| |
| |
| |
8. Het Bijwoord.
1. In de inleiding van het derde hoofdstuk wordt gewezen op het groot aantal oude bijwoorden in het werk van Streuvels. De meeste voorbeelden zijn opgenomen in het tweede deel.
Op deze plaats beperken wij ons tot enkele voorbeelden:
‘Allenthenen is het tafereel even groots: langs de vier gewesten strekt de einder over de onmetelijke verten’ (Vlaanderen, 414) |
|
‘Oppewaarts, hoe verder hoe meer, komt de Leie in een weeldegewest’ (ibid., 412) |
|
‘'t Geen er voortijds als Vlaamse “oude antiek” van meubelen, (...) aanwezig was, (...) is sedert lang uit nood (...) door rondleurders (...) afgekocht’ (ibid, 489) |
|
‘Vroegertijd kweekte men enkel graangewassen en wat veevoeder’ (ibid., 501) |
| |
2. Bijwoordelijke uitdrukkingen.
Om herhaling te vermijden, werden deze talrijke uitdrukkingen op p. 111-128 bijeengebracht.
| |
3. Vorming.
Wij gaven er de voorkeur aan de vorming van de bijwoorden op deze plaats te behandelen in plaats van in het tweede hoofdstuk, waar wij ons beperken tot de vorming van de nomina, verba en adjectieven.
a) bijwoorden met het suffix- lijk
Van dit verouderde suffix maakt Streuvels geregeld gebruik, vooral in zijn eerste werken (tot 1910) en in zijn vertalingen en bewerkingen.
| |
| |
Wij verwijzen ook naar het tweede hoofdstuk: De woordvorming, p. 336 de vorming van adjectieven door afleiding met het suffix -lijk.
Hier slechts enkele voorbeelden:
‘Wij vragen U smekend dat Gij in ons zoudt blijven wonen, er regeren en er Uwe gratiën overvloediglijk uitstorten’ (Lenteleven, 100) |
|
‘Vervolg uwen weg haastiglijk, want uwe tijd om den bloei uwer ziel te voltooien op de wereld zal kort van duur zijn’ (Alma, 133) |
In het tweede hoofdstuk en in het tweede deel vindt men meer voorbeelden.
b) bijwoorden op -s (absolute genitief)
Enkele voorbeelden:
‘Het bleef altijd haar hevigste genoegen en verlangen (...) om samen met de meiden, kort gerokt en blootsarms, het linnen te gaan spoelen’ (Genoveva, 169) |
|
‘Als die felle schoonmaker er zich mede bemoeit en er armsvol aanvalt, doet hij zijn werk in orde’ (Maanden, 333) |
|
‘Daar zag hij ander boeren - bekenden uit den omtrek, aan 't zaaien evenals hij: volsarms en stapaans gaan met fieren, rechten hals’ (Vlaschaard, 34) |
|
‘De molens die (...) het kruis hunner wieken wijdarms opsteken, hoog in de lucht’ (Vlaanderen, 428) |
|
‘Maar altijd even ontmoedigd keerde zij ijdelhands terug’ (Bloemlezing, 107) |
| |
| |
Verder: |
(vindplaats en context vindt men in het tweede deel ) |
-arms: |
bovenarms, blootsarms, ijl(s)arms, vol(s)arms, wijdarms, tendenarms |
|
armsvol is het enige geval met het substantief vooraan. |
|
Is dit een verschrijving van Streuvels? Het komt voor in: ‘De Maanden’, uitgave van 1941, p. 63 en in de ‘Volledige Werken’ van (1952-1957), dl. 6 p. 333 |
-hands: |
ijdelhands, ijl(s)hands, volhands |
-monds: |
nuchter(s)monds |
-staps: |
gelijkstaps, voetstaps |
en: |
stapa(a)ns |
|
rechtstaans |
|
plat-, vlakvloers, vlakvoers |
|
vroegmorgens |
|
ommelands |
c) bijwoorden op -ling(e):
dieveling(e) |
donkerling(e) |
duisterling |
eenderlinge |
tastelinge |
zienling |
Zie ook: De Bo bij - ling. |
d) bijwoorden op -lings:
ommelings |
slappelings, slaglings |
stormelings |
| |
| |
stommelings |
verradelings |
vluggelings |
Zie ook: De Bo bij - ling |
| |
4. Bijwoorden voor de aanduiding van klank en bewegingGa naar voetnoot(1)
anepiane |
heisterkapeister, heisterkapele, hijsterkapele |
hinkliekrinklie |
krinkliewinkelie |
snebberdebelle |
roezepetoeze |
lutsebaliere |
| |
5. Trappen van vergelijking.
De superlatief om een zo hoog mogelijke graad aan te duiden luidt bij Streuvels: om ter + superlatief.
Dit is in de streektaal eveneens de gewone vorm.
Voorbeelden:
‘De aardappels, de klaver en de haver, 't staat alles om ter schoonst en ter weelderigst’ (Maanden, 359) |
|
‘De jongens grabbelden om ter zeerst de springspartelende blieken en snoeken’ (Zonnetij, 443) |
|
‘Een luide geroep en schreeuwen om ter meest’ (Openlucht, 355) |
|
‘De boerendochters die zo even nog van malkaar kwaad gestookt hadden, monkelden nu om ter vriendelijkst d'ene naar d'andere’ (Minnehandel, 279) |
| |
| |
‘Iedereen babbelde om ter luidst zijn fijne tegenkomsten in 't geheimzinnig ambacht’ (Lenteleven, 41) |
| |
6. Gebruik van ‘al’.
Wordt veel gebruikt zonder bepaalde zin of expletief.
Streuvels heeft dit waarschijnlijk uit de oudere taal en uit zijn streektaal overgenomen.
a) in tijdbepalingen:
‘Al op enen nacht lag de wereld witgesneeuwd’ (Kerstvertellingen, 9) |
|
‘Al op enen morgen, terwijl de mensen nog te ruste lagen, was een nieuwe wind opgestaan’ (Vlaschaard, 24) |
|
‘Al op een tijelijken uchtend, onverwachts lunderde het slijterslied’ (ibid., 176) |
|
‘Al op een vroegen uchtend zijn de pikkers gekomen’ (Maanden, 368) |
b) bij infinitieven en participia presentia:
In deze gevallen heeft al een duratief versterkende functie.
‘Al haar te zoeken vermeed hij haar te ontmoeten’ (Vlaschaard, 138) |
Zie ook p. 196.
De verbinding met een tegenwoordig deelwoord is frequenter:
‘Al ons haastend om op tijd te zijn’ (Werkmensen, 355) |
|
‘Voorbij het zwingelkot, al van 't hof gaande te Verhamme's, is Lieveke heftig geschrokken’ (Levensbloesem, 298) |
|
‘Heel de rei schoot vooruit al tierend’ (Zonnetij, 488) |
| |
| |
‘De bubbels uit de bewaarschool, ze liepen al roepend of gingen in troppel’ (Openlucht, 355) |
|
‘Dat werd ene woordenreeks die hij graag uitpraatte al starend naar de donkere zoldering’
(Langs Wegen, 38) |
|
‘Al mijmerend, ging hij naar huis’ (Dodendans, 13) |
|
‘Al neuzelend’ (Openlucht, 437). |
c) expletief bij voorzetsels:
‘Twee maal te reek ging Vermeulen de processie mede al over 't veld’ (Vlaschaard, 74) |
|
‘Met de tijd kwamen, al tussen die tere blaadjes, witte knopjes kijken die van verre speierden lijk gespekelde dwalen’ (Lenteleven, 73) |
Verder: |
al over (Minnehandel, 9; Vlaschaard, 46) |
|
al door (Avonden, 363) |
|
aldoor, al over: zie Tweede Deel. |
d) expletief bij bijwoorden:
‘Al ineens waren zij er!’ (Waterhoek, 68) |
|
‘In de kamer werd er geconciliabuleerd, gefluisterd en gekonkelfoesd tot het al opeens aan de dag kwam dat Marie, ons jongste zuster, zou naar 't klooster trekken’ (Avelghem, 249) |
| |
| |
| |
7. De bijwoorden van bevestiging en ontkenning worden in het Westvlaams geregeld vervangen door een vorm van het werkwoord doen (vgl. de ‘Tag-forms’ in het Engels)
In het werk van Streuvels vinden we, vooral in de dialogen, de weerslag hiervan.
Enkele voorbeelden:
‘Hoe stond zij hier en liep er verlaten in de donkerte, in die ijlte, overal waar ze keek, zonder enigen troost of toeverlaat! 't Doet, zijn oude moeder leefde nog, ze woonde hier in de nabijheid’ (Openlucht, 371) |
|
‘Zij stapte tussen Treze en moeder - dat was haar enige zekerheid, waaraan ze zich overtuigen kon dat 't geen dromen was 't geen ze hier deed buiten op het veld in de sneeuw. 't Doet, er was nog de koude’ (Kerstvertellingen, 51) |
|
‘'t Zal zeker haast tijd worden om 't brood uit te trekken? Doet 't niet?’ (Dorpsgeheimen, 140) |
|
‘Ik weet waarom, herhaalde hij, ik weet het! (...) - g'En doet; g'n weet het niet! riep Alientje beslist’ (ibid., 224) |
|
‘Meiske, meiske, 'k geloof dat ge zelf een beetje jaloers zijt! - 'k En doe, 'k en doe! verweerde Anneke zich in haastigheid,’ (Minnehandel, 81) |
|
‘Dat en zult ge toch zeker nooit aangaan om dat hof te kopen? begon zij.
- Ba 'k doe, zeker, zei Vermeulen, zonder op te kijken’ (Vlaschaard, 167) |
Zie ook het tweede deel: doen, p. 348-349.
|
-
voetnoot(1)
- voor de klankexpressiviteit van de herhaling (o.a. rijmformaties), zie: J BOETS, Moderne Teorieën in verband met klankexpressie (Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde), Gent, 1965, p. 147-177.
|