Nawoord bij de zevende druk
Landschappen in velerlei gedaanten hebben me vanaf mijn jeugd gefascineerd. Pas veel later begreep ik wat eigenlijk de diepste redenen daarvan zijn geweest. Ik wil die, tot hun essentie teruggebracht, als volgt samenvatten. Op de eerste plaats is het landschap neerslag van de ontmoeting van mens en aarde, van natuur en cultuur, en wel in gradaties van intensiteit en stoffelijkheid. Een cultuurlandschap is letterlijk door menselijke arbeid en vormgeving ontstaan, maar een schilderij van een eenzaam bergtafereel is evenzeer een landschap omdat het berust op een emotionele en esthetische ontmoeting met de natuur.
Bovendien hebben landschappen me geboeid omdat juist daarin de tegenstellingen van de moderne tijd zichtbaar worden. Landschap heeft namelijk twee nogal verschillende betekenissen: een natuurwetenschappelijke, die berust op een nuchtere en objectiverende verhouding tot de aarde en haar onderwerping mogelijk maakt, en een emotionele en meer esthetische, die aanvulling en compensatie biedt voor de eenzijdigheid van de eerste. Met andere woorden: in één hetzelfde begrip worden uitgedrukt díe houding tot de wereld waarop de moderne maatschappij met haar welvaart is gebaseerd en tegelijk datgene wat daarvan de prijs is. Daarom belichaamt het landschap bij uitstek de ambivalentie van de vooruitgang - een centraal thema ook in mijn later werk - en herinnert het ons aan onze gespletenheid. Het houdt ons een spiegel voor van de spanningsverhoudingen in onze cultuur omdat onze cultuur en geschiedenis zich in al hun rijkdom en tegenstellingen in het landschap hebben geobjectiveerd.