De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels
(1970)–Hubert Lemeire– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |||||||||||||||||
A. SamenstellingI. Het eerste lid is een adverbium.De uitbreiding met een bijwoord omschrijft de handeling nauwkeuriger en uitdrukkelijker dan het (voor de impressionist) algemene en kleurloze simplex: de dynamiek van het werkwoord wordt als het ware vergroot.
Vele composita omschrijven een beweging die echter niet rechtstreeks door het tweede lid, het werkwoord, wordt uitgedrukt, maar door het prefix gesuggereerd wordt. In het proza van L. Van Deyssel selt F. Jansonius hetzelfde vastGa naar voetnoot(1).
Zeer vele composita worden ondergebracht bij de rubriek denominatieve, samenstellende afleidingen, en de meeste ervan zijn zeer merkwaardig om hun fysioplastische kracht: Streuvels wil aan de lezer (vooral visuele) indrukken weergeven, in plaats van begrippen.
Op al deze kenmerken van de composita zullen we wijzen bij de aparte behandeling. | |||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||
In volgorde van talrijkheid komen de volgende adverbia voor (tussen haakjes de approximatieve percentages):
| |||||||||||||||||
1. met aan-Ook bij Streuvels is de voornaamste betekenis de nadering tot een doel of voorwerpGa naar voetnoot(1)
Deze werkwoorden gebruikt hij bijna altijd in verbinding met ‘komen’ + infinitief, verleden of tegenwoordig deelwoord.
Voorbeelden:
| |||||||||||||||||
2. met aaneen- De formaties van dit type zijn niet zeer talrijk, maar komen wel geregeld terug vooral in de beschrijving van het werk van de mens (soms in tegenstelling met of tegen de achtergrond van het grootse in de natuur): aaneenfutselen, -prutsen,... | |||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||
3. met af-De verschillende betekenissen die af- in werkwoorden heeft, kunnen tot twee rubrieken teruggebracht wordenGa naar voetnoot(1):
a) het begrip van verwijdering De meest voorkomende nuance van dit begrip bij Streuvels is die van scheiding, ontdoening, ontlening.
Op deze plaats kunnen we ook wijzen op de rijke synonymiek van Streuvels.
Voorbeelden:
Ook in figuurlijk gebruik: afhorken, -luisteren; -kijken, -muizen, -snaren, -snuisteren, -speuren
Frequent is ook de betekenis ‘ten einde toe, voleinding’: in: afketsen, -dretsen, -lappen, -trappelen, -spelen, -draaien, -tonen, -spinnen
De betekenis ‘verminderen’ treffen we aan in: afbleken, -dunnen, -mageren (waar af- het meer gebruikelijk ke ver- vervangt), -gaan, -langen
Enkele komen alleen als participium perfectum voor:
afgeakkerd, afgerend, afgescheiden, afgeslaafd, afgespeeld, afgetjoold, afgelamd, afgemergeld. | |||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||
b) de tweede nuance omvat het begrip van richting naar beneden.
Voorbeelden:
In aframmelen zien we een compositum dat een beweging omschrijft die echter niet rechtstreeks door het tweede lid, het werkwoord, wordt uitgedrukt, maar door het prefix gesuggereerd wordt.
Opmerkelijk zijn ook:
| |||||||||||||||||
4. met bij-:Het meest frequent is de aanduiding van het begrip, naast, nabij, naderbij, iemand of iets: bijliggen, -schormen, -trimpen, -treutelen, -slieren, -laten, -schoffelen, -schuiven, -sleuren.
De aanduiding van een toevoeging als in: bijkweken, -lappen, -lossen, komt het meest voor in figuurlijke zin: bijweven, -timmeren, -wikkelen,... | |||||||||||||||||
5. met binnen-:De betekenis van een zaak die binnen in iets komt of gebracht wordt, is ook hier de normale, maar Streuvels gebruikt deze samenstellingen bijna uitsluitend voor eten of drinken, en put hierbij zijn woorden uit de gemeenzame streektaal.
Voorbeelden:
| |||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||
6. met dicht-:Opmerkelijk is hier dat de toestand ‘dicht’ het gevolg of doel is van een geweldige of brutale handeling.
Voorbeelden: dicht(h)oelen, -kroppen, -nijpen, -snokken, -stroppen, -sperelen.
Zie ook de samenstellingen met toe- op p. 289. | |||||||||||||||||
7. met door-:a) Het overgroot aantal drukt uit dat een werking plaats heeft over de gehele massa of uitgestrektheid van een zaak, of op tal van plaatsen; dat een zaak geheel tot voorwerp der handeling wordt, of dat een zaak zich in een andere beweegt op de wijze die het werkwoord uitdruktGa naar voetnoot(1)
Een greep uit de vele voorbeelden:
Bij deze formaties zien we dat het bijwoord het werkwoord in veel gevallen transitiveert. | |||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||
Opvallend is ook dat in veel gevallen een persoon het (onverwachte) object der handeling is, als in:
doordaveren, -donderen, -flitsen, -glanzen, -hutsen, -jubelen, -krevelen, -krieuwelen, -rillen, -schroeien, -sidderen, -stormen,...
b) dóór- met de betekenis dat de handeling wordt voortgezet is vrij frequent.
Voorbeelden: doorboeren, -draaien, -liegen, -ratelen, -rotteren, -roezen.
Eigenaardig is ook dat het werkwoord in veel gevallen uitgaat op -elen, wat nog meer het geval is bij de formaties met dooreen-Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||
8. met dooreen-:Het prefix versterkt de handeling die in het werkwoord is uitgedrukt.
Voorbeelden: dooreenbezemen, -baaieren, -kloeriën, -krevelen, -mierelen, -verwerrelen, -wellen, -werrelen, -wriggelen, -wroetelen. | |||||||||||||||||
9. met in-:Bijna uitsluitend met werkwoorden die een beweging of handeling noemen: inbuitelen, -baren, -bundselen, -leven, -steken, -dekken, -druisen, -dringen, -duiken, -zuipen, -zwieren, -vooisen. | |||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||
10. met ineen-:Zoals dooreen- versterkt ook dit prefix de handeling die in het werkwoord wordt uitgedrukt: ineenklissen, -klessen, -verdoezelen, -versmelten, -haken.
Formaties met een andere nuance zijn: ineenflokken, -knikken, -zwakken; ineensmijten; ineendonderen. Het laatste werkwoord is weer een voorbeeld van een compositum waar het prefix de beweging suggereert. | |||||||||||||||||
11. met -mede-/mee-:De samenstellingen van dit type zijn zeer talrijk, en ze hebben allen de gewone betekenis van ‘samen’.
Streuvels gebruikt bijna uitsluitend mee. Voorbeeldden: medekampen: -schormen, -slieren. meegaan, -genieten -groeien, -kampen, -kouten -schateren, -wonen, -zo even, -zwellen meesleuren, -snappen, -trekken, -tremen, -twefelen, -triesten. | |||||||||||||||||
12. met mis-:In het hedendaags Nederlands zijn deze formaties eerder ongewoon. Ook bij Streuvels zijn ze niet talrijk en bijna alle komen ze uit de gewone spreektaal van West-Vlaanderen.
Voorbeelden: misachten, -klappen, -spreken, -jonnen, -pikkelen, -slapen, -terden, -togen. | |||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||
13. met na-:Ook deze vormen zijn nogal zeldzaam.
a) Tijd: in de betekenis van ‘achterna’: nagenieten, -voelen
b) Plaats: ter aanduiding van ‘achter iemand of iets aan’: nagonzen, -ruisen, -griffelen, -tinselen (naast: achtertinselen), -treiteren, -slingeren en -wimpelen.
De twee laatste voorbeelden zijn weer een duidelijk voorbeeld van Streuvels' poging om bij de lezer een voorstelling op te roepen in plaats van begrippen. | |||||||||||||||||
14. met neer-:Samenstellingen met dit prefix zijn zeer talrijk.
Pleonastisch zijn vormen als: neerbeten, -bukken, -f(l)okken, -neigen, -nijgen, -zinken, -leken, -ziepelen.
De handeling wordt nauwkeuriger omschreven in: neerslieren, -robbelen, -reuzelen, -ziften, -zimperen, -ruifelen, -sloven, -spoelen, -wemelen, -glooien.
Interessant om hun plastische kracht zijn vormingen als:
neerbenen, -spietsen, - subbelen, -vlinderen, -sproeien, -vlokken, -lijnen, -welven. In deze samenstellingen zien we de handeling, en we horen ze in: neerdaveren, -kletsen, -ruttelen, -sissen, -tokkelen.
Hetzelfde geldt voor: ‘Klare druppels traanden uit de kruinen neêr in 't zand’ (Zomerland, 302) en in: ‘De vergulde ridderhoed met neerkrullende, witte verderbos’ (Dorpsgeheimen, 325) | |||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||
15. met om-:De meeste composita met om- hebben de gewone betekenis van: rondgaande beweging, omsluiting, omringing en komen vooral voor in verbinding met werkwoorden die een werking uitdrukken. De beweging wordt vaak door het prefix gesuggereerd.
Voorbeelden:
omblakeren, -blauwen, -barmen, -bliksemen, -doezelen, -duffelen, -franjelen, -laaien, -mantelen, -oeveren, -ramen, -smeren, -spetteren, -strepen, -strijken, -trekken, -veiligen, -vlammen, -warrelen, -wazen - woekeren.
Merkwaardig om hun plastische kracht zijn o.a.: omstrepen, -vlammen, -wazen, -mantelen, e.a.
De denominatieve samenstellende afleidingen worden afzonderlijk besproken op p. 306. | |||||||||||||||||
16. met op-:De formaties van dit type behoren tot de talrijkste door Streuvels gebruikt.
De gewone betekenis is: omhoog.
Het talrijkst zijn de onovergankelijke werkwoorden: opbeulen, -blikken, -bomen, -daveren, -glooien, -gulpen, -helmen, -jubelen, -klateren, -klaveren, -klawieren, -krevelen, -kringelen, -krinkelen, -ranken, -schichten, -schieten, -schokken, -schormen, -speiten, -spiralen, -spouteren, -sprankelen, -sproeien, -strepen, -vazen, -vlinderen, -wapperen, -warrelen, -wazen, -wolken, -wielen. | |||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||
De overgankelijke zijn minder talrijk: opbalken, -barmen, -brengen, -draaien, -gaffelen, -kammen, -kappen, -rakelen, -robbelen, -ruifelen, -schrabbelen, -zeulen, -zanten.
In beide categorieën vinden we merkwaardige ‘visuele’ werkwoorden: opkringelen, -krinkelen, -ranken, -schichten, -spiralen, -strepen, -vazen, -wolken.
Talrijk zijn ook de werkwoorden waar de beweging door het prefix wordt aangeduid: opbarmen, -kammen, -daveren, -glooien, -speiten, -vlinderen, -storen.
De denominatieve, afleidende samenstellingen worden op p. 306. afzonderlijk behandeld.
Andere betekenissen zijn:
| |||||||||||||||||
17. met open-:Ook van deze formatie zijn de voorbeelden zeer talrijk.
De overgankelijke werkwoorden vormen de grootste groep: het zijn vooral werkwoorden die een werking uitdrukken: openberen, -beulen, -borzen, -breden, -delen, -drummen, -flikken, -deinen, -heffen, -klakken, -klateren, -kriepen, -pleisteren, -pletteren, -pletten. | |||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||
Interessant zijn de werkwoorden die een geluid aanduiden: opengalmen, -luiden, -flikken, -klakken, -ploffen, -puffen
In veel gevallen versterkt het prefix de handeling in het werkwoord uitgedrukt: openbreiden, -delen, -deinen, -rafelen, -rekken, -scherrelen, -speiten, -spetteren, -striebelen,...
Bij andere suggereert het prefix de beweging: openbeulen, -heffen, -raspen, -poeieren, -smelten, -strijken, -waaien, -storenGa naar voetnoot(1)
Te noteren om hun plastische uitbeelding: openwieken, -kelken, -kroezen, -vlokken, -trechteren,... | |||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||
Als onovergankelijk gebruikte werkwoorden noteerden we: openweken, -wijden, -wijzen, -wolken, -wrikkelen, -zeeuwen, -zwellen.
De talrijke denominatieve afgeleide samenstellingen van dit type worden afzonderlijk besproken op p. 306. | |||||||||||||||||
18. met over-:Het is een hachelijke onderneming de zo diverse betekenissen van over- in composita te willen samenvatten.
a) Het talrijkst zijn de werkwoorden die uitdrukken: zich boven, aan de bovenkant of de buitenkant bevindende, zich boven iets uitstrekken, doorgaans met het bijdenkbeeld dat iets bedekt wordtGa naar voetnoot(1).
Voorbeelden: overblazen, -duffelen, -lijnen, -luifelen, -mantelen, -morsen, -smoren, -wateren, -zeeuwen.
b) Andere betekenissen zijn: iemand te boven gaan, vooral in figuurlijke toepassingenGa naar voetnoot(2):
Voorbeelden: overgillen, -kraaien, -tieren, -tonen, -tuiten, -wauwen.
en: van het ene eind naar het andere, met het bijdenkbeeld van het te omvatten: overpurmen,... het te boven gaan of te buiten gaan: overbeulen | |||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||
c) Composita als: overaaien, - drefelen, -kloppen, -kriebelen, -kussen, -likken, -nijpen, -potelen, -stampen, -strelen,...
vormen een aparte en vrij talrijke groep.
Ook hier weer vinden we talrijke ‘visuele’ werkwoorden: overlijnen, -luifelen, -mantelen,...
De vele denominatieve, samenstellende afleidingen van dit type worden op p. 306 afzonderlijk besproken. | |||||||||||||||||
19. met rond-:Opmerkelijk zijn hier de vele synoniemen:
ronddartelen, -dompelen, -drillen, -flodderen, -ketsen, -lanteren, -neukelen, -poenderen, -ridderen, -schichten, -schijveren, -vlinderen, -tjolen, -wareren, -wroetelen.
In: rondduwen en rondknippen betekent rond een ronde vorm geven door...’ | |||||||||||||||||
20. met recht-, samen-, tegen-:De samenstellingen met deze prefixen zijn vrij zeldzaam.
De voornaamste zijn: rechtfokken, klaveren, -krasselen, -schormen, -wrikkelen, -trekken, -schokken, -snokken
samenfrutselen , -passen, -zetten, -heutelen, -klessen, -troepen, -troppen, -zwermen. | |||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||
tegenglanzen, -glaren, -grijnzen, -lonken.
Ook hier suggereert het prefix tegen- de richting waardoor het werkwoord zijn meer statisch karakter verliest. | |||||||||||||||||
21. met toe-:Zoals bij de samenstellingen met dicht- op p. 280 is ook hier de toestand ‘dicht, gesloten’ het gevolg of doel van een geweldige of brutale handeling.
Voorbeelden:
to ebuisen, -hoelen, -nijpen, -pletten, -pletteren, -pramen, -wurgen.
De aanduiding ‘bijvoeging’ vinden we terug in: toepekelen.
In: toegluipen, -nijgen suggereert het prefix de richting naar een persoon of zaak.
De andere samenstellingen zijn slechts op zichzelf staande gevallen. | |||||||||||||||||
22. met uit-:De samenstelling met uit- zijn buitengewoon talrijk en we vinden ze dan ook in alle werken van Streuvels overvloedig terug.
Vooral drie betekenissen:
| |||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||
Andere betekenissen zijn:
| |||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||
De andere komen slechts sporadisch voor en zijn: op zichzelf staande gevallen.
Enkele samenstellingen verdienen een nadere bespreking:
| |||||||||||||||||
23. met uiteen-Het prefix versterkt de handeling van het werkwoord: uiteenscheisteren, -delen, -scheiden, -warrelen, -wervelen, -vezelen. | |||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||
Herhaalde malen reeds hadden we de gelegenheid te wijzen op het emfatische karakter van Streuvels' taal. Uit deze composita blijkt de invloed ervan op de woordvorming. | |||||||||||||||||
24. met vol-:De voorbeelden zijn weinig talrijk en betekenen vooral dat de handeling, zich uitstrekt over de ganse oppervlakte: volstippelen, -tikkelen, -zeeuwen, -zetten. | |||||||||||||||||
25. met voorbij-:De meeste voorbeelden zullen besproken worden bij de denominatieve, samenstellende afleidingenGa naar voetnoot(1).
Andere zijn: voorbijrotteren, -scheren, -schijveren, -wentelen, -wervelen.
Opvallend hierbij is dat het werkwoord meestal uitgaat op -eren, -elen.
In ‘voorbijschuifelen’ duidt het prefix de beweging aan. | |||||||||||||||||
26. met voort-:Samenstellingen met dit prefix zijn zeer talrijk.
Twee betekenissen vooral:
| |||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||
Opvallend is hier weer de rijke synonymiek. | |||||||||||||||||
27. met vooruit-:In de meeste gevallen gaat het om een moeilijk, lastig vooruitkomen:
vooruitdjoezelen, -krevelen, -twefelen | |||||||||||||||||
28. met weg-:Samenstellingen met dit prefix zijn zeer talrijk.
a) De voornaamste aanduiding is: verwijderen (overgankelijk) of zich verwijderen (onovergankelijk) op de manier die het werkwoord uitdrukt.
Ook hier weer zien we de rijke synonymiek van Streuvels, en eens te meer wordt door het prefix de handeling nauwkeuriger omschreven dan door het simplex.
| |||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||
Zoals uit de voorbeelden blijkt gaat het in de meeste gevallen om een vlugge of onopgemerkte verwijdering.
wegdjoezelen, -druilen, -dommelen
In vele gevallen is de uitgang weer -elen, -eren.
b) De andere veel voorkomende betekenis is die van verminderen, uitsterven: wegbleken, -kwelen, -leken, -nevelen, -schemeren, -slepen, -wasemen.
Interessant zijn: wegdromen: dromend wegdoezelen en wegronken: ronkend wegrijden, zich verwijderen. | |||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||
II. Het eerste lid is een werkwoordstam.Deze samenstellingen kunnen we ook ‘dubbel-werkwoorden’ noemen.
Naar de vorm herinneren ze aan de verdubbelingen van adjectieven. Formaties als deze beantwoorden aan de grotere gecompliceerdheid en verfijning der (impressionistische) waarneming van Streuvels.
In veel gevallen is het eerste lid de stam van een in betekenis en vaak ook in klank verwant werkwoord.
In gans het oeuvre van Streuvels vinden we zeer vele voorbeelden van dit soort samenstellingen, die tot de merkwaardigste en meest opvallende nieuwvormingen en woordscheppingen behoren.
Bij vele van deze werkwoorden is de klankvorm doel op zichzelf geworden.
Daar de bestaande onomatopoëtische woordenschat ontoereikend was voor de uitdrukking van de verfijnde en gecompliceerde waarneming, heeft Streuvels, (naar het model der impressionistische auteurs?) dat materiaal op allerlei wijze vervormd om het aan zijn doel te doen beantwoorden.
Die herschepping bestaat vooral in de aaneenkoppeling van twee (akoestische synonieme) verba, die normaliter met en konden verbonden worden, tot een ‘dubbel-werkwoord’.
Volgens De Vooys zijn vele van deze ‘grillig gevormde, reduplicerende (klanknabootsende of klanksymbolische) verbindingen slechts schijnbare samenstellingen’Ga naar voetnoot(1). Op p. 352 en p. 356 wordt een aparte rubriek gewijd aan de alliteraties en de onomatopoeën | |||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||
Ook in het proza van L. Van Deyssel zijn de formaties van dit type frequentGa naar voetnoot(1). J. Boets wijst op de klankexpressiviteit van de herhaling. Als voornaamste vormen hierbij onderscheidt hij de herhaling van identieke klankenverbindingen, zoals we die in de reduplicatie aantreffen en de herhaling van niet-identieke klankenverbindingen. In deze laatste groep worden (hoofdzakelijk) medeklinkers herhaald in de ablaut en de alliteratie, en klinkers in het rijm’Ga naar voetnoot(2).
Al deze vormen vinden we ook bij Streuvels terug.
We laten nu een vrij lange lijst volgen van voorbeelden van formaties van dit type: | |||||||||||||||||
1. Klankaanduidende werkwoordenGa naar voetnoot(3)
| |||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
2. Bewegingschilderende werkwoorden
| |||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
3. Klank en beweging samen
| |||||||||||||||||
4. Lichtindrukken
met beweging: bijsterkrinkelen | |||||||||||||||||
5. Andere aanduidingen
| |||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||
B. Afgeleide werkwoordenI. DenominatievenDe van substantieven en adjectieven afgeleide verba zijn zeer talrijk in het werk van Streuvels.
Het grootste aantal wordt ondergebracht bij de samenstellende afleidingen op p. 306.
Op deze plaats geven we slechts de enkele nieuwvormingen die we aantroffen.
Voorbeelden:
|
|