betekenis |
p. 41 : |
vrees en twijfel |
|
ijver en gemak |
| |
| |
p. 41 : |
beschermer en leidsman |
p. 47 : |
lust en inspanning |
p. 48 : |
geluid of geroep |
|
wens en begeerte |
p. 72 : |
tweespalt of gespletenheid |
p. 115 : |
vermaan en verschoon |
|
blijdschap en genot |
p. 141 : |
onderdanigheid en ootmoed |
p. 145 : |
zin en betekenis |
p. 187 : |
wonderheid en geheim |
p. 209 : |
baatzucht en verslaafdheid |
|
eerzucht en hoveerdij |
|
afgunst en nijd |
uit: ‘De Teleurgang van den Waterhoek’:Ga naar voetnoot(1)
p. 19 : |
gebruiken en geplogenheden |
p. 20 : |
macht of meesterschap |
|
gezag of zedelijk overwicht |
p. 25 : |
jacht of drift |
p. 47 : |
inzicht of besef |
p. 79 : |
kommer of bezorgdheid |
p. 96 : |
spel en zang |
|
lust en leute, drink- en danspartijen |
p. 97 : |
teken of mensie |
p. 97 : |
verachting en misprijzen |
p. 127 : |
verzet en tegenstand |
|
ramulte of oproer |
p. 166 : |
angst en schrik |
p. 167 : |
leegte en ijlte |
|
hulp en steun |
| |
| |
p. 174 : |
voordeel en winst |
p. 175 : |
sterkte en steun |
|
vete of onenigheid |
p. 177 : |
riese of gevaar |
|
inzichten en verwachtingen |
|
voornemens en mogelijkheden |
p. 199 : |
deun en vernooi |
p. 205 : |
handel en wandel |
|
doen en zeggen |
p. 235 : |
weister en vrijheid. |
b) Deze binaire val of slag wordt nog versterkt wanneer de nomina hetzelfde prefix hebben:
be- : |
‘Hoe had hij er beschot en behagen in geschept om zijn gramschap uit te vloeken’ (Vlaschaard, 65) |
|
|
‘Maurice had heel 't bestier en 't bevel’ (Waterhoek, 281) |
|
|
‘'t Is valavond nu en stil, zonder beweging of begankenis op de velden’ (Avonden, 347) |
|
ver- : |
‘Hij wist dat het haar verstrooiing en vertroosting geven zou’ (Waterhoek, 146) |
|
|
‘Van toen voort heeft de Legemeers die slechte faam gekregen, als oord van verderf en verdoemenis’ (Levensbloesem, 245) |
|
|
‘Vermaan en verschoon terzelfer tijde’(Alma, 115) |
|
|
‘Prutske's verlangen en verwachting’ (Prutske, 207) |
|
|
‘Alleen waar jong volk samenhokt, is er vertuit en vernooi in de heetgestookte keuken’ (Maanden, 295) |
| |
| |
|
‘Zonder verbei of verpozen ging hij op en neer’ (Vlaschaard, 47) |
Buitengewoon talrijk zijn de binaire verbindingen van nomina die met ge- beginnenGa naar voetnoot(1).
Deze verbale abstracta duiden vooral klank of beweging aan, of beide samen. Enkele voorbeelden uit de enorme overvloed, waaruit terzelfder tijd en eens te meer de substantivering van Streuvels' taal duidelijk wordt.
‘De bezigheid vorderde als een lustig spel door al 't gebabbel en gezang, van 't ene eind naar 't andere’ (Minnehandel, 141) |
|
‘Als kleine en grote klokken (...) met blij gebimbam en gebeier de lucht inbuitelen, op weg naar 't Zuiden’ (Prutske, 345) |
|
‘'t Dieper gebrom en 't zwaarder gemeumel van 't mannenvolk’ (Kerstvertellingen, 35) |
|
‘'t Gedommel en gekraak volgde met grotere tussenpozen na elken weerlicht’ (Vlaschaard, 223) |
|
‘Smeken hielp niet meer, in 't gedruis en gewoel ging zijne stem verloren’ (Waterhoek, 124) |
|
‘'t Spel ging aan den gang, met luide gegil en gelach’ (Dorpsgeheimen, 34) |
|
‘Dit alles geschiedde in lust en joligheid, met gekakel en gebabbel’ (Levensbloesem, 372) |
|
‘De jongens bleven staan luisteren naar 't gekerm en 't gejank binnen’ (Dodendans, 88) |
| |
| |
‘Er giegelde een guitige meisjeslach tussen het geknor en gebrom van mijn twee katijvige oudjes’ (Avonden, 338) |
|
‘'t Stiller gekout en getater der omstaande menigte vormt den zwaren ondertoon van dien roezenden kermisjoel’ (Uitzicht, 342) |
|
‘In de verte ging gelach en getater, er was welgezindheid en lust onder jongens en meisjes’ (Alma, 97) |
|
‘'t Geloei en geruis heeft opgehouden’ (Maanden, 334) |
|
‘Nergens enig geluid of gerucht, - het gezoem en geruis, dat als de levensadem uit een stille menigte opgaat, was hier zodanig gedempt dat het tot wezenloosheid scheen te vervloeien met het effene licht’ (Blijde Dag, 17) |
|
‘Uit aller kelen ging het gepiep en gezang als uit een ontwakend vogelnest’ (Openlucht, 340) |
|
‘Het geraas en geronk is als in een bijennest’ (Werkmensen, 343) |
|
‘Vroeg aan den dag werden de pikkers gewekt door overdanig gerammel en gerucht op het boerenhof’ (Zonnetij, 378) |
|
‘Ze groeiden in 't geroezemoes en geschreeuw, zonder dat ze 't merkten’ (Langs Wegen, 133) |
|
‘Over de streek ging het geronk en geblaas’ (Najaar, 379) |
| |
| |
Verder:
gerucht en gebabbel |
(Uitzicht, 281) |
gerucht en gedruis |
(Dodendans, 139) |
gerucht en gegalm |
(Blijde Dag, 69) |
gerucht en gekakel |
(Maanden, 337) |
gerucht en geloop |
(Waterhoek, 214) |
gerucht of geluid |
(Prutske, 259) |
gerucht en gerammel |
(Minnehandel, 101) |
gerucht en gerel |
(Vlaschaard 152) |
gerucht en geroep |
(Vlaschaard, 180) |
gerucht en geroer |
(Alma, 67) |
gerucht en geschreeuw |
(Vlaschaard, 224) |
gerucht of gesleep |
(Zonnetij, 491) |
gerucht en gesnater |
(Langs Wegen, 68) |
gerucht en gestomp |
(Kerstvertellingen, 38) |
gerucht en getater |
(Vlaschaard, 93) |
gerucht en geweld |
(Dorpsgeheimen, 51) |
gerucht en gewemel |
(Vlaschaard, 209) |
|
geronk en geblaas |
(Najaar, 379) |
geronk en gesnor |
(Lenteleven, 140) |
|
geschater en gegiegel |
(Minnehandel, 274) |
geschetter en gepiep |
(Levensbloesem, 243) |
geschetter en getier |
(Blijde Dag, 164) |
geschreeuw en gestoei |
(Prutske, 364) |
gesleep en geronk |
(Zonnetij, 465) |
gesnap en gesnater |
(Vlaschaard, 100) |
gestamp en gestoot |
(Lenteleven, 93) |
|
getater en gedruis |
(Alma, 24) |
getater en gekraai |
(Levensbloesem, 308) |
getater en gelach |
(Vlaschaard, 185) |
getater en geroep |
(Minnehandel, 276) |
getater en gesnap |
(Vlaschaard, 87) |
| |
| |
getater en gezang |
(Alma, 32) |
|
getier en gejubel |
(Dorpsgeheimen, 35 ) |
getier en geschreeuw |
(Lenteleven, 65) |
|
getik en geschreep |
(Dagen, 287) |
|
gewemel en gewandel |
(Lenteleven, 140) |
gewiegel en geflodder |
(Dagen, 215) |
|
gewoel en gedrom |
(Uitzicht, 353) |
gewoel en gedrum, geroep en getier |
(Waterhoek, 249) |
gewoel en gerucht |
(Langs Wegen, 13) |
gewoel en geschorm |
(Werkmensen, 296) |
|
gezang en gelach |
(Vlaschaard, 21) |
gezang en geluid |
(Uitzicht, 323) |
gezang en gerucht |
(Vlaschaard, 192) |
gezang en gerul |
(Dodendans, 102) |
gezang en geschreeuw |
(Maanden, 364) |
|
gezeur en gezaag |
(Minnehandel, 71) |
gezoem en geprevel |
(Levensbloesem, 276) |
gezoem en gezang |
(Herinneringen, 126) |
gezwaai en gewuif |
(Werkmensen, 252) |
|
geronk en gesnor |
(Lenteleven, 140) |
geronk en gerul |
(Lenteleven, 83) |
(in de uitgave van 1942: geronk en gegrol) |
geronk en geblaas |
(Najaar, 379) |
|
geroezemoes en geschreeuw |
(Langs Wegen, 133) |
geroes en geweld |
(Herinneringen, 203) |
|
geroep en gezang |
(Minnehandel, 157) |
geroep en getier |
(Lenteleven, 119) |
geroep en geschreeuw |
(Blijde Dag, 66) |
| |
| |
geroep en gerucht |
(Waterhoek, 189) |
geroep en gejuich |
(Uitzicht, 254) |
geroep en gejoel |
(Openlucht, 428) |
|
gereutel en gegrol |
(Waterhoek, 191) |
geraas en gewoel |
(Dodendans, 89) |
gepoender en gepieker |
|
gemeumel en geloei, gekakel en |
|
gesnebber |
(Uitzicht, 257) |
geluid en geschetter |
(Alma, 194) |
geluid en geschal |
(Avonden, 419) |
geloop en gerucht |
(Waterhoek, 294) |
gelamenteer en gemor |
(Maanden, 358) |
|
gelach en gestoei |
(Werkmensen, 345) |
gelach en geroep |
(Vlaschaard, 89) |
gelach en gerinkel |
(Uitzicht, 332) |
gelach en gekweel |
(Levensbloesem, 291) |
gekoos en gevlei |
(Waterhoek, 267) |
geklop en gepikkel |
(Langs Wegen, 198) |
geklir en geklets |
(Minnehandel, 275) |
gekerm en gejammer |
(Vlaschaard, 256) |
|
gegiegel en gepraat |
(Minnehandel, 21) |
gegiegel en gelonk |
(Uitzicht, 274) |
gegiegel en gegil |
(Minnehandel, 57) |
|
gefoezel en geroffel |
(Dodendans, 91) |
geflirt en geflodder |
(Levensbloesem, 390) |
gedroom en geleuter |
(Minnehandel, 161) |
gedartel en geschreeuw |
(Vlaschaard, 102) |
geruis en gestamp, gewentel en |
|
geronk |
(Werkmensen, 295) |
gedruis en geschreeuw |
(Genoveva, 488) |
gedruis en gerucht |
(Prutske, 383) |
gedruis en geklop |
(Vlaschaard, 74) |
gedreun en gedommel |
(Vlaschaard, 220) |
| |
| |
gebimbam en geschot |
(Minnehandel, 274) |
gekakel en geroep |
(Vlaschaard, 210) |
Uit deze lange lijst blijkt de rijkdom van Streuvels' woordvoorraad vooral waar het om klankaanduidingen gaat, en ook zijn streven naar variatie binnen de binaire verbindingen.
Slechts zes van deze binaire verbindingen troffen we een tweede keer aan!
| |
2. Van verba:
a) Binaire verbindingen van werkwoorden vinden we ook op elke bladzijde van elk werk.
‘Het vertij hield heel den nacht aan en 's anderen daags herbegon de ommegang en het bezoek bij heel de maagschap waar weer gebrast en geslempt werd tot laat in den nacht’ (Waterhoek, 288) |
|
‘De geschiedenis van zulk een leven kan in twee regels samengevat worden: van jongs af slaven en beulen om aan den kost te komen, veel armoede en gebrek uitstaan om de talrijke kinderen groot te brengen’ (Herinneringen, 225) |
|
‘Ondereen hebben zij gerammeld en getaterd’ (Prutske, 410) |
|
‘Zus (...) weet ook hoe ze met voorkomend vragen te stellen en in Broers naam antwoorden te plaatsen, door hem verstaan en begrepen wordt’ (Morgenstond, 172) |
| |
| |
‘Zonder dat één van beiden dacht of gewaar werd, dat men in 't geheim hunne doenwijze naging en bespiedde’ (Blijde Dag, 106) |
|
‘'t Geluchte betrekt, 't begint te zeveren en te mijzelregenen’ (Maanden, 373) |
|
‘Vermeulen beeldde zich nu in dat zijn zoon te kermen en te smeken lag als een kind’ (Vlaschaard, 267) |
|
‘Een glans die haar in gelijk welke ellende moest troosten en opbeuren’ (Minnehandel, 296) |
|
‘Er wordt geslagen en gestampt, gegloeid en gezucht’ (Uitzicht, 308) |
|
‘Van vroeg in den morgen (...) begonnen de peerden te kletsen en te slaan met de hoeven tegen 't berdelen beschot van hunne sliet’ (Langs Wegen, 9) |
|
‘De bezigheid van al zijn gedachten was moossen en plonsen in water’ (Dodendans, 46) |
|
‘Hij ten minste bleef niet bij klagen en jammeren’ (Levensbloesem, 514) |
|
‘Tegen Gods inzicht was zij blijven verlangen en begeren’ (Alma, 143) |
|
‘Waarnaar heeft hij hier op de wereld gehankerd en getracht, en tot wàt moest het dienen?’ (Werkmensen, 404) |
|
‘Al dooreen en gruisdikke, zaten ze te pinkelen en te sperkelen als trillende vuurstippels, als lonkende ogen die gedurig knipten en wimperden’ (Kerstvertellingen, 50) |
| |
| |
Verder:
verlangen of begeren |
(Kerstvertellingen, 25) |
pramen en kneinzen |
(ibid., 13) |
werken en beulen |
(Werkmensen, 396) |
gadeslaan en afloeren |
(ibid., 378) |
plagen of duvelen |
(ibid., 360) |
keren en wenden |
(ibid., 336) |
peuteren en fineren |
(ibid., 405) |
leiden en bestieren |
(Alma, 139) |
gletsen en uitglijden |
(ibid., 49) |
helpen en bijstaan |
(ibid., 48) |
groeien en ontluiken |
(ibid., 41) |
verzaken en afsterven aan |
(ibid., 41) |
hernieuwen en onderhouden |
(ibid., 41) |
gissen en raden |
(Levensbloesem, 265) |
verzorgen en voedsteren |
(ibid., 235) |
zich schamen en vermijden |
(ibid., 413) |
balleganten en zotteleren |
(ibid., 307) |
vloeken of twisten |
(ibid., 300) |
duwen en steken |
(Langs Wegen, 10) |
verdragen en klagen |
(ibid., 161) |
snorken en zuchten |
(ibid., 143) |
achteruitduwen of versteken |
(ibid., 105) |
bommelen en tuimelen |
(ibid., 101) |
zeggen en verklaren |
(ibid., 98 ) |
draaien en wenden |
(ibid., 92) |
pijnen en wroeten |
(ibid., 91) |
vrezen of duchten |
(Minnehandel, 67) |
wenen en jammeren |
(ibid., 247) |
vezelen en lachen |
(ibid., 317) |
roepen noch schreeuwen |
(Vlaschaard, 253) |
klagen en kermen |
(ibid., 225) |
knetteren en kraken |
(ibid., 219) |
draaien en dooreenwoelen |
(ibid., 213) |
het hamerde en maalde in haar hoofd |
(ibid., 209) |
| |
| |
de tonen wentelden en keerden |
(ibid., 200) |
krenken en beledigen |
(ibid., 172) |
bulten en steken |
(ibid., 169) |
verbreken en teniet doen |
(ibid., 159) |
deelnemen en meedoen |
(ibid., 153) |
dubben en weifelen |
(ibid., 150) |
hinderen of aan banden leggen |
(ibid., 134) |
vermeerderen en aangroeien |
(ibid., 128) |
daar oekert en wemelt de hele bevolking |
(ibid., 120) |
zingen en schuifelen |
(ibid., 176) |
het klopte en bonsde |
(ibid., 103) |
uiteendoen en bespreken |
(ibid., 99) |
een liedje dat ze zelf gedicht en gevooisd had |
(ibid., 91 ) |
dingen moeten gedogen en laten gebeuren |
(ibid., 77) |
klagen en kneinzen |
(ibid., 75) |
er werd geklaagd en geknoterd |
(ibid., 69) |
steken en pijnigen |
(Vlaschaard, 66) |
bewerken en drichten |
(ibid., 62) |
zonder rusten of verpozen |
(ibid., 51) |
de tijd had aan zijn leven geknaagd en gevreten |
(ibid., 46) |
een boer die begint te eerselen of te wankelen |
(ibid., 32) |
de tijd had zijn kop geboet en gehamerd |
(ibid., 19) |
alles wat er roerde of leefde |
(ibid., 17) |
gekweekt en geboren |
(ibid., 16) |
wachten en berusten |
(ibid., 11) |
vernoorlozen of teniet doen |
(Maanden, 367) |
klagen en lamenteren helpt niet |
(ibid., 345) |
rusten en stilliggen |
(ibid., 330) |
haken en verlangen naar |
(ibid., 307) |
| |
| |
wentelen en draaien |
(Vlaschaard, 285) |
beschadigen of teniete doen |
(Maanden, 418) |
berispt en gestraft worden |
(Blijde Dag, 56) |
krevelen en kittelen |
(Morgenstond, 166) |
toekennen en aanwijzen |
(Prutske, 238) |
vernooien of verbeteren |
(ibid., 238) |
aanvullen en volledigen |
(ibid., 188) |
uitkomen of aanlanden |
(ibid., 184) |
roeren of bewegen |
(Herinneringen, 193) |
smachten en verlangen |
(ibid., 236) |
opgeven en laten liggen |
(ibid., 236) |
schelden en vloeken tegenvallen of verkeerd gaan |
(Waterhoek, 139) |
gekken en balleganten |
(ibid., 133) |
tempeesten en vloeken |
(ibid., 109) |
huichelen of veinzen |
(ibid., 76) |
wenden noch keren kunnen |
(ibid., 53) |
zonder zeggen of spreken |
(ibid., 49) |
overmeesteren en bedwingen |
(ibid., 41) |
schuwen en vrezen |
(ibid., 35) |
beulen en slaven |
(ibid., 29) |
noch roeren noch keren kunnen |
(ibid., 28) |
voorvallen of gebeuren |
(ibid., 21) |
ravotten en vechten |
(ibid., 11) |
konkelfoezen en listen beramen |
(ibid., 198) |
redetwisten en hakeweren |
(ibid., 199) |
brassen en slempen |
(ibid., 288) |
roepen en schreeuwen, schelden en tieren |
(ibid., 237) |
storen of onderbreken |
(Levensbloesem, 276) |
uitstaan en doorlijden |
(Langs Wegen, 209 ) |
een aanmerking krijgen of berispt worden |
(Levensbloesem, 292) |
iets vergeten of achterlaten |
(Lenteleven, 74) |
gadeslaan en afloeren |
(Werkmensen, 378) |
zonder rusten of verbeiden |
(Vlaanderen, 403) |
| |
| |
b) Zoals bij de nomina wordt deze binaire verbindingen nog versterkt bij de werkwoorden met hetzelfde prefix.
Dit is in de eerste plaats het geval wanneer de werkwoorden voorkomen in de vorm van het verleden deelwoord zoals blijkt uit de voorbeelden op de vorige bladzijden. Om herhaling te vermijden worden op deze plaats geen voorbeelden meer gegeven.
her- : |
‘Altijd herdoen en herkeren in denzelfden kringloop, door de jaren’ (Minnehandel, 211) |
|
|
‘Hoeveel dagen had zij het hergaan en herdaan? (Alma, 132) |
|
|
‘Hetgeen zij hier uitrichten is het voortdurend herhalen en herdoen’ (Werkmensen, 336) |
|
|
De inhoud van dit werkwoord (een der voornaamste thema's van Streuvels' oeuvre) wordt door deze herhalend-versterkende verbindingen op merkwaardige wijze geïntensiveerd. |
door-: |
‘Wanneer heel de hof is doorzocht en doorsnuffeld’ (Prutske, 354) |
|
|
‘Gelijk de nerven van een blad zo is de landstreek doorsneden en doorlijnd met wegen en straten, beken en kanalen’ (Vlaanderen, 407) |
|
|
‘Heel de bodem wordt doorwoeld en doorkarnd’ (ibid., 261) |
|
|
‘De wegen schijnen oude, onbruikbare dingen, die doorgroefd en doorkorven, de lijnen trekken door 't land’ (Uitzicht, 239) |
| |
| |
ont- : |
‘Mira verscheen in hare schamele plunje - altijd te nauw en te kort, en langs alle kanten ontgroeid en onttrokken’ (Waterhoek, 51) |
|
voor- : |
‘'t G-een in 't begin en bij ieder als een grote verassing was opgenomen, beweerden zij nu voorzegd en voorspeld te hebben |
|
be- : |
Talrijker zijn de voorbeelden met be-:Ga naar voetnoot(l) ‘Hij bebroedde en bepeinsde het zolang tot hij aan de gedachte gewend geworden was (Vlaschaard, 127) |
|
|
‘Wolken regenstof die rakelings over den grond schoren en de velden begispten en begeselden’ (ibid. 9) |
|
|
‘Zijn vlaschaard heeft hij toevertrouwd aan de zorg van den oppersten Baas die daar hoge, den eeuwige gang der dingen beheerst en beheert’ (ibid. 54) |
|
|
‘De liefde in hare duizende uitingen, was 't geen hen belangde en bekoorde’ (Vlaschaard, 96) |
|
|
‘Hij betastte en bekeek het vlas van dichtbij’ (ibid., 216) |
|
|
‘'t Bestookte en 't bemierde hen’ (ibid., 183) |
|
|
‘Tot over de oren bemorst en bespetterd, rood van gejaagdheid, kwamen de meisjes (...) op 't hof’ (ibid., 224) |
| |
| |
‘Hij voelde zich bemierd en bezeten door den drang’ (ibid., 225) |
|
‘Degenen die eeerst als slachtoffers beschouwd werden, stonden nu bekend en benijd als begunstigden’ (Waterhoek, 127) |
|
‘Hij kwam (...) 's avonds uit den meers, bespetterd en beslijkt’ (ibid., 156) |
|
‘Ginder was de gespannen geest aan 't werk, het berekenen en becijferen’ (ibid., 157) |
|
‘Onervaren en schuchter, moest hij zelf de zaken van zijn huwelijk regelen, alles belopen en beredderen’ (ibid., 283) |
|
‘Waar zij, op de afgesproken plaats, elkaar ontmoetten, was 't een bekijken en bekeuren met luiden uitroep van bewondering voor elkaars nieuwe kleding’ (Minnehandel, 117) |
|
‘Op dit ogenblik ondervond Max het behagelijk genot van befeest en bejubeld te worden (ibid., 298) |
|
‘De schamele bomen befranjeld en bezoomd tot tenden de takken bestoven en berunseld al den bovenkant met wit glinsterende poeiering’ (ibid., 69) |
Verder:
bezien en bezorgen |
(Lenteleven, 81) |
bezien en beleven |
(Avonden, 361) |
bezeten en bereden |
(Alma, 47) |
bezeten en bemiereld |
(Maanden, 362) |
betroetelen en beduffelen |
(Prutske, 213) |
| |
| |
bestoven en bezweet |
(Minnehandel, 120) |
bespetterd en bestoven |
(Dorpsgeheimen, 108) |
bespetterd en beplakt |
(Avonden, 420) |
belabberd en bespetterd |
(Vlaanderen, 459) |
besmeurd en besmetterd |
(Uitzicht, 268) |
besmeurd en beslijmd |
(ibid., 248) |
beslijkt en bezweet |
(Waterhoek, 93) |
besmeurd en belabberd |
(Werkmensen, 297) |
bespetterd en beslijkt |
(Waterhoek, 156) |
bemorsd en bemoorteld, } |
(Uitzicht, 241) |
bespetterd en beslijmd } |
(Uitzicht, 241) |
beschut en beveiligd |
(Werkmensen, 310) |
bereuzeld en bevlokt |
(Openlucht, 390) |
bepluimd en bewimpeld |
(Beroering, 505) |
bemist en beneveld |
(Herinneringen, 54) |
beleggen en besluiten |
(Blijde Dag, 106) |
ver-: |
Buitengewoon talrijk zijn de binaire verbindingen met ver- geprefigeerde werkwoorden. Vooral ter aanduiding van: vernietiging, vernieling.
Ze komen vooral voor als, verleden deelwoord.
Zie ook het hoofdstuk over de woordvorming en het woordgebruikGa naar voetnoot(1). |
|
|
‘Door haar verafschuwd en veracht’ (Waterhoek, 254) |
|
|
‘Om wat er sedert den oorlogstijd (...) veranderd en verbeterd is, laat Prutske geen merkelijke vreugde of voldoening blijken’ (Prutske, 205) |
|
|
‘Op straffe hunne eer en goeden naam, en nog veel ander dingen meer, te verbeuren en te verliezen’ (Levensbloesem, 245) |
| |
| |
‘Maar in zo'n ongenaakbare afgelegenheid schijnt er alles vergaan en verkleurd’ (Avonden, 443) |
|
‘Nu de bloeitijd vergaan was, en 't duizendmalig of Wdb getintiel der levende bloemen verbleekt en vervaald’ (Vlaschaard, 175) |
|
‘'t Was nu toch al verdemeleerd en verloren en met niets meer te helpen’ (Langs Wegen, 146) |
|
‘Niets meer te verduiken of te verdoezelen!’ (Werkmensen, 407) |
|
‘En als de beiaard noen heeft geklopt, versterft en vervloeit al het gerucht’ (Uitzicht, 344) |
|
‘De dagen liepen haastig voorbij en 't zou eens de laatste zijn: Koornaert vergaan en vergeten op 't kerkhof liggen onder een zerk’ (Beroering, 325) |
Verder:
vergeten en verlaten |
(Uitzicht, 250) |
vergeten en vergaan |
(Dodendans, 13): |
Deze verbinding komt zeer vaak voor! |
vergaan en vergeten |
(Werkmensen, 228): |
Deze verbinding komt zeer vaak voor! |
vergaan en versmolten |
(Avonden, 444) |
vereten en verteerd |
(Langs Wegen, 139) |
verenkelen en verdoven |
(Uitzicht, 352) |
verduiken en verdoezelen |
(Waterhoek, 189) |
verdoven en verwarren |
(Prutske, 243) |
verdompeld of verdoold |
(Langs Wegen, 56) |
verdoezelen en versmelten |
(Levensbloesem, 411) |
verborsteld en verplakt |
(Waterhoek, 94) |
verhageld en vernield |
(Langs Wegen, 123) |
verhankeren of verslingeren |
(Prutske, 391) |
| |
| |
verheugen en verhemmen |
(Levensbloesem, 331) |
verkaried en verkorven |
(Waterhoek, 198) |
verkereld en verkaried |
(ibid., 176) |
verknabbelen en verzwelgen |
(Blijde Dag, 126) |
verleggen en verzoeten |
(Vlaschaard, 33) |
verloochenen en verdringen |
(Beroering, 306) |
vermoeden of verwachten |
(Blijde Dag, 106) |
vermolmd en vergaan |
(Langs Wegen, 45) |
vermolmd en vertjokt |
(Avonden, 345) |
vermoossen en verminken |
(Avonden, 346) |
vernield en vergaan |
(Uitzicht, 299) |
vernielen en vermorzelen |
(Prutske, 196) |
vernielen en vernozelen |
(Vlaschaard, 149) |
vernozelen en vernielen |
(Uitzicht, 292) |
verplakt en verslegen |
(Vlaschaard, 15) |
verpreuvelen of verscherrigen |
(Waterhoek, 193) |
verregend of vergaan |
(Langs Wegen, 174) |
verschijnen en verdwijnen |
(Prutske, 388) |
verschuiven en vervormen |
(Avonden, 370) |
verslepen en verporren |
(Najaar, 439) |
versleten en verhakkeld |
(Avonden, 346) |
verslinden en vermoossen |
(Werkmensen, 322) |
verslingerd en verhankerd op |
(Vlaschaard, 154) |
versmelten en verdoezelen |
(Herinneringen, 255) |
versterven en vervloeien |
(Uitzicht, 344) |
vertukt en verzot |
(Herinneringen, 320) |
vervaald en verwelkerd |
(Uitzicht, 238) |
vervallen en verarmoed |
(Zomerland, 267) |
vervaald en verscheurd |
(Avonden, 420) |
vervaald en verwelkerd |
(Uitzicht, 238) |
verwachten en vermoeden |
(Vlaschaard, 89) |
verward en verkloeried |
(Uitzicht, 218) |
verward en verwoest |
(Dodendans, 34) |
verweerd en verwersd |
(Waterhoek, 18) |
verwerreld en verweisterd |
(Maanden, 420) |
| |
| |
verzaaid en verlaten |
(Avonden, 374) |
verzieren en verzinnen |
(Prutske, 292) |
verzonken of vergaan |
(Langs Wegen, 206) |
In vele gevallen ontbreekt het bindwoord:
‘Verduiken zou ze 't, verbergen’ (Vlaschaard, 282) |
|
‘De oude man die aan 't afzakken, aan 't begeven is’ (ibid., 46) |
‘Wat heeft ze gedaan dat ze me zo betukt, betovert en gevangen houdt, dat ik er altijd bij wil zijn?’ (Minne handel, 168) |
|
‘Schoonheid die vervluchtigd is, verwasemd’ (Najaar, 353) |
|
‘De kortwoonst ginder bleef gesloten, dicht, stom lijk een versteend, verstorven ding’ (Langs Wegen, 80) |
|
‘Die overtuiging vernooide zijn zin, verhemde zijn verstoord gemoed’ (Waterhoek, 137) |
| |
3. Van Adjectieven.
In het voorgaande hoofdstuk werd de zeer grote frequentie van het adjectief in Streuvels' werk reeds aangestipt. Op die plaats werd ook naar dit hoofdstuk verwezen in verband met de binaire verbindingen van het adjectiefGa naar voetnoot(1). Deze adjectieven komen vóór of na het naamwoord. Vele ervan kunnen ook beschouwd worden als participia perfecta. Het perfectische aspect van Streuvels' taal werd reeds geregeld aangeduid.
‘Over heel de streek stonden de twaalf populieren bekend en vermaard onder een en denzelfden aar-naam: de twaalf Ruisaards’ (Najaar, 359) |
| |
| |
‘Daarenboven zijn er op elk dorp een aantal vertoortelden en mismaakten’ (Vlaanderen, 536) |
-Met be-
‘Bemist en beneveld, heel de diepte gevuld met roerende dampen die er draaien en wentelen als in een kokende brouwketel’ (Herinneringen, 54) |
-Met ge-
‘Zie maar (...) hoe de hoeven gedekt en gesloten staan, somber tegen de lucht’ (Najaar, 356) |
|
‘Hele drommen wijven, in donkere kapmantels gedoken en geduffeld, trappelden lijk in een droom langs de huizen op de sneeuw’ (Lenteleven, 25) |
|
‘Met hen gaat Prutske gemeenzaam en gemoedelijk om’ (Prutske, 185) |
|
‘'t Spande soms hard om die keutelbende gereed en gekleed te krijgen’ (Levensbloesem, 271) |
-Met ver-
‘Lieveke voelde zich verlicht en verlost’ (Levensbloesem, 453) |
|
‘Zij vonden hem regelmatig met een studieboek naast zijn bord, of aan 't cijferen en zodanig verdiept en verstrooid, dat hij er het eten bij vergat’ (Waterhoek, 145) |
|
‘Het gelijkt sommige oudjes die eeuwig en ervig verlaân en vernibbeld in den donker naar de kerk lopen’ (Maanden, 321) |
|
‘De seizoenen zijn verwerreld en verweisterd, gelijk al 't ander op de wereld’ (ibid., 420) |
| |
| |
‘Nu kwam die razende woeling zo onverwachts, dat de mensen er verpaft en verdaan op stonden te kijken’ (Vlaschaard, 220) |
|
‘Ik zie een ouden, gedaagden perelaar, versleten en verhakkeld staat hij als een sul; ze hebben hem gekroond en gekandelaard’ (Avonden, 346) |
|
‘Dolf! 't Was al wat zijn verstomde en verslagen geest uitbracht’ (Langs Wegen, 182) |
|
‘De gebouwen van het boerderijtje waren verwoond en vervallen, - (...), men had zelf wat gepleisterd en geplakt om den boel een ooglijk uitzicht te geven, (...) het kot is vervallen en versleten (Vlaanderen, 599) |
|
‘Zij zijn verwend of verwaand’ (Herinneringen, 24) |
-Met vol-
‘ Amper vijftien jaar oud, was zij op enkelen tijd volgroeid en volvormd als ene van twintig’ (Vlaschaard, 87) |
Verder:
Opvallend is ook de combinatie van een positief met een negatief adjectief en van een adjectief met een tegenwoordig of verleden deelwoord.
roekeloos en verwaand |
(Vlaschaard, 285) |
met wankelende en onvaste stap |
(Prutske, 184) |
moe en afgebeuld |
(Werkmensen, 298) |
te kante en opgedoekt |
(ibid., 218) |
afgemat en vermoeid |
(Alma, 176) |
afgemat en uitgeput |
(ibid., 175) |
oorloos en ten ondomme |
(Waterhoek, 172) |
bevrijd en ontdaan |
(ibid., 81) |
| |
| |
liefde maakt scherpzinnig en spitsvondig |
(Waterhoek, 247) |
ze waren gejaagd en bezeten om... |
(ibid., 200) |
Lommens alleen loopt onttodderd en gejaagd |
(ibid., 171) |
Nu bleek het vermaard en bekend onder den gansen omtrek |
(ibid., 109) |
Mira deed schuchter en bedeesd |
(ibid., 100) |
Lander was uitgemergeld en vermagerd |
(ibid., 94) |
Met dat hellejonk nu was 't eender en 't zelfde |
(ibid., 48) |
Ze is leep en slim genoeg, uitgeslapen en opgeleerd |
(ibid., 46) |
Het leven is al saai en droog genoeg |
(Levensbloesem, 421) |
Vrees, en verlangen bleek voorbarig en nutteloos |
(ibid., 413) |
Er was niets onbetamelijks of oneerbaars in de voorstelling |
(ibid., 413) |
Vrij en onbelemmerd |
(ibid., 412) |
Zij voelt zich mijde en bevangen |
(ibid., 387) |
Ze voelde zich wat vermijd en bedeesd |
(ibid., 347) |
Ze waren vertukt en benitteld op... |
(ibid., 233) |
Nu stond zij daar, arm en onbeholpen |
(Alma, 145) |
Geroepen en uitverkoren om... |
(ibid., 138) |
Ellendig en behoeftig zijn |
(ibid., 115) |
De man was oud en versleten |
(ibid., 81) |
Bezeten en bereden door de zorg van 't bestaan, korzelig en bitsig in hun spreken |
(ibid., 47) |
Alma was schuchter en bedeesd |
(ibid., 15) |
Gewassen en verschoond in de verse beddelakens kruipen |
(ibid., 15) |
Haar zieltje was weer blank en rein |
(ibid., 15) |
Zij moest zeegbaar en ingekeerd blijven |
(ibid., 15) |
Gelaten en gedwee |
(Herinneringen, 256) |
Hij is gaaf en ongeschonden |
(ibid., 224) |
Hij blijft verlaan en beslommerd |
(Prutske, 365) |
Haastig en gejaagd |
(ibid., 326 ) |
| |
| |
Prutske trekt welgezind en opgetogen naar huis |
(ibid., 283) |
Zij begroet welgezind en opgewekt den nieuwen dag |
(ibid., 206) |
Zacht en kalm, de ene, stuurs en streng de andere |
(Morgenstond, 164) |
Zuiver en onbevlekt blijven |
(Blijde Dag, 79) |
Haar bestaan dat ze nu zo ellendig en triestig voor zich zag |
(ibid., 63) |
Kalm en gelaten zijn oppersten uitgang afwachten |
(Vlaschaard, 291) |
Gerust en tevreden zijn |
(ibid., 275) |
De dagen die zo gerust en kalm voorbijgingen |
(ibid., 264) |
Maar zijn streng en stevig karakter van aanzienlijke boerenzoon hield hem schuchter en bedeesd gelijk in zijn eerste jeugd, en te midden het spel en bradheid waarin hij meegesleept werd, bleef de onzekerheid en de angst altijd wakker om zijn beheersing niet te verliezen. |
(ibid., 241) |
Zij tweeën waren bezadigd en gedaagd |
(ibid., 239) |
Mijdzaam en vreesachtig |
(ibid., 187) |
Zijn bestaan scheen hem kleurloos en vaal |
(ibid., 186) |
Nieuw en vreemd was heel die beweging over de streek die gerust en eenzaam van uitzicht placht te zijn |
(ibid., 176) |
De mannen gingen gedaagd en ernstig |
(ibid., 176) |
Netels en hondsribbe schoten welig en vei op |
(ibid., 155) |
Nu, zo onverwachts en onvoorbereid stond Louis op het kruispunt |
(ibid., 160) |
's Avonds laat, ging hij tam en mat ten ruste |
(ibid., 131) |
De begeerte van vers en ongenoten geluk |
(ibid., 131) |
| |
| |
De zaak was hem belangloos en onverschillig |
(ibid., 126) |
Preus en blijgemoed |
(ibid., 64) |
Met 't vlas waren ze 't meest bezig en bekommerd |
(ibid., 56) |
Welgezind en preus |
(ibid., 55) |
Een bende spreeuwen liepen verlaan en neerstig op en neer |
(ibid., 53) |
Ze gingen samen, afgeakkerd en moe, door den avond |
(ibid., 51) |
Heel en gans |
(ibid., 46) |
Onverschillig en gelaten |
(Vlaschaard, 11) |
Het niet nodig of geradig achten |
(ibid., 11) |
Welgemoed en opgeruimd |
(Minnehandel, 99) |
Het geluk miek haar wreed en onmeedogend |
(ibid., 85) |
De andere meisjes waren afgunstig en nijdig |
(ibid., 73) |
Bendig en profijtig zijn |
(Langs Wegen, 65) |
De kermiswagen stond eenzaam en verlaten |
(Dodendans, 45) |
Zonder bindwoordGa naar voetnoot(1)
‘Vluchtige, vervliedende schimmen uit het rijk der verbeelding’ (Herinneringen, 237) |
|
‘Een versteend, verstorven ding’ (Langs Wegen, 80) |
|
‘Gewillige, goedmoedige merrie’ (ibid., 13) |
|
‘Broer heeft de handen gelost en ziet verbouwerd, verlegen’ (Morgenstond, 171) |
|
‘Ze leefden in onverzoenlijke, onverzadelijke vete’ (Herinneringen, 280) |
| |
| |
| |
B. Binaire en allitererende verbindingen.
Geregeld reeds hebben we gewezen op het belang van de klank in het werk van Streuvels.
Ook in het hoofdstuk over de woordvorming werd een aparte paragraaf gewijd aan de talrijke alliteraties in zijn werk.
Niet alle allitererende verbindingen zijn vaste tweeledige groepen, vele ervan zijn eerder toevallige verbindingen.
Het is duidelijk dat de binaire verbinding nog nadrukkelijker wordt wanneer beide elementen allitereren.
Dr J. Boets behandelt uitvoerig de klankexpressieve waarde en de ritmisch-structurele funktie van de allitererende woordgroepenGa naar voetnoot(1).
| |
1. Nomina.
b : |
‘Maar voor haar ook was 't alle dagen herdoen zonder bate of beternis’ (Najaar, 382) |
|
bl : |
‘Er ontstond een ommekeer in haar gemoed: de drang naar bloei en blijheid die zich gelden laat als ene wet’ (Alma, 100) |
|
br : |
‘In 't schuurke vond hij nog een spade, (...) en wat alm versmeten tussen oude manden en wissen en brol en brake’ (Langs Wegen, 53) |
|
d : |
‘Daarom heeft het publiek zijn belang gaan stellen in (...) daden en doening van den kunstenaar’ (Herinneringen, 10) |
| |
| |
dr : |
‘De drift en de drang is voortaan naar buiten, in de openlucht’ (Maanden, 312) |
|
f : |
‘Omdat het leven-in-de-werkelijkheid al saai en droog genoeg is, men het door fictie en fantasie wat opvrolijken moet’ (Levensbloesem, 421) |
|
gr : |
‘Buiten 't verschil van groei en grootte, waren de meisjes eender van uitzicht en kleding’ (Blijde Dag, 13) |
|
h : |
‘Nu voelde hij zich alleen staan, zonder heul of hulp’ (Waterhoek, 180) |
|
kl : |
‘In de diepte lag de wereld open vol kleur en klatering’ (Zomerland, 254) |
|
kr : |
‘Moest hij krotekappers en krebbebijters zien bovenkraaien en meer doen dan hij zelf?’ (Vlaschaard, 81) |
|
l : |
‘De arbeiders hadden hun gereedschap, hunne lappen en leesten bijeen gegaard’ (Waterhoek, 290) |
|
m : |
‘Het ventje dat (...) door mist en more, hier aangeland is’ (Kerstvertellingen, 217) |
|
r : |
‘Met 't zwart van roet en rook in 't stoppelig, ongeschoren wezen’ (Werkmensen, 297) |
|
sl : |
‘Oortijds, toen de Schelde (...) de ganse omgeving der lage landen met slegge en slijk oversopte, lagen de polders als een verlatene wildernis’ (Vlaanderen, 434) |
|
sn : |
‘Maar als hij dat talmen moe werd, gaf hij een snauw en snok aan zijn ketting’ (Dodendans, 134) |
|
st : |
‘Ze schijnt ongevoelig, bestand tegen de hardste stoten en stampen’ (Prutske, 219) |
| |
| |
t : |
‘Een kwartier uur later waren de meisjes bij groepen verdeeld en weeral zonder tik of toon, verspreid in de vele zalen van het gesticht’ (Blijde Dag, 16) |
|
tr : |
‘Er was noch trommel noch trompet’ (Alma, 195) |
|
vl : |
‘Als een vierkante stenen blok, waar vlerk noch vleugel, toren noch tinne uitstak - zo effen en gelijkig afgemeten waren de hoge muren der gebouwen.’ (Blijde Dag, 10) |
|
vr : |
‘Vreugd en vrees, twijfel en verlangen woelden door elkaar om de bovenhand’ (Beroering, 319) |
|
w : |
‘Zonder woord of wenk, (...) had zij hem genood bij haar te komen’ (Waterhoek, 241) |
|
z : |
‘Met fijn gebak, wilde zij er zich in bemoeien, - beweerde het best te weten, - er haren zeg en zegel over strijken’ (Dorpsgeheimen, 131) |
Verder:
een schijtjonk zonder buik of bil |
(Waterhoek, 163) |
hurden en hagen |
(ibid., 238) |
kronkels en krullingen |
(Uitzicht, 302) |
noch leên noch letten |
(Levensbloesem, 335) |
lucht en land waren milde en gereed |
(Vlaschaard, 47) |
veel rooi en rampen |
(Levensbloesem, 335) |
met sletsen en slaveien zijn genoegen zoeken |
(Kerstvertellingen, 91) |
sterkte en steun zoeken |
(Waterhoek, 175) |
zonder stuik of stoot |
(Blijde Dag, 139) |
zonder stoot of stuik |
(Najaar, 379) |
storm of stoornis |
(Blijde Dag, 15) |
voeten noch vuisten vermogen er iets tegen |
(Waterhoek, 48) |
haar hart vol vrede en vreugde |
(Alma, 176) |
gevoel van vreugde en vrees |
(ibid., 87) |
indruk van wellust en wulpsheid |
(Waterhoek, 163) |
| |
| |
| |
2. Verba
De binair-allitererende verbindingen van werkwoorden komen talrijker voor dan van nomina en adjectieven.
br : |
‘En dan, zo aanstonds braakt en brobbelt het volk ter kerken uit’ (Vlaschaard, 74) |
|
d : |
‘Daaruit doomde en dampte de vochtigheid op’ (Minnehandel, 272) |
|
dr : |
‘Het was hen voldoende hem aan te zien en te horen, en in de menigte gedrumd en gedrongen te worden’ (Waterhoek, 131) |
|
fl : |
‘De vogelen zijn er bezig en fluiten en fluisteren’ (Prutske, 363) |
|
gr : |
‘Ze greep en groffelde het afgesneden gras en de bloemen door elkaar’ (Dorpsgeheimen, 212) |
|
h : |
‘Gelijk ze er in haar rood baaitje, tussen tronk en struik hipt en huppelt, lijkt het een vogeltje’ (Prutske, 357) |
|
k : |
‘Barisjan weet van elken boom hoe hij moet gekandeeld en gekandelaard worden’ (Maanden, 405) |
|
kl : |
‘Grootmoeder zat op de knieën en kloof en klopte nevens hen op den grond aan planken voor een doodkistje’ (Zomerland, 306) |
kn : |
‘Zo knuffelden zij en knoterden zagewijs voort over en weer’ (Dagen, 166) |
|
kr : |
‘Fons kreunt en krimpt van 't zeer’ (Levensbloesem, 339) |
|
kw : |
‘Hij wist het bedied van al het kwetteren en kwelen’ (Genoveva, 110) |
| |
| |
m : |
‘De kakebenen morzelden en maalden met kracht al wat er tussen kwam’ (Dorpsgeheimen, 319) |
|
p : |
‘Van stonden aan herneemt (...) het porren en poenderen in koude, in wind en regen’ (Najaar, 374) |
|
pl : |
‘Men had zelf wat gepleisterd en geplakt om den boel een ooglijk uitzicht te geven’ (Vlaanderen, 599) |
|
pr : |
‘Voor 't overige zaten ze er te pruttelen en te prazelen’ (Vlaschaard, 143) |
|
r : |
‘De ongedoevige wind (...) had er in gerammeld en gerameid’ (Uitzicht, 299) |
|
sch : |
‘Zij schoorden en schampten de benen vast in den grond’ (Zomerland, 228) |
|
sl : |
‘De mannen van niemendal (...) sleuren en slaven om voorraad in het hol te slepen’ (Werkmensen, 377) |
|
sm : |
‘Legijn en zijn zuster waren bekend voor twee vrekkige kadoteraars, die nooit gesmijkt of gesmeerd hadden’ (Vlaschaard, 246) |
|
sn : |
‘Tot de toeschouwers aan 't snikken en snuiten gingen’ (Herinneringen, 358) |
|
sp : |
‘De bast spertelde en spokkerde met gloeiende gensters’ (Dodendans, 112) |
|
st : |
‘Hij stamelde en steende’ (Dagen, 166) |
|
t : |
‘Ze tastte en tinste om hem verder op te winden’ (Dorpsgeheimen, 142) |
|
tr : |
‘Niettemin bleef hij onderweg zolang trutselen en trantelen omdat hij ginder twee drollige vrouwen zag afkomen’ (Najaar, 407) |
| |
| |
w : |
‘Bij 't wemelen en wikkelen van het flodderig kleed, wentelt en wisselt het tonenspel als een gedurige kleurentoverij’ (Najaar, 365) |
wr : |
‘Zij wroetelde en wrocht in de eerde’ (Zomerland, 224) |
|
z : |
‘'t Heeft wekenlang gezeverd en gezabberd’ (Maanden, 331) |
|
zw : |
‘De een gesteld op zorgen en sparen, de ander op zwieren en zwetsen’ (Werkmensen, 392) |
Verder:
duikelen en duiken |
(Minnehandel, 75) |
flodderen en fluiten |
(ibid., 275) |
graaien en grijbelen |
(Vlaschaard, 225) |
grijpen en greien |
(ibid., 188) |
keren en kantelen |
(Waterhoek, 191) |
klimmen en klauteren |
(Prutske, 389) |
kloppen en kleunen |
(Najaar, 412) |
knabbelen en knagen |
(Vlaschaard, 253) |
koesteren en keren |
(ibid., 128) |
kruisen en krinkelen |
(Dorpsgeheimen, 21) |
kriepen en kreunen |
(Prutske, 183) |
krullen en krimpen |
(Dagen, 234) |
langen of lusten |
(Langs Wegen, 157) |
lonken en lachen |
(Minnehandel, 300) |
plonsen en pletsen |
(Prutske, 375) |
pogen en porren |
(Herinneringen, 237) |
ratelen en rammelen |
(Prutske, 338) |
roezen en ronken |
(Waterhoek, 143) |
rollen of roeren |
(Vlaschaard, 218) |
reuzen en ronken |
(Dagen, 261) |
ruisen en ronken |
(Najaar, 440) |
ronselen en ravelen |
(Najaar, 382) |
| |
| |
rammelen en ranselen |
(Najaar, 447) |
schietenen schetteren |
(Zomerland, 309) |
schelden en schimpen |
(Dagen, 265) |
schemeren en schijveren |
(Langs Wegen, 55) |
schommelen en schudden |
(Prutske, 199) |
schaken en schofferen |
(Herinneringen, 280) |
schrammen en schribbelen |
(Uitzicht, 278) |
smodderen en smuiken |
(Waterhoek, 176) |
spelen en spoeteren |
(Vlaschaard, 85) |
spelen en spartelen |
(Herinneringen, 73) |
stamelen en stenen |
(Dagen 166) |
stemmen noch teugelen |
(Uitzicht, 284) |
tafelen en tuisen |
(Herinneringen, 280) |
tasten en tinten |
(Waterhoek, 143) |
winnen en weren |
(Najaar, 377) |
wiegen en wenden |
(Kerstvertellingen, 90) |
wentelen en wemelen |
(Prutske, 339) |
wervelen en winkelen |
(Vlaschaard, 227) |
wikkelen en wemelen |
(ibid., 33) |
wikken en wegen |
(ibid., 246) |
worstelen en wagelen |
(ibid., 253) |
wenden en wisselen |
(Herinneringen, 71) |
wemelen en wikkelen |
(Lenteleven, 79) |
wrijven en wringen |
(Uitzicht, 245) |
zeuren of zagen |
(Prutske, 339) |
zingen en zinderen |
(Herinneringen, 206) |
| |
| |
| |
3. Van adjectieven.
a) met het voegwoord en:
‘Hij was daarbij een vent die recht in de schoenen ging, met een kop die op 't zijne staat, bars en bot over 't hof loopt’ (Levensbloesem, 235) |
|
‘Het jonger volk draagt broek en vest van blekere en blijdere kleur’ (Uitzicht, 323) |
|
‘Dagen lang bleef alles dof en donker’ (Vlaschaard, 9) |
|
‘Altijd weer herneemt een andere strijd van licht en warmte tegen donker en dompige misten’ (Vlaanderen, 403) |
|
‘Zie maar hoe doods en derf, hoe verlaten de landen zijn’ (Najaar, 356) |
|
‘Hij dronk, dronk om gei en geestig te worden en troost te vinden’ (Langs Wegen, 185) |
|
‘De schors van de schachten is glad en glibberig van den regen’ (Maanden, 412) |
|
‘Het wijvetje was er krom en kreupel bij geworden’ (Kerstvertellingen, 45) |
|
‘Liber en los zijn gang te mogen gaan’ (Dorpsgeheimen, 159 ) |
|
‘Zij voelde zich zo licht en luchtig’ (Lenteleven, 90) |
|
‘De jaren hadden hem nors en nukkig gemaakt’ (Vlaschaard, 45) |
|
‘Prat en pronkend voor den aantrek bij jonkmans’ (Levensbloesem, 241) |
|
‘Ruw en rauw gooide zij 't er uit wat er bij hare geboorte voorgevallen was’ (Waterhoek, 46) |
| |
| |
‘Den wilden blik schichtig en schuw rondvliegend (Waterhoek, 99) |
|
‘schorre en schelle vogelkreten’ (Zomerland, 302) |
|
‘Op de begroeide graven is het een warreling, schots en scheef, van zwarte kruisen en kruisjes’ (Vlaanderen, 532) |
|
‘... terwijl ze schuchter en schalks monkelde’ (Minnehandel, 64) |
|
‘Miel, Maarten en Foten, drie wiestergaaien, slom en slonk, (Waterhoek, 136) |
|
‘Ze (...) gaan nu, met ernstig gelaat, deftig, statig en stijf,...’ (Uitzicht, 343) |
|
‘We voelden ons (...) stout en sterk in onze drieënige vriendschap’ (Avonden, 396) |
|
‘En nu gaan de dagen nog nauwelijks open en toe, treurig en traag’ (Maanden, 420) |
|
‘Waar hij werkend was, tuimelden de eerdeklompen gestadig vei en vettig één voor één onder zijn spade’ (Langs Wegen, 127) |
|
‘Haar ogen keken Max van zo dicht bij, vrank en vrolijk vertrouwend in 't gelaat’ (Minnehandel, 128) |
|
‘Ze trokken vrij en vrank als op eigen hof, in de boei’ (Dodendans, 110) |
|
‘Haar stemmetje dat (...) even vrolijk en vriendelijk ratelt’ (Prutske, 254) |
|
‘Van bloot en naakt, woest en wild en onbewoond gelijk het ginder was, praalt de weelde hier en de rijkdom (Vlaanderen, 405) |
|
‘Zijt ge ziek of zuchtig, kind?’ (Zomerland, 285) |
|
‘Fruit is haar enige lekkernij en alles wat zuur en zerp smaakt’ (Prutske, 414) |
| |
| |
b) Zeer frequent is ook de asyndetische en allitererende verbinding van twee adjectieven. Over het asyndeton wordt op p. 477 gesproken. Enkele voorbeelden:
‘Hun blijde, blozende wezens blonken overal en hun lachende ogen lonkten in de ronde’ (Uitzicht, 257) |
|
‘De dikke, donzige, witte vacht’ (Kerstvertellingen, 9) |
|
‘Daar lag seffens een mengeling van verminkte beesten en beuling bruin en groen, glad glimmend met donkere strepen’ (Dodendans, 108) |
|
‘Met de handen zocht hij en haalde grote groene ranken op’ (Zomerland, 204) |
|
‘Loti's lam lelijk hoofdeke knikte naar elk end een’ (Zomerland, 210) |
|
‘Met rank raaide lijf, kop in de lucht...’(Waterhoek, 46) |
|
‘Dan kwam uit zijn keel een scherp, schorrig: Krrri! Krrri!’ (Dorpsgeheimen, 251) |
|
‘Een klompje huizen (...) rond een stompen stenen toren geschaard’ (Avonden, 376) |
|
‘Hij ging... altijd gaan, met dien traag, trantelenden stap van dolende dompelars die nievers t'huis behandeld zijn’ (Lenteleven, 32) |
|
‘De vruchten groeien en blinken van vette, veie gezondheid’ (Uitzicht, 275) |
|
‘Dan kleedde hij zich aan in zijn vluwde, vlottende morgengewaad’ (Dorpsgeheimen, 316) |
| |
| |
‘Ze sloegen elkaar vriendelijk vrij op den schouder’ (Dagen, 172) |
|
‘Het wapperende, witte sluierlint’ (Avonden, 353) |
|
‘De lucht was zalvend zacht en windstil’ (Herinneringen, 175) |
|
‘Ik zag hen al stillekens verminderen, dan werden het twee zwarte zwevende stipjes die in den draai verdwenen’ (Lenteleven, 13) |
Verder:
blauwe blinkende pane |
(Openlucht, 379) |
blinkende, blauwe ogen |
(Uitzicht, 339) |
donzig donker fluweel |
(Blijde Dag,70) |
grote grove kerels |
(Langs Wegen, 204) |
lange lome nacht |
(Dodendans, 128) |
Hoe fijn, rijzig, rilde de olmen en iepen |
(Avonden, 330) |
hun ruige, rode wezens |
(Uitzicht, 244) |
traag treuzelende stap |
(Levensbloesem, 441) |
weke warme lucht |
(Werkmensen, 295) |
wijde wabberende broek |
(Waterhoek, 29) |
wit wazige nevelen |
(Prutske, 259) |
wuivende witte mouw |
(Lenteleven, 95) |
zo zijig zacht de stemming |
(Dorpsgeheimen, 164) |
| |
| |
| |
C. Binair-assonerende verbindingen, rijmende verbindingen.
Naast de alliteratie wordt de assonantie door Streuvels zeer vaak gebruikt om de binaire verbindingen te intensiveren. Zelfs het rijm schuwt Streuvels niet, integendeel, hij heeft het zelfs opzettelijk gezocht zoals uit de voorbeelden moge blijken.
Over de klankexpressieve waarde van de rijmende woordgroepen en rijmformaties schreef Dr. J. BoetsGa naar voetnoot(1).
| |
1. Nomen.
‘De schoolmeester (...) een ding dat van zulk tot zulk uur de jongens in dwang en gang komt houden’ (Dodendans, 59) |
|
‘Hij voorzag de schone vrucht in haren groei en bloei’ (Vlaschaard, 48) |
|
‘Zij verhuist met hut en mut’ (Prutske, 253) |
|
‘In 't bezit van keer en weer, met vollen weister om alles naar eigen inzicht en beleg uit te voeren, zou hij zijn wil gedurig in daden omzetten’ (Vlaschaard, 190) |
|
‘Wat zweefde er toen een toverij in de lucht, die aan alles een heel bijzondere kleur en geur gaf..’ (Avonden, 350) |
|
‘Bezeten en bemiereld door den drang naar de kwei en de grei (Maanden, 362) |
|
‘Haar begrip kon de macht en de dracht van dit mysterie niet omvatten’ (Alma, 16) |
| |
| |
‘Hij stond hier als de misdadiger, heel alleen, zonder oost of troost, tegenover de ganse bevolking’ (Vlaschaard, 258) |
|
‘De wind ging verder rommeling en bommeling maken’ (Bloemlezing, 225) |
|
‘Met één ruk lag de dief achterover, zonder ruit noch muit’ (Langs Wegen, 181) |
|
‘Met een snauw en een klauw snapt ze dieveling naar 't geen ze lust’ (Prutske, 234) |
|
‘Met den toon waarop Broeke dit uitsprak, onder schijnbare drift, zonder spraai of blagaai, kalm en in klare taal, kwam het hun zo eenvoudig voor’ (Waterhoek, 111) |
|
‘En over de besmuikelde en mistige velden hoorde men noch zang nog klang’ (Minnehandel, 200) |
| |
2. Werkwoord.
Zoals bij de alliteraties zijn ook de assonerende verbindingen van twee werkwoorden talrijker dan die van twee nomina of adjectieven.
‘De stroom duwt en spuwt ineens ter poorten uit’ (Uitzicht, 341) |
|
‘Hij was in de weelde van de twintig jaren, jongeling, vrij op zijn vaders havezate, eigen met alles wat er op het hof haaide en draaide’ (Vlaschaard, 16) |
|
‘Met hangen en verlangen gerocht de maand om’ (Herinneringen, 30) |
|
‘Morgen is 't opnieuw van leer heien en sleien dat er 't vel aanplakt’ (Waterhoek, 131) |
| |
| |
‘'t Werken is er geen jachten en trachten naar winst’ (Vlaanderen, 554) |
|
‘'t Vluchtig spook door vreemde armen omgrepen, gekaapt en geschaakt, (...)’ (Minnehandel, 126) |
|
‘Niets anders meer tenzij mijken en smijken en vetleggen..’ (Vlaschaard, 79) |
|
‘Ze hoopte nog altijd dat 't dutske beteren zou, maar zo stillekes ging het uit, zonder piepen of kriepen, als een keersken’ (Langs Wegen, 155) |
|
‘Ze pookten en stookten met hun stokken om !t laatste halfdroge vlas verbrand te krijgen’ (Dodendans, 115) |
|
‘Nog nooit had hij alzo zijn voldoening gehad in 't reinen en sleinen, in 't smodderen en smuiken van dit natte jaargetijde’ (Waterhoek, 176) |
|
‘De Legemeers, gelijk hij rekt en strekt, (...) is onveranderd gebleven’ (Levensbloesem, 229) |
|
‘Overal roerende en poerende volk’ (Uitzicht, 342) |
|
‘'t Ruist en bruist door de eentonigheid, met ongelijke halen’ (Uitzicht, 222) |
|
‘De kinderen sleurden en beulden met hem als met een goeden makker’ (Blijde Dag, 67) |
|
‘Nu ze niet meer te kort kwamen, stelden zij hun zin op sparen en vergaren’ (Alma, 76) |
|
‘De schrijver was iets als de heerser in die toverwereld, waar mensen in wandelen en handelen’ (Herinneringen, 126) |
|
‘Prutske verlangt altijd naar den Zaterdag (...) omdat het haar alsdan toegelaten wordt te wassen en te plassen’ (Prutske, 263) |
| |
| |
Verder:
schrijven en wrijven |
(Waterhoek, 105) |
stremmen en remmen |
(Alma, 89) |
bedriegen en liegen |
(Maanden, 388) |
Herhaling van binaire verbindingen:
‘Van al 't geen in Prutske's wereld reilt en zeilt, roert en poert, rekt en strekt, groeit en bloeit, leeft en zweeft, floddert en vlindert, weet zij den naam’ (Prutske, 188) |
| |
3. Adjectieven, verleden deelwoord:
‘De besmeurde en gescheurde werkkleren’ (Alma, 25) |
|
‘Toen hij daar liep, gei en blij tussen de levende, bekommerde niemand zich om den jongen kerel’ (Vlaschaard, 265) |
|
‘Elk haast zich om, binst het nog tijd is, alles gereed en bereed te krijgen’ (ibid., 62) |
|
‘De opijnige Vermeulen wilde dochters gelijk bendepeerden, struise brokken, gereild en gezeild naar den echt oud-Vlaamsen eed’ (Vlaschaard, 81) |
|
‘Hij zat zich te overletten hoe hier van Verschaeve weg te geraken en of er nog tijd was, om getooid en gemooid met zijn beesten aan te komen...’ (Uitzicht, 243) |
|
‘Hij is voor u gezocht en gekocht’ (Waterhoek, 235) |
|
-
voetnoot(1)
- zie in dit verband ook p. 348: de allitererende, assonerende en ablautformaties.
-
voetnoot(1)
-
Volledige Werken, Kortrijk (1952-1957) dl. 6
-
voetnoot(1)
-
Volledige Werken, Kortrijk (1952-1957) dl. 6.
-
voetnoot(1)
-
Volledige Werken, Kortrijk, (1952-1957) dl 6
-
voetnoot(1)
-
Volledige Werken, Kortrijk (1952-1957) dl 7
-
voetnoot(1)
-
Volledige Werken, Kortrijk, (1952-1957) Dl. 12
-
voetnoot(l)
- op. p. 303 werd gezegd dat de met be- geprefigeerde werkwoorden buitengewoon talrijk zijn. Het prefix transitiveert het werkwoord. Van deze werkwoorden houdt Streuvels het meest.
-
voetnoot(1)
- J. BOETS, Moderne Teorieën in verband met klankexpressie Een kritische studie met een systematische bibliografie over de jaren 1900 tot 1960. (Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde) Gent, 1965 VI de reeks Nr 96 p. 167-171 en: ID., De Taal van-binnen-uit - Handelingen van de Koninklijke Commissie van Toponymie en Dialectologie. -1965, dl. XXXIX, p. 246-257
-
voetnoot(1)
- J. BOETS, Moderne Theorieën in verband met klankexpressie. Gent, 1965, p. 171-175 en: J. BOETS, De Taal van-binnen-uit. Leuven, 1965 p. 225-230. Voor de volledige titel zie p. 524, noot (1)
|