Filosofie van het landschap
(1970)–Ton Lemaire– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
3 Kleine filosofie van het bruin wordenOnze vroegere boerenbevolking, evenals de meeste bewoners van zuidelijke streken nog heden ten dage, trok zich op zomermiddagen terug in huis om een uurtje in te dommelen. Als het licht van de natuur in het zenit stond en pauzeerde, hield ook het werk van de mensen op. Maar in deze gewoonte is een kenmerkende verandering gekomen. Weinig mensen in Nederland gaan 's middags nog rusten; wij zijn er integendeel op gebrand om zoveel mogelijk zon op te vangen. Voor ons, modernen, is er nooit genoeg zon, we verlaten elk jaar in drommen het eigen land om elders, in het zuiden, het tekort waaraan we menen te lijden, aan te vullen. Wij klagen erover dat de zomers zo slecht zijn, en de ouderen verzekeren ons om strijd dat ze vroeger veel beter waren.Vanwaar deze grote belangstelling voor de zon en de zomer, vanwaar onze chronische behoefte aan zon en warmte? Daar komt nog bij dat wij zo graag bruin willen worden, ten teken van de zon die we genoten hebben. Is dit alles niets anders dan een onschuldige mode, even oppervlakkig en voorbijgaand als alle andere verzinsels van de mode, ijverig door de reclame en de industrie versterkt? Ik zal in het volgende de stelling verdedigen dat het méér is dan slechts een van de vele manifestaties van de mode, en dat het integendeel als symptoom kan dienen van een andere oriëntatie van de moderne mens, kortom als uitdrukking van een veranderende verhouding tot de ruimte van de wereld. Want de tocht naar het ‘zonnige zuiden’ die jaarlijks door zoveel noorderlingen als ware het een bedevaart wordt ondernomen, waar- | |
[pagina 240]
| |
van zij weliswaar niet met relikwieën beladen, maar dan toch gebruind en gezond terugkeren, deze tocht heeft, vermoed ik, bepaald mythische dimensies. Het zuiden heeft voor het noorden altijd wel een diepe, kosmische betekenis gehad als de oorsprong van het licht, de warmte en het leven. Bovendien ondernamen onze schilders voor en in de Gouden Eeuw, maar ook nog later, hun ‘Italiaanse reis’, die hen met de openbaring van de antieke cultuur ook die van het zuidelijke licht bracht. Van Gogh kan men zo beschouwen als een van de recente reizigers naar het Zuiden, maar ook Nietzsche vond in de zuidelijke middag de openbaring van de wereld in haar volheid. Het zijn de noorderlingen die het zuiden hebben ontdekt, het zijn ook noorderlingen die 's middags de zuidelijke stranden bedekken van de Middellandse Zee. De inheemse bevolking ontvlucht veeleer de felle middagzon, het zijn de mensen uit het noorden die haar juist zoeken. Het is een veelbetekenend gezicht om toeristen in een zuidelijk land minimaal gekleed te zien rondlopen tussen de plaatselijke bevolking, die goed ingepakt in truien en zwarte jurken haar traditionele reserve tegen de zon uitdrukt. Zij deelt allerminst onze verering voor het felle zonlicht van de zomer. Een praktische reden zou kunnen zijn dat zij er in moet werken terwijl wij er slechts vakanties in doorbrengen. Dát wij inderdaad vakanties hebben en dat wij die over het algemeen in het zuiden met zon verkiezen door te brengen, dat is het merkwaardige feit dat om verklaring vraagt. De periodieke reis naar het zuiden, die de noorderling als vakantie onderneemt en waarvan hij ‘bruin’ hoopt terug te keren, is in die zin mythisch, omdat hij er een vernieuwing en verrijking van zijn leven van verwacht. Wie thuis blijft en niet aan deze tocht deelneemt, vreest ‘vast te roesten’ en ‘nergens te komen’. Het ergens op een vaste plaats verblijven heeft in onze tijd een negatieve betekenis gekregen: immobiliteit betekent dood en ondergang, mobiliteit als zodanig is goed, is teken van leven en vitaliteit, is teken van jeugd en gezondheid. Het is beter zich te verplaatsen dan ergens te blijven, zo zou men dit gevoel kunnen formule- | |
[pagina 241]
| |
ren. Vandaar dat onze vakanties met reizen gevuld zijn, en dat wij recreatie verwachten van onze periodieke migraties. Een vaste vestiging betekent voor ons, post-agrarische samenleving, de dood, het langzaam afsterven, terwijl zij voor een boerenbevolking leven, langzame rijping inhoudt. De centrifugaliteit van onze reuimtebeleving - als eenmaal haar houvast in een mythisch centrum verloren is - correspondeert met de middelpuntveliedendheid van ons wereldbeeld; ons leven staat in het teken van de expansie, van het energieverbruik, van de ontploffing in plaats van de herhaling van hetzelfde, de bevistiging van het eigene, het behoud van energie. Ik geloof dat er geen betere symbolen zijn voor respectievelijk de agrarische leefwijze en de modern-industriële dan de rijping van een vrucht en de verbranding van een motor. Een agrarische samenleving is geheel en al ingesteld op het rijpworden van de vruchten waarvan ze moet leven; zij kan deze rijping niet afdwingen of verhaasten, maar beperkt zich ertoe haar te begeleiden, haar te cultiveren. Haar tijd is dan ook de tijd van de herhaling, ten nauwste verbonden met het kosmische ritme van de jaargetijden. De energie die zij voor haar leven nodig heeft, is een ‘vegetatieve’ energie, die zij uit de aarde en haar groeikracht put en die zij later weer aan de aarde teruggeeft. Aarde, plant en rijping zijn de grondwoorden van dit type van cultuur, terwijl vuur, steen en metaal, en verbranding de beginselen zijn van het nieuwe type cultuur, waarin wij leven. Onze samenleving ontleent haar voornaamste energie niet aan de plant die, geduldig door de mens verzorgd, haar vruchten in de herfst afwerpt; maar zij drijft voornamelijk op minerale energie, die zij onder de aarde opdelft en die zij zó tot ontbranding brengt dat er machines door worden aangedreven. Het prototype van een dergelijk energieverbruik is de stoommachine, die bruikbare kracht oplevert door de geregelde egalisatie van een kunstmatig opgevoerde spanning, verkregen door verbranding van delfstoffen. De ontploffingsmotor is een ander goed voorbeeld van het type cultuur dat de onze is; hier wordt nl. energie gewonnen door een | |
[pagina 242]
| |
oneindige reeks van telkens zich herhalende kleine ontploffingen, waardoor een vloeistof in een gas wordt omgezet, dat na deze omzetting als nutteloos en zelfs gevaarlijk restant in de lucht verdwijnt. Wat hier gebeurt is, dat door de millennia heen opgehoopte vegetatieve energie plotseling met een plof vrijkomt, die grote kracht heeft maar die met dezelfde stof nooit meer herhaald kan worden. Dit type energieverbruik is een zodanig verbruik, dat het verbruik zelf datgene waardoor het mogelijk werd gemaakt, vernietigt. In die zin zijn al onze motoren en machines apparaten die werken dankzij een voortdurende afbraak en vernietiging: het zijn mechanismen ter afbraak van datgene waardoor ooit het leven op aarde is kunnen ontstaan als enige uitzondering van de wet van de entropie. Alles wat in de miljoenen jaren sinds het ontstaan van het leven op aarde zich heeft kunnen onttrekken aan de kosmische centrifugaliteit, de nivellering van energie die de wet van de entropie uitdrukt, dat alles word nu via onze machines ontbrand en veranderd in de geweldige krachten waarover wij nu beschikken. Onze industriële cultuur is gebaseerd op de georganiseerde destructie, namelijk op de mechanisering van handelingen die een onherhaalbaar proces - dat van de entropie, de nivellering van energie - eindeloos herhalen binnen de begrenzing van een mechanisme dat ons werk overneemt: de motor, de machine. Het is deze energiewinning door verbranding, deze gemechaniseerde destructie, die ons zo mobiel maakt, dat wij in beginsel alomtegenwoordig zijn en dat wij elke vaste vestiging verwerpen als dodelijk voor onze zelfwording. Het is daarbij weer de auto die kan dienen als symbool van onze cultuur. De auto maakt ons totaal mobiel, laat ons overal thuis zijn, is het middel van onze expansie, en dat alles juist doordat hij van de verbranding het beginsel van zijn beweging heeft gemaakt. Op snelwegen in auto's rijden: dat is de nieuwe ruimte-ervaring van een samenleving die in haar wezen middelpuntvliedend geworden is. Een dergelijke essentieel centrifugale cultuur, die van de ver- | |
[pagina 243]
| |
branding van steeds weer nieuwe materialen het beginsel van haar ontwikkeling heeft gemaakt, is ‘infrastructureel’, op het fundamentele vlak van de wijze waarop zij energie betrekt uit de natuur, gekant tegen elke centripetale beweging. Elk ‘hechten aan’ wordt gewantrouwd, elk wortel schieten in een kleine wereld geweerd, elke in zich besloten schuilhoek gepubliceerd. Deze nieuwe universaliserende, energetische, alles publicerende cultuur kan niet anders dan vernietigen wat het vegeterende bestaan van een plant leidt. Zij verwerpt de slaap, het niets doen, het gedachteloos bij zichzelf zijn. Ze is gebouwd op en om een panische bedrijvigheid, op een totale waakzaamheid die zelfs 's nachts de wereld verlicht om uit te drukken dat ze geheel en al aan de mens toebehoort en niet meer aan een natuurlijk, kosmisch gebeuren waaraan de mensheid zich zo lang noodgedwongen had moeten overgeven. Onze cultuur is antivegetatief; niet alleen in die zin dat ze gebroken heeft met het regime van de plant waaraan generaties boeren zich hadden onderworpen, maar vooral ook omdat zij het plantaardige heeft vervangen door het dingachtige als beginsel van haar bewustzijn en haar kennen. De technisch-industriële samenleving is gebaseerd op een benadering van de werkelijkheid, als ware ze een mechanische of een geweldig systeem van onderling afhankelijke mechanismen. Het ding is het model, en voor velen ook het beeld van de wereld. Onze macht en onze energie hebben we verkregen, omdat we ertoe zijn overgegaan om de natuur - en spoedig wellicht ook de cultuur - niet meer te beschouwen als het domein waarin men wandelt onder bomen, maar ervan te abstraheren en haar te analyseren als een systeem van onpersoonlijke processen, krachten en stoffen. In die zin kan gezegd worden dat onze verhouding tot de wereld zodanig is, dat ze ‘verdinglijkt’: het organische voortdurend door het mechanisme verdringt. Dankzij de carrière van het ding - en daarmee van die oorspronkelijke vermetelheid om de zichtbare ruimte te ontmythologiseren, te seculariseren - is de agrarische wereld van de plant op den duur verdrongen door | |
[pagina 244]
| |
de definitieve verzelfstandiging van de geïndustrialiseerde stad, gebaseerd op de mechanisering van de verbranding. De wereld is niet alleen door dingen, door de stad ontworpen, van gedaante veranderd; zij is nog fundamenteler zelf ding geworden, geheel van dingen, door een verdinglijkende wetenschap. In tegenstelling tot de plant is het ding iets dat we restloos kunnen kennen en daardoor manipuleren. De plant is geworteld in de donkere aarde en neemt deel aan de lucht; een groot gedeelte, het essentiële gedeelte van haar leven ontgaat ons; wij kunnen het organische slechts zeer gebrekkig kennen en beheersen. Pas door het te vervangen door een mechanisch model dringen wij dieper door in de wereld van het organische. Het organische onttrekt zich uiteraard aan volledige publicatie: het openen betekent het doden. Het moet eerst tot een ding zijn teruggebracht door de dood voor wij het werkelijk kennen, en wat wij dan kennen is niet het organisme meer toen het leefde. Maar omdat wij ook het organische tot de bodem willen kennen, kunnen we haar reserve aan verborgenheid en aan duisternis niet aanvaarden: het moet even uitputtend gekend en gezien kunnen worden als het ding, prototype van het zijnde. Een cultuur die gekozen heeft om de wereld te verdinglijken - haar als ding te beschouwen en haar met zelfgemaakte dingen te vullen - ergert zich aan alles wat haar ontgaat, wat voor haar verborgen blijft in de schaduw, wat haar overkomt zonder dat zij het wil. Zij zoekt overal de totale, exhaustieve openbaarheid van de wereld, haar volstrekte zichtbaarheid. Er is in de natuur een tijdstip waarop al wat is de staat van ding benadert, doordat het open en bloot, maximaal zichtbaar is geworden: de middag. Al wat zich aan de middagzon durft bloot te stellen, wordt ipso facto verdinglijkt: valt samen met zichzelf, wordt identiek met zichzelf, verliest zijn voorbehoud voor zichzelf doordat zijn schaduw hem wordt ontnomen. De doodsheid van de middag is de doodsheid van het organische dat zijn schaduw is kwijtgeraakt, waarin het zijn surplus aan betekenis had verborgen. Het felle licht van de middag ontzielt | |
[pagina 245]
| |
het levende.Ga naar eind26 het doet alles tot ding verstarren. Het denken van de natuurwetenschap is een middag-denken, zoals ook het schilderen van het surrealisme een schilderen is van de wereld als woestijn van licht en dingen, zonder de heilzame bescherming van schaduwen. 's Middags benadert de wereld de scherpe lijnen van het ding, alles krijgt iets van de hardheid en barheid van een steen. Het is alsof het leven versteend is op het hoogtepunt van zijn zichtbaarheid. Op het toppunt van zijn openbaring wordt het levende aan een ding gelijk. De angst en de verschrikking van het bewustzijn voor de macht van de middag is in feite de angst voor het ding, voor de steen, voor de confrontatie met de wereld in haar naaktheid. Het is nu precies deze confrontatie, die men in een postagrarische, antivegetatieve samenleving niet meer vreest. Een cultuur die zozeer geleerd heeft in alles het ding te onderscheiden en al het organische in zijn dingachtigheid te ontmaskeren, vrees niet meer de onthullende kracht van het zonlicht van de zuidelijke middag. Zij begroet in de felheid van dat allesopenbarende licht een natuurlijke bevestiging van haar diepste impuls: alles openbaar maken, alles kennen, geen genoegen nemen met de schaduwen van de dingen, maar ze ontmoeten in hun onversluierde naaktheid. Hier is ook, althans volgens mijn interpretatie, de reden gelegen van onze huidige behoefte aan de zuidelijke zon. Het is de behoefte van een noordelijke cultuur die op vakantie gaat bij de totale zichtbaarheid van de dingen, daar 's middags de tijdeloosheid beleeft van een wereld die voor haar in het dagelijkse leven door en door historisch is, en die als teken van de mate van intensiteit waarmee zij aan het kosmische proces van onthulling heeft deelgenomen, de mate van verbruining van haar huid kan tonen. Deze totale zichtbaarwording van de wereld om het middaguur, die de moderne strandbezoeker niet ontvlucht maar eerder juist zoekt, heeft ook een economische implicatie: optimale zichtbaarheid van de wereld brengt optimale consumptie met zich mee. Hoe meer de wereld gepubliceerd wordt, hoe meer ons verbruik in deze we- | |
[pagina 246]
| |
reld en van de wereld stijgt, in die mate verwijderen wij ons van de traditionele agrarische cultuur binnen haar structuur van de goeriënteerde Herhaling, die genoegen nam met een vegetatieve bestaanswijze, waarin de consumptie was aangepast aan de mogelijkheden van de oogst van planten, en die niet verlangde naar een totale openbaring van de wereldruimte. Wij stedelingen zoeken de barheid van het bestaan in de oorspronkelijke betekenis van het woord: zijn naaktheid, zijn onthulling, zijn publicatie. Vandaar ook onze passie voor de naaktheid. Deze lijkt mij niet enkel gemotiveerd te zijn door een heilzame bevrijding van puriteinse tradities, maar fundamenteler door dezelfde wil tot totale zichtbaarmaking van het levende die ook uit de wetenschap spreekt en waardoor het ding het model van het universum is kunnen worden. De roep om naaktheid - om de naakte feiten, de naakte waarheid, en de naakte mens - is de roep van een samenleving die meent dat de waarheid 's middags gevonden moet worden, dat de dingen zijn zoals ze zijn op het hoogtepunt van de dag, en dat ze 's nachts of 's avonds nog niet zijn wat ze zijn. Het is de overtuiging van een cultuur die elke schaduw en elke sluier door haar blik wil verwijderen, omdat zij denkt dat alleen door ontmaskering en ontluistering de wereld zich zal tonen zoals ze is. Daarom moet het individu zich uitkleden, omdat in de ogen van een alles publicerende cultuur naaktheid meer waar is dan bedektheid. De ontmoeting die wij 's zomers op het strand zoeken met de meedogenloze zon van de zuidelijke middag, is een ontmoeting waarvan we een intensivering van ons bestaan hopen, die onverhulde confrontatie die ons aan onszelf zal openbaren. Het bewijs dat onze naaktheid aanvaard is, is de verkleuring die de huid door het zonlicht ondergaat. Maar tevens is deze bruinheid als het ware een natuurlijk blos, die ons in onze naaktheid een laatste bekleding geeft. Bruin-zijn betekent een minimale bedekking in het regime van de onthulling dat onze samenleving heeft ingesteld. Door bruin te worden bedekken we de naaktheid van ons lichaam dat anders door het scherpe licht van de zomer zou worden ontluis- | |
[pagina 247]
| |
terd. We leveren het bewijs dat we in staat zijn om mee te doen met het leven in de barheid, buiten de schaduwen van de planten. Wij blijken de optimale zichtbaarheid van de dingen goed te verdragen, wij behoren tot al diegenen die, de inspiratie van de industriële maatschappij volgend, gekozen hebben te leven in de volledige publicatie van de wereld en van zichzelf. Bruinverbrand keren we terug naar huis, om volgend, jaar de tocht naar het zuiden te herhalen, waar de wereld in haar absoluutheid ontmoet kan worden. Want eenmaal zich tot de grenzen van haar wereld beperkt wetend, zoekt de mensheid de hevigheid van haar ervaringen niet meer in de religie, maar veeleer in een ontmoeting met de wereld in haar naaktheid en absoluutheid. Bruin-zijn is het merkteken van al diegenen die zich wijden aan de cultus van de middaghoogte van het leven, waarin een mensheid geen ander heil meer voor haarzelf verwacht dan de intense ervaring van de wereld zelf in haar zenit. Zo is onze jaarlijkse tocht naar de zuidelijke zomer een rite in de nieuwe religie van de immanente wereld. Wij zijn inderdaad de aarde trouw, door in onze naaktheid het licht dat haar openbaart te trotseren, en daardoor bruin te worden. Bruin is de kleur van een lichaam dat de wereld vereert op haar grote middag. Het is op deze manier dat wij de worsteling van Nietzsche en Van Gogh om de absoluutheid van het bestaan en de transparantie van de wereld tijdens onze vakanties in praktijk brengen. Wij worden bruin van de wereld op haar hoogtepunt. En het is deze kleur, die verraadt dat er - hoe zwak en pover ook - een soort mystieke vereniging heeft plaatsgevonden tussen de mens en zijn wereld. |
|