| |
| |
| |
Bijlage B.
Brieven verzonden.
1815-1816.
No. 1.
Koloniaal Kantoor,
7den Augustus 1815.
Aan den Hoofd Rechter en de
Leden van den Achtbaren Raad van Justitie.
Heeren! - Ik heb de eer, in antwoord op uwen brief van den 3den dezer, U te kennen te geven de goedkeuring van Zijne Excellentie den Gouverneur, van uwe nominatie van den Heer H. Cloete L. zn., om als Secretaris van de aanstaande Commissie van Rondgang te ageeren; en Zijne Excellentie keurt verder goed dat zij hare zittingen te Tulbagh, op Woensdag, den 6den September aanstaande, openen zal.
Ik heb, enz:
(Get:) Henry Alexander,
Secretaris.
| |
No. 2.
Koloniaal Kantoor,
21sten September, 1815.
Den WelEd: Heer
H.C. Van Kervel,
Landdrost te George.
Mijnheer! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast U bekend te maken, in antwoord op uwen brief van den 11den Julij l.l., aanbevelende dat eene toelage voor reiskosten aan den WelEerw. Heer Herold moge worden toegestaan, voor den tijd door hem op reis doorgebracht in het verrichten der kerkelijke diensten, dat eene som van 10 stuivers per uur hem bij die gelegenheden zal worden toegestaan voor het gebruik zijner ossen en wagens, en dat hij uit de Districts Cassa Rds. 6 per dag zal genieten, wanneer hij uit is.
Ik heb, enz:
(Get:) Henry Alexander,
Koloniale Secretaris.
| |
| |
| |
No. 3.
Koloniaal Kantoor,
25sten November, 1815.
Den Luit: Colonel Cuyler,
Landdrost te Uitenhagen.
Mijnheer! - In antwoord op uwen brief van den 15den dezer met deszelfs bijlagen, betrekkelijk deze treurige omstandigheid, heb ik alleen aan te merken dat door Proclamatie van den datum van heden ik U bekleed heb met de macht om de Krijgswet te proclameren. Het is een pijnlijke last U opgelegd, maar ik ben overtuigd dat gij het gevoelt dat de afstand van den zetel der Regering en het dringende der zaak, zulks noodzakelijk hebben gemaakt. Wanneer menschen, niet werkelijk in de wapenen, gevat worden, en er een twijfel ontstaat over den aard of uitgebreidheid der misdaad, denk ik dat het verstandig zal zijn om te trachten in den Heer Jennings, of een anderen persoon, dien gij als den verstandigsten beschouwt, een raadgever voor de krijgswetten te vinden, mits zij het behoorlijk vinden om om zulke hulp te vragen.
Uw verheven karakter en lange ondervinding bewegen mij om alles van uwe pogingen te verwachten, en, mits gij eene belooning voor de gevangenneming van eenige zeer uitnemende verraders noodig acht, machtig ik U om zulks uit te loven. Gij zult de goedheid hebben om mij omstandig te schrijven, wat gij als de oorzaken van dezen opstand of rebellie beschouwt, of de schijnbare voorwendsels, of iets dieper in de menschen gewoven, en bijzonderlijk of, daar zij aan de wet onderworpen zijn, na zoo vele jaren bijna onafhankelijk van de wet geweest te zijn, daartoe hebben bijgedragen.
Hoe verkeerd en misleid onze menschen ook mogen zijn, is het echter het natuurlijk doel eener goede Regeering om te hervormen liever dan om te straffen, en indien de motieven en redenen, gegrond op de dwaling van een volk, eenmaal bekend zijn, zullen zij te gemakkelijker uit den waan worden geholpen, en bevredigd zoo ver hunne klachten verholpen kunnen worden.
Maar, mijnheer! uw gedrag kan niet te sterk op deze misleide menschen deze waarheid inprenten, hoe begeerig ook de Regeering moge zijn om zich te schikken naar hunne vooroordeelen, en hunne grieven uit den weg te ruimen, (indien er eenigen mogen bestaan) dat het zwaard der gerechtigheid door mijn Souverein in mijne hand is geplaatst, niet om er uit gerukt te worden door eenige macht, welke dan ook, zoolang als ik het hanteeren kan, en dat het gelijkelijk mijn plicht is om het te gebruiken ter handhaving der gehoorzaamheid verschuldigd door Zijner Majesteits onderdanen, zoowel als voor hunne verdediging tegen een openbaren vijand.
| |
| |
Ik sluit in dezen een adres, door u te worden geteekend, en verspreid in uwen naam, indien gij het goedkeurt, met bijvoeging van hetgeen gij verder noodig mocht oordeelen, en om de bevelen, waarnaar verwezen wordt, aan de Veldkornetten en andere Magistraten uit te vaardigen, om alzoo te weten te komen, welke van hunne gewone woningen afwezig zijn.
Ik heb, enz.,
(Get:) Chas. Henry Somerset.
| |
No. 4.
Proclamatie door Zijne Excellentie den HoogEd. Geboren Generaal Lard Charles Henry Somerset, enz.
Nademaal het aan mij gerapporteerd is, dat zekere rustelooze en oproerige onderdanen van de distrikten Graaff-Reinet en Uitenhagen, op de nietigste gronden gewapend zijn vergaderd, en tot daden van geweld zijn overgegaan, tot storing van den publieken vrede en rust der gem. distrikten; en nademaal zulk onrustig en oproerig gedrag het noodig maakt, ter bescherming en veiligheid der overheid en welgezinde onderdanen der distrikten Graaff-Reinet en Uitenhagen, dat de Officier commandeerende Z.M. Krijgsmach tin die deelen, Luit.-Kolonel Cuyler, van het Kaapsch regiment, met volle macht bekleed zij om (is het nood) de civiele autoriteit op te schorten en de krijgswet in alle zulke deelen van gez. distrikten te verklaren, welke zullen deelnemen in eenige daden van oproer, of die strekken kunnen tot verbreking van den publieken vrede. Hierom autoriseer ik bij deze gez. Luit.-Kol. J.G. Cuyler, van het Kaapsche Regiment, commandeerende op de frontieren, zoowel als alle andere Officieren van Zijne Majesteit, die afzonderlijke commandementen bekleeden, om al zulke personen, voor eenen krijgsraad overtuigd van deel te hebben genomen in eenige daad van oproer, volgens krijgswet te straffen, hetzij met den dood of anderszins, als hun zal geraden voorkomen tot het straffen en ten onder brengen van alle rebellen; waarop alle Zijner Majesteits onderdanen gelast worden te letten.
GOD BEWARE DEN KONING!
Gegeven onder mijne hand en zegel, aan de Kaap de Goede Hoop, den 25sten November 1815.
(Get:) C.H. Somerset.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
(Get:) H. Alexander,
Secretaris.
| |
| |
| |
No. 5.
Koloniaal Kantoor,
27sten November 1815.
Den WelEd: Heer J.A. Truter,
Hoofd Rechter.
Mijnheer! - Ik heb de eer U in te sluiten een brief van de Commissie van Rondgang, waaruit het den Rade van Justitie blijken zal, dat zekere opstandelingen betrokken in een zeer gevaarlijken en criminelen opstand en rebellie, in de Districten van Graaff-Reinet en Uitenhagen geapprehendeerd zijn geworden, wier zaken, ter wille van een onmiddelijk voorbeeld, behooren onderzocht te worden op de plek zelve door eene Commissie gemachtigd om van dezelven volle kennis te nemen, en er een uitspraak over te geven, onderworpen aan mijn Fiat. Ik heb U dus te verzoeken om eene zoodanige Speciale Commissie te benoemen, ten einde dadelijk voor dat doel zich in Zijner Majesteit's schip ‘Bucephalus’ naar Uitenhagen te begeven; daar het, na rijpe overweging, raadzaam is gedacht, dat de Commissie van Rondgang, thans te Uitenhagen, met hare gewone plichten, zal voortgaan, opdat de Publieke Dienst niet worde gehinderd door hetgeen er heeft plaats gevonden.
Ik heb, enz:
(Get:) Charles Henry Somerset.
| |
No. 6.
Koloniaal Kantoor,
27sten November, 1815.
Aan de leden der Commissie van Rondgang,
Uitenhagen.
Heeren! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast geworden U bekend te maken, dat hij heden een mandaat geteekend heeft voor de aanstelling van Speciale Commissarissen, om kennis te nemen van, te recht te stellen, en vonnis te vellen over de gevangenen die voor haar gebracht zullen worden, beschuldigd van misdaden in verband met de onlangs plaats gehad hebbende gevaarlijke en onnatuurlijke rebellie. Het is dientengevolge Zijner Excellentie's begeerte dat gij, Heeren! zult voortgaan met de werkzaamheden U aangewezen in Zijner Excellentie's mandaat, gedateerd den 7den Augustus l.l., opdat de Publieke Dienst niet lijde onder de vertraging welke zoude plaats vinden ten gevolge van uwe langere detentie van de ordinaire werkzaamheden van den Rondgang.
Ik ben, enz:
(Get:) Henry Alexander.
| |
| |
| |
No. 7.
Koloniaal Kantoor.
27sten November, 1815.
Den Lieut: Colonel Cuyler,
Landdrost te Uitenhagen.
Mijnheer! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast aan U de groote tevredenheid te kennen te geven, welke hij gevoelde in het doorlezen van uwen brief aan den Heer Jennings, gedateerd den 12den dezer.
Maar Zijne Excellentie bemerkt dat er nog velen in de wapenen zijn, en gevolgelijk volhardt hij in het overzenden van de macht door hem bepaald: namelijk, 2 compagnien van het 83ste Regiment, elk bestaande uit omtrent 80 officieren en gemeenen, 1 drie-ponder kanon en 1 mortier, met 22 paarden en 30 man.
Zijne Excellentie heeft gelast dat er eene Speciale Commissie van het Gerechtshof zal worden aangesteld, en begeert dat de tegenwoordige Commissie, nu te Uitenhagen, met hare gewone plichten zal voortgaan. Zijne Excellentie keurt uwe bezadigde vermaning aan een misleid volk ten hoogste goed, en vertrouwt dat uwe volgende depeche een verslag van het eindigen van deze ongelukkige zaak zal inhouden.
Doch indien de opstand ongelukkiglijk blijft voortduren, zoo zult gij met de Krijgswet voortvaren. Het is geenszins de bedoeling van Zijne Excellentie dat deze Speciale Commissieeene herroeping is van uwe machtiging om de Krijgswet te proclameeren en dienvolgens te handelen, maar om zijne angstvalligheid te kennen te geven om bij elke gelegenheid door het civiele gezag te handelen, indien de bewaring der publieke rust zulks toelaat. Gevolgelijk is Zijne Excellentie van meening dat enkel in het geval van dringende en aanhoudende noodzakelijkheid, gij uwe toevlucht tot de Krijgswet zult nemen.
Het Gerechtshof heeft de Heeren P. Diemel en W.M. Hiddingh aangesteld, en beveelt ze vooral aan uwe ondersteuning, en indien noodig, vertrouwt het dat gij ze met een escorte zult beschermen.
Ik heb, enz:
(Get:) Henry Alexander.
| |
| |
| |
No. 8.
Koloniaal Kantoor
27sten November 1815.
Aan den Hoofd Rechter en de leden van den Achtbaren Raad van Justitie.
Mijne Heeren! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast u te verzoeken zoo goed te willen zijn, om mij toetezenden, ter overweging van Zijne Excellentie, het Rapport der geneeskundige en Professioneele Heeren, die u genoopt hebben om afte zien van uwe oorspronkelijke aanstelling der Heeren Neethling en Berrrangé, om als Commissarissen zich naar Uitenhagen te begeven.
Ik heb, enz:
(Get:) Henry Alexander.
| |
No. 9.
Koloniaal Kantoor,
10den December 1815.
Luit: Colonel Cuyler,
Landdrost te Uitenhagen.
Mijnheer! - Zijne Excellentie gelast mij nogmaals zijne hooge goedkeuring van uw gedrag, en zijne achting voor uwe ondervinding en uwe gevoelens uit te drukken, maar hij gevoelt zich gedwongen door een diep gevoel van plicht om voor de toekomst zulke maatregelen te nemen, als waarschijnlijk een vreedzamer en zachter verkeer met de Kaffers zullen te weeg brengen, en mogelijk ook eene permanente gerustheid, gegrondvest op trapsgewijze beschaving. Zijne Excellentie vertrouwt op eene sterke Militaire macht voor de bescherming der Kolonie en hare inwoners, maar is niet genegen om zulk eene gunstige gelegenheid om met de Kaffers te onderhandelen, te laten voorbij gaan. Zijne Excellentie is van gevoelen, dat, na de groote kracht der Britsche Regering, en de snelheid waarmede derzelver hulpmiddelen in werking kunnen worden gesteld, te hebben aangetoond, gij ze prijzen moet voor hun onlangs betoond gedrag, in het weigeren van vriendschap en verkeer met de gewezen rebellen, en om zijne tevredenheid met hun gedrag te betoonen, behoorden geschenken, in zijnen naam hun gedaan te worden, vooral van artikelen
| |
| |
van consumptie, zooals brandewijn, wijn, suiker, thee, koffie, tabak, en hetgeen gemakkelijk onder hunne vrouwen en andere gunstelingen van het Opperhoofd kan worden uitgedeeld; dat een paar ornamenten en andere artikelen van wezenlijk nut, zoo als houweelen, zagen, bijlen en vijlen aan de Opperhoofden behoorden gegeven te worden, met eene bekendmaking dat, indien het het Opperhoofd behaagde, twee of meer jaarlijksche bijeenkomsten voor den ruilhandel zouden mogen plaats vinden. Zijne Excellentie wenscht dat zij zullen aantoonen welke artikelen onder hen het meest gewild zijn in ruil voor hun vee, vellen, of wilde dieren, en dat ivoor van verschillende soorten, en stofgoud hun vertoond moeten worden, als artikelen het meest door ons gewild; en Zijne Excellentie is zeer begeerig te weten tot hoe ver hunne kennis van het binnenland zich uitstrekt, en welke de artikelen van deszelfs koophandel zijn. Zijne Excellentie denkt dat in het begin zulk een koophandel behoorde gedreven te worden door Commissarissen aangesteld door de Regeering, en beperkt tot Kaffer opperhoofden aan hunne zijde. Zulk een alleenhandel zoude minder aan misbruik onderhevig zijn aan den kant der Regeering, en een machtigen band het opperhoofd opgelegd, daar zijn goeden naam en rang spoedig van het verkeer met ons zouden afhangen. Zijne Excellentie is niet genoegzaam hoopvol om te verwachten dat de Kaffers in het begin goederen van eenige aanzienlijke uitgebreidheid ter ruil zullen aanbrengen, maar hij is genegen te gelooven dat de uitdeeling van eetbare waren, en de ruil van hetgeen kostbaar is, zich langzamerhand een weg zullen banen. Zijne Excellentie is van gevoelen dat geen voordeel behoort te worden getrokken uit de onkunde der Kaffers belangende de waarde hunner artikelen, hetzij produkten of gekocht goed, opdat zij niet mochten worden bewogen om koopers in private avonturiers te zoeken, maar dat elke vraag, en eenige kennis die zij hieraan mochten opdoen, hen zouden overtuigen
van de getrouwheid der agenten, en de goede trouw en rechtlievendheid van het Britsch Gouvernment in deszelfs handelingen. Zijne Excellentie vertrouwt dat gij deze gelegenheid niet zult laten voorbijgaan om schadevergoeding te eischen voor de strooperijen die onlangs hebben plaats gevonden. Hij beveelt het u aan dat uwe taal streng zij, en uwe macht duidelijk doe blijken; met uw vast voornemen, mits de opperhoofden de misdadigers niet willen of kunnen straffen, om strenge wedervergelding uit te oefenen.
Gij zult echter deze geweldenarijen en diefstallen behandelen als de daden van individuen, en niet als van de Regeringen der opperhoofden, en alle mogelijke maatregelen in uwe macht nemen om te weten te komen, om beweegredenen beiden van staatkunde en van handel, hoe ver de limieten van het gebied en den invloed van ieder dezer opperhoofden zich uitbreidt, als mede de ligging van hun bebouwd land.
| |
| |
In het submitteeren van deze beschouwingen Zijner Excellentie over deze zaak, is hij zeer begeerig om voordeel te trekken uit uw gezond verstand en ondervinding aangaande de tijden, plaatsen, en de wijze waarop de proefneming behoort te geschieden.
Ik heb, enz:
(Get:) Henry Alexander.
Koloniale Secretaris.
P.S. In antwoord op uwen brief van den 8sten dezer, wat aangaat de maatregelen bovengenoemd, wenscht Zijne Excellentie in de eerste plaats, indien wedervergoeding als volstrekt noodzakelijk zal geoordeeld worden, zulks gericht zal worden tegen de bezittingen en huizen der kwaad gedaan hebbende kraaien, maar niet tegen hunne levens, uitgezonderd in het geval van tegenstand.
Hij verzoekt u, Majoor Fraser te machtigen den Veldcommandant Willem Nel en zijne manschappen in den naam van Zijne Excellentie te bedanken voor hunne ijverige diensten.
Zijne Excellentie zal de vroegste gelegenheid aangrijpen om twee geweren op te zenden; één voor den Veldcommandant Willem Nel en het andere voor A. Lange als een dadelijk bewijs zijner goedkeuring.
| |
No. 10.
Koloniaal Kantoor, 12den Februarij 1816.
Den WelEerw. Heer Herold,
Predikant te George.
Mijnheer! - De Commissie uit den Achtbaren Raad van Justitie, herwaarts teruggekeerd zijnde, en hare werkzaamheden aan Zijne Excellentie den Gouverneur gerapporteerd hebbende, blijkt het dat er in de gevangenis te Uitenhagen zes gevangenen zijn onder het vonnis des doods. Het is daarom Zijner Excellentie's begeerte dat het u behagen moge om zonder uitstel u naar Uitenhagen te begeven om aan die ongelukkige personen die geestelijke hulp te verleenen welke hunne treurige omstandigheden vereischen.
Ik heb, enz.,
(Get:) C. Bird.
| |
| |
| |
No. 11.
Koloniaal Kantoor, 23sten Februarij 1816.
Luitenant-Colonel Cuyler,
Landdrost te Uitenhagen.
Mijnheer! - Met de toezending van de ingeslotene brieven van den Achtbaren Raad van Justitie, en van den Militairen Secretaris, ben ik door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast u bekend te maken dat de WelEerw. Heer Herold den 12den dezer is aangeschreven, hem gelastende om onmiddellijk zich naar Uitenhagen te begeven, ten einde de ongelukkige gevangenen aldaar die onder het vonnis des doods zijn, te helpen; en tevens dat Zijner Majesteits Fiskaal den 19den dezer aan den Landdrost te George geschreven heeft, hem gelastende om den beul die aan die Drostdij woont, naar Uitenhagen te zenden. Beide deze depeches werden met expres verzonden op de genoemde datums.
Ik heb, enz.,
(Get:) C. Bird.
| |
No. 12.
Koloniaal Kantoor, 29sten Maart 1816.
Luitenant-Colonel Cuyler,
Landdrost te Uitenhagen.
Mijnheer! - Ik heb de eer gehad om te ontvangen en voor Zijne Excellentie voor te leggen, uwe depeche, No. 258, gedateerd den 18den dezer. Het is met het grootste leed geweest dat Zijne Excellentie uw verslag gelezen heeft van het ongelukkig voorval dat plaats had gevonden bij gelegenheid van de uitvoering van het doodvonnis over de misleidde personen die de straf der wet hebben ondergaan voor hun gedrag in den onlangs plaats gehad hebbenden opstand. Maar Zijne Excellentie vertrouwt met u, dat het voorbeeld dus gesteld, het gevolg zal hebben van eene herhaling van eenige gelijksoortige snoode poging te voorkomen, en de ingezetenen aan de grenzen overtuigen zal, dat indien de kennis van hetgeen men verschuldigd is aan de samenleving ze niet binnen de perken van hunnen plicht kan houden, de gestrengheid der wet nochtans tot eenigen afstand zal reiken voor de bescherming van de algemeene belangen der Maatschappij.
Zijne Excellentie, vertrouwende op uwe kennis van de gesteldheid der inwoners der twee districten, heeft, ingevolge uwer aanbeveling, groot genoegen gehad aan het Gerechtshof kennis te geven van zijn pardon aan de drie volgende personen, namelijk:
Willem Frederik Krugel. |
Adriaan Engelbrecht, en |
Andries Meijer; |
| |
| |
op voorwaarde echter dat zij de Drostdij van Uitenhagen verlaten, en zich niet nederzetten in de Distrikten van Uitenhagen, Graaff-Reinet, of George. Zijne Excellentie vertrouwt dat deze daad van vergiffenis niet verkeerdelijk begrepen zal worden, maar dat het toekomstig gedrag van deze lieden, en het effect hunner bevrijding op hunne vrienden en makkers zoodanig zijn moge, dat het de hoop zal verwezenlijken welke Zijne Excellentie gekoesterd heeft toen hij tot dit gunstig besluit hunnent wege geraakte.
Zijne Excellentie heeft ook, tengevolge uw schrijven van den 22sten Januarij, No. 252, groot genoegen gehad om te gelasten dat aan Willem Nel als eene gift in eeuwigdurende erfpacht zal worden geschonken, zijne Leenings Plaats, ‘de Brakkefontein.’ Maar het is noodig dat er herwaarts naar dit kantoor eene kaart er van in Duplicaat worde gezonden opdat de noodige acten van overdracht kunnen uitgemaakt worden.
De namen der andere personen door u in denzelven brief genoemd, is kennis van genomen met het doel om aan hen zulke bewijzen van Zijner Excellentie's gunst te schenken als mogelijk zijn wanneer de gelegenheid zich voordoet.
Het is Zijner Excellentie's begeerte dat onmiddelijk kennis worde gegeven aan Martinus Prinslo, den oude, wiens leenings plaats aan de Somerset boerderij grenst, dat zijne plaats is teruggetrokken; en gij zult zoo goed zijn om dezelfde maatregelen te nemen ten einde de waarde van den opstal te weten te komen, als gedaan is geworden in het vorig geval, Prinslo verwittigende dat hij niet zal toegelaten worden om eenigen leenings grond in de drie grensdistricten te hebben, en dat geene gift van nieuwen grond in zijne gunst geschieden zal. Het wordt hun dus aanbevolen om met zijne familie terug te trekken, hetzij naar Swellendam of Tulbagh. Gij zult zoo goed zijn om een geschikten persoon in het bezit van Prinslo's plaats te stellen, zoodra laatstgemelde in staat zal zijn om dezelve te verlaten, tot dat gij verdere orders van Zijne Excellentie op dit punt ontvangen zult hebben. Daar Zijne Excellentie het in overweging heeft om eene nieuwe schikking te maken in de verdeeling der grensdistricten, is hij onder de noodzakelijkheid om de overweging van uw voorstel, om additioneele Heemraden in de Adjunct Drostdij te Grahamsstad aantestellen, uit te stellen; maar daar het waarschijnlijk is dat Grahamsstad, niettegenstaande hare vele tekortkomingen, eene belangrijke Militaire Post zal blijven, keurt Zijne Excellentie het goed dat gij het gelast dat een permanente Kazerne voor twee Compagniën, met een Militaire pakhuis, en Staf Sergeants quartieren worde gebouwd op de plek door u aanbevolen in uwen brief van den 22sten October 1814; maar ofschoon Zijne Excellentie het aan de hand geeft dat het werk zoo zal worden gedaan, dat het permanent zal zijn, verzoekt hij nochthans dat gij op het zorgvuldigste zult zorgen dat het gedaan worde met de
| |
| |
grootst mogelijke zuinigheid bestaanbaar met sterkte en wenschelijkheid.
In antwoord op het naschrift van uwen brief van den 18den dezer, ben ik gelast te zeggen dat het vonnis tegen de gevangenen, betrokken in den laatsten opstand, ze condemneert in alle de kosten en uitgaven verbonden aan de zaak, en dat dus het naar hunne bezittingen in het eerste geval is, waarheen gij hebt te zien om vergoeding voor hetgeen is uitbetaald geworden; en bij aldien dit niet genoegzaam worde bevonden, zal het noodig zijn om de toevlucht te nemen tot eene speciale belasting op de Districten Graaff-Reinet en Uitenhagen ten einde het te kort te dekken; en Zijne Excellentie zal, nadat gij de som zult zijn te weten gekomen, de noodige autoriteit schenken voor het heffen van dezelve.
Ik heb, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
No. 13.
Koloniaal Kantoor,
22sten Maart 1816.
Den Hoofd Rechter en den Leden van den Achtbaren Raad van Justitie.
Heeren! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast U bekend te maken, dat het hem behaagd heeft de drie hier onder genoemde personen, betrokken in de laatste rebellie, te pardonneeren, namelijk:-
Willem Frederik Krugel, |
Adriaan Engelbrecht, en |
Andries Meyer, |
op voorwaarde echter dat zij de Drostdij van Uitenhagen verlaten en zich niet nederzetten in de Districten van Uitenhagen, Graaff-Reinet, of George.
Ik heb, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
| |
| |
No. 14.
Koloniaal Kantoor,
29sten Maart, 1816.
Den WelEd. Heere
J.J.L. Smuts,
Ontvanger van 's Lands Inkomsten.
Mijnheer! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast u, mits dezen, toe te zenden voor uw naricht en leiding, extract uit een brief geschreven aan Luit: Colonel Cuyler, waaruit gij zult bemerken dat het Zijner Excellentie's welbehagen is, dat de Leening's Plaats bezeten door Martinus Prinslo, den oude, in het District Uitenhagen, ingetrokken zal worden. Dat het hem niet vergund zal zijn om eenigen leening's grond in de drie grensdistricten te hebben, en dat geene gift van nieuwen grond in zijne gunst zal gedaan worden.
Ik ben, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
Circulaire. No. 15a.
Koloniaal Kantoor, 11den April, 1816.
Aan de Landdrosten van Stellenbosch, Swellendam, Graaff-Reinet, Uitenhagen, Tulbagh, en George.
Mijnheer! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast om U mits dezen toe te zenden gedrukte exemplaren van het vonnis uitgesproken over de personen die betrokken waren in den onlangs plaats gehad hebbenden opstand in het binnenland, en te verzoeken dat gij de meest mogelijke publiciteit er aan zult laten geven door uw geheel District.
Ik heb, enz:
(Get:) J.C. Bird.
| |
No. 15b.
Nieuwland, 10den April 1816.
Den Heer J. Osmond, Simons Stad.
Mijnheer! - Mijn Militaire Secretaris heeft behoorlijk voor mij gelegd uwen brief van den 23sten l.l., betreffende uwe bezorgdheid dat soldaten en Officieren bij u ingekwartierd zullen worden. Ik meld dit enkel om te zeggen dat in mijne betrekking ik mijn gedrag niet kan vooruit loopen door verklaringen. De noodzakelijkheid die tot inkwartiering dwingt moet altijd hare verontschuldiging zijn wanneer zij gebeurt, maar ik heb alles in mijne macht gedaan om die noodzakelijkheid te Simons Stad te vermijden
| |
| |
Het is natuurlijk in u om groote verkleefdheid te gevoelen aan eene Kolonie en volk, waaronder gij zulk een ruim vermogen als dat door u zelven beschreven als in uw bezit, verkregen hebt, en zulke middelen om in rijkdom naar uw eigen land terug te keeren. Die verkleefdheid behoort op zichzelve u te dringen om te trachten dat volk te dienen. Het is van dit oogpunt van uwen brief van den 8sten dat ik bewogen ben geworden om zoo ver in het onderwerp dat dezelve behandelt te treden, als om u te berichten dat eene gekozene Magistratuur, in hare uitwerking op de kiezers, diegenen die bij zulke verkiezingen presideeren, de uitgestrektheid van het District waarin zulke verkiezingen plaats vinden, en de uitgebreidheid van het Rechtsgebied van zoodanigen Magistraat, in de schaal gelegd tegen de vermoedelijke voordeelen van zulk een maatregel deszelfs welslagen beiden moeilijk en twijfelachtig maken.
Ik geef het toe dat in dit, en in elk ander land, macht aan misbruik is blootgesteld, en waar de zetel der Regering ver af gelegen is, en het volk over het algemeen onkundig, die blootstelling vermeerderd kan worden, maar gij hebt het mis door te veronderstellen dat de Magistraten in het binnenland dezer Kolonie in eenige arbitraire handelingen gewaarborgd worden: de regelen hunner handelingen zijn door de wet voorgeschreven, en aan de wet, zijn zij, met elk ander lid der maatschappij verantwoordelijk voor wangedrag, en niets bewijst dit duidelijker dan het geval door u aangeroerd.
Door de onlangs plaats gehad hebbende ongelukkige beroeringen in het binnenland toe te schrijven aan eene vijandelijke gezindheid tegen een ongewilden Magistraat, vind ik het eene rechtvaardigheid welke ik dien persoon verschuldigd ben om u op ondubbelzinnige wijze te verklaren dat gij verkeerd zijt geinformeerd geworden. Ik stap van dit individueel feit af om te zeggen dat algemeene beweringen omtrent wanbestuur mij toeschijnen berekend te zijn om werkelijke onrust te weeg te brengen, en één groote bron van ontevredenheid te zijn. Zulke beweringen zijn gelijkelijk van toepassing op de beste en de slechtste ambtenaren, en zijn schadelijk voor den goeden naam van Zijner Majesteits Gouvernement, en in het bijzonder, van diegenen die het administreeren. Mijn eerste plicht hier is om de ingezetenen te beschermen, en dit kan alleen gedaan worden door hunne Magistraten de hand boven het hoofd te houden en te ondersteunen wanneer zij recht doen, en ze te straffen en af te zetten wanneer zij misbruik maken van het vertrouwen in hen gesteld. Doch om zulk misbruik te bewijzen zijn specifieke klachten noodzakelijk, en een opene en rondborstige aanklager is onderhevig aan de wettelijke gevolgen van zijne voorstellingen en beweringen, indien ongegrond of verkeerd. Ik treed niet in het gedrag mijner voorgangers, noch in de mate van invloed door u op hetzelve uitgeoefend. maar ik erken dat ik natuurlijk om plaatselijke informatie naar de voor- | |
| |
naamste Civiele Ambtenaren dezer Regering zie, wier ondervinding en werkzaamheden ze natuurlijk bevoegd maken om haar te geven, doch ik ben niettegenstaande uitermate gelukkig om bij elke gelegenheid informatie te ontvangen van eenigen respectabelen individu.
Ik ben,
Mijnheer,
Uw gehoorzame Dienaar,
(Get:) Charles Henry Somerset.
| |
No. 16.
Koloniaal Kantoor, 19den April 1816.
Den WelEd. Heer A. Stockenstrom,
Landdrost te Graaff-Reinet.
Mijnheer! - Ik had de eer te ontvangen en voor Zijne Excellentie den Gouverneur te leggen uwen brief van den 22sten l.l., en het is met bijzonder genoegen dat ik van de vroegste gelegenheid gebruik maak om u de volkome goedkeuring van Zijne Excellentie mede te deelen, niet alleen van de waakzaamheid door u betoond en de aanmerkingen door u gemaakt omtrent de schuilplek van Coenraad Buijs, en de waarschijnlijke voornemens der Prinslos, die de grensdistrikten aan de oostzijde moeten verlaten, maar ook van gansch uw gedrag gedurende de onlangs plaats gehad hebbende bedroevende onlusten. Uw brief van den 4den December kwam behoorlijk per post aan, en niets kon duidelijker zijn, of de inzichten der misleidde individuen met grooter nauwkeurigheid en juistheid aantoonen dan die mededeeling, maar daar zijne Excellentie een vroeger bericht omtrent het geheele onderwerp door den Landdrost van Uitenhagen had ontvangen, door middel van militaire expressen, en daar de maatregelen waaraan gevolg moest worden gegeven, en die noodzakelijk beiden civiel en militair waren, aan Luit.-Kolonel Cuyler bekend waren gemaakt, kwam het Zijne Excellentie niet volstrekt noodzakelijk voor om eenig bijzonder bericht u toe te zenden, zich voorbehoudende om zulks te doen wanneer de gansche ongelukkige zaak tot een einde zoude zijn gebracht. Zijne Excellentie heeft de aanbeveling, vervat in uwen laatsten, wat betreft het stationeeren der Dragonders te Graaff-Reinet, Cradock, en de Baviaans Rivier, naar den Luit.-Colonel Cuyler gerefereerd; en Zijne Excellentie ziet op het oogenblik geen reden om te veronderstellen dat de Luit.-Colonel er tegen objec- | |
| |
teeren zal; en in geval hij zulks niet doet, zullen onmiddelijke bevelen over de zaak door den Militairen Secretaris gegeven worden. Zijne Excellentie heeft met den Landdrost van Tulbagh gecommuniceerd over de zeer belangrijke aanmerkingen door u gemaakt betrekkelijk het voornemen der twee Prinsloos en Malans om in de Tulbagh Coup zich
neder te zetten, en Zijne Excellentie heeft de uiterste waakzaamheid van den heer Fischer naar dit punt gericht. Er is enkel een onderwerp bij hetwelk op het oogenblik Zijne Excellentie uwe aandacht wenscht te bepalen, en dat is, bij de Kolonisten aan de Baviaans Rivier. Het wordt verstaan dat vele lieden zich aldaar hebben nedergezet, zonder òf eenige aanspraak op grond te hebben, òf zelfs die tijdelijke vergunningen te bezitten, welke tot hiertoe op zeer ongeregelde wijze door de Provinciale Magistraten zijn verleend geworden. Het is de begeerte van Zijne Excellentie dat gij zoo goed wilt zijn om te gelasten dat er een nauwkeurige lijst van allen die zich in het District hebben nedergezet, geformeerd worde, met het doel om te weten te komen of er eenige zijn onder de bovengemelde omstandigheden, en bij aldien er de zoodanigen mogen zijn, het van hunne karakters zal afhangen (waarvan gij de beste beoordeelaar zijt) of het hun zal worden toegelaten om daar te blijven, of wettige rechten op de gronden waarvan zij bezitters wenschen te worden, te verkrijgen. Dezen brief sluitende, heb ik er nog bij te voegen dat Zijne Excellentie de Gouverneur ten allen tijde het grootste genoegen hebben zal, in het ontvangen uwer aanbevelingen en gevoelens betreffende den toestand van het binnenland, en dat, door zulks tot zijn naricht mede te deelen, Zijne Excellentie gevoelt dat gij een zeer belangrijken, zoowel als delicaten tak der administratie aan uwen ijver en bekwaamheden toevertrouwd, ten uitvoer brengt.
Ik heb, enz.,
(Get.) C. Bird.
| |
No. 17.
Koloniaal Kantoor, 19den April, 1816.
Den WelEd: Heer J.H. Fischer,
Landdrost te Tulbagh.
Mijnheer!
Ik was op het punt U toe te zenden uittreksels uit den brief van den Landdrost van Graaff-Reinet betreffende het voornemen van zekere personen die gevonnisd waren om de Grens Districten te verlaten, om naar de Coup in Tulbagh zich te begeven ten einde zich daar neder te zetten, toen uw brief over hetzelfde onderwerp mij werd ter hand gesteld; en ik ben door zijne Excellentie den Gouverneur gelast U te informeeren dat door deze individuen uit
| |
| |
de Grens Districten te bannen, het doel was om van hen de mogelijkheid af te snijden om in verdere communicatie met de Kaffers te treden, of andere rustelooze lieden op de grenzen, en dat dus aan de beteekenis van hun vonnis niet zoude worden voldaan, indien het hun wierd toegelaten om zich neder te zetten in zulk eene afgelegene plek als de Coup van Tulbagh. Het is dus Zijner Excellentie's begeerte dat gij zoo goed wilt zijn om de aller strengste voorzorgen te nemen ten einde te verhinderen dat zij zoodanig voornemen ten uitvoer brengen; en deze instructie moet beschouwd worden niet alleen als toepasselijk op de Coup, maar op den geheelen grens, waar geen enkele dezer lieden, noch, eenige dergenen die Graaff-Reinet mogen hebben verlaten ten gevolge der jongste beroeringen, gepermitteerd zal worden grond in leening te hebben, of om eenig land onder eenige andere titels te verkrijgen. Deze laatste aanmerking ziet bijzonderlijk op de familie van den ouden Martinus Prinslo, wiens leenpacht op last is ingetrokken, en die waarschijnlijk eene poging zoude kunnen aanwenden om in het bovengenoemd oord zich neder te zetten.
Wat betreft C. Buys; - al wat gedaan kan worden is om zijne bewegingen zoo naauwkeurig mogelijk gade te slaan, en indien hij binnen de limieten komt, en op eenige wijze zoude trachten om de publieke rust te verstoren, of inbreuk op de wetten te maken, hem te doen arresteeren en voor de behoorlijke gerechtshoven te brengen.
Wanneer gij gelegenheid hebt om kruit in uw District te brengen, zullen de noodige bevelen voor het afleveren van hetgeen gij van noode moogt hebben worden uitgevaardigd; het District betalende natuurlijk voor hetgeen verkregen wordt, tegen den gewonen prijs.
Ik heb, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
No. 18.
Koloniaal Kantoor, 21sten Mei 1816.
Luitenant Colonel Cuyler,
Landdrost te Uitenhagen.
Mijnheer! - In antwoord op uwe depeche, No. 264, ben ik door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast u Zijner Excellenties goedkeuring mede te deelen, dat Christiaan Botha, nu onder het vonnis van gevangenschap, zal worden overgebracht met eene behoorlijke escorte van de gevangenis van Uitenhagen naar die van Graaff-Reinet. De Landdrost van Graaff-Reinet hiervan behoorlijk kennis gegeven zijnde.
Ik heb, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
| |
| |
No. 19.
Koloniaal Kantoor,
21sten Mei 1816.
Den WelEd. Heer A. Stookenström,
Landdrost te Graaff-Reinet.
Mijnheer! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast te verzoeken dat gij de noodige orders zult uitvaardigen dat C. Botha, thans in de Gevangenis te Uitenhagen gekerkerd, in die van Graaff-Reinet zal worden ontvangen, om daarin te blijven tot dat de tijd zijner gevangenschap zal zijn verstreken.
Ik heb, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
No. 20.
Koloniaal Kantoor,
13den Junij 1816.
Aan den Hoofd Rechter en de Leden van den Achtbaren Raad van Justitie.
Heeren! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast u bekend te maken, dat in overweging genomen hebbende de omstandigheden van de twee grensdistricten, Graaff-Reinet en Uitenhagen, welke thans door de respectieve Landdrosten derzelven gerapporteerd zijn geworden als in een toestand van volkomene rust te zijn, en overeenkomende met het gevoelen van den geachten Hoofdrechter dat het de allerweldadigste uitwerking zal hebben, indien een sluier over het verledene werde geworpen, en zoodanige personen die nog betrokken zijn in de ongelukkige beroeringen van November l.l., (ofschoon niet in een eersten graad) gepardonneerd werden, op voorwaarde dat zij de twee genoemde Districten zullen verlaten, en zich overgeven aan hunne respectieve Landdrosten, aan wie zij de voorgenomene plaats hunner aanstaande woning zullen bekend maken, is het Zijner Excellentie's intentie onverwijld de omstandigheid aan Zijne Majesteit voor te leggen, op dat behoorlijke autoriteit voor het schenken en bekend maken van zulk eene volkomene amnestie verkregen moge worden.
Ondertusschen is het Zijner Excellentie's begeerte dat zulke personen, welke in hechtenis zijn gehouden voor overtredingen in verband met de beroeringen bovengemeld, en na het sluiten van de Sessie van de Speciale Commissie van Rondgang voor welke de hoofden er van, en anderen er in betrokken, schuldig werden bevonden, losgelaten zullen worden op borgtocht, welke zal moeten worden gesteld, ten einde te worden terechtgesteld, in geval Zijne Koninklijke Hoogheid, de Prins Regent, handelende in naam van Zijne Majesteit, den maatregel van amnestie door Zijne Excellentie aanbevolen, niet moge goedkeuren.
| |
| |
En ten einde, zoo spoedig mogelijk aan de betrokkene partijen de voordeelen die voor hen uit dezen maatregel zullen voortvloeijen, te verzekeren, is het Zijner Excellenties intentie om afschriften van deze kennisgeving aan de respectieve Landdrosten van Graaff-Reinet en Uitenhagen toe te zenden, dat zij zulke personen die tot nog toe niet in hechtenis zijn genomen, of tot nog toe zich niet hebben overgegeven, kennis geven om borgtocht te stellen voor hunne verschijning wanneer opgeroepen, en ze dus in staat stellen om met gerustheid hunne respectieve werkzaamheden voort te zetten.
Ik ben, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
No. 21.
Koloniaal Kantoor, 14den Junij 1816.
Den Landdrost van Graaff-Reinet, en den Landdrost van Uitenhagen.
Mijnheer! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast U mits dezen ter uwer informatie en leiding toe te zenden afschrift van een brief door mij geadresseerd aan den Achtbaren Raad van Justitie, waaruit gij bemerken zult dat Zijne Excellentie, in overweging genomen hebbende den toestand van volmaakte rust der twee Grens-Districten, Graaff-Reinet en Uitenhagen, en van gevoelen zijnde dat het de aller weldadigste gevolgen zal hebben indien er een sluier over het verledene werd geworpen, en zoodanige personen die nog betrokken zijn in de ongelukkige onlusten van November, l.l., (hoewel niet in eenen eersten graad), gepardonneerd worden, op voorwaarde dat zij de genoemde Districten zullen verlaten, en zich aan hunne respectieve Landdrosten overgeven, aan wie zij de voorgenomen plaats van hun toekomstig verblijf zullen bekend maken; is het tevens het voornemen Zijner Excellentie onmiddelijk de premissen aan Zijne Majesteit voor te stellen opdat er behoorlijke autoriteit moge worden verkregen voor het schenken en bekend maken van zulk eene volkomene amnestie. En dat het Zijner Excellentie's begeerte is dat zoodanige personen als in hechtenis zijn genomen van wege overtredingen in verband met de bovengenoemde beroeringen, na het eindigen der zittingen der Speciale Commissie van Rondgang, voor welke de hoofden er van, en anderen er in betrokken, gevonnisd zijn, op borgtocht mogen los gelaten worden, ten einde terecht gesteld te worden, in geval Zijne Koninklijke Hoogheid, de Prins Regent, handelende in den naam Zijner Majesteit, den maatregel van amnestie, door Zijne Excellentie aanbevolen, niet moge goedkeuren.
Ik heb, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
| |
| |
No. 22.
Koloniaal Kantoor, 12den Julij, 1816.
Den WelEd: Heer A. Stockenstrom,
Landdrost van Graaff-Reinet.
Mijnheer! - Ik heb de eer gehad te ontvangen, en voor Zijne Excellentie den Gouverneur te leggen, uwe twee brieven van den 16den en 18den Junij, van welke de laatste, ter Zijner Excellentie's informatie, het zeer interessant bericht van het vreedzaam en ordelijk gedrag der inwoners der Baviaans Rivier mededeelt.
Zijne Excellentie keurt ten hoogsten goed den brief door U geadresseerd aan den Veldkornet dier Afdeeling, want gij kunt niet volkomener de wenschen Zijner Excellentie verwezenlijken, dan door die middelen aan te wenden die het best geschikt zijn om de misleidde menschen te overtuigen van Zijner Excellentie's begeerte om een dichten sluier over het verledene te werpen, en tot het uiterste toe zijn best te doen om tot hun toekomstig geluk mede te werken.
Niets zal waarschijnlijker op essentieele wijze hun van meerdere dienst zijn, dan om in hen belangstelling op te wekken wat betreft hunne bezittingen, en de waarde en gevolgen hun aan te toonen van hunne gronden hun verzekerd te hebben.
Het is geen ondergeschikt voorwerp ter overweging dat door uwe pogingen een dorp van aanmerkelijke uitgestrektheid waarschijnlijk gesticht zal worden in de nabijheid van dat verontrust oord; en daar Zijne Excellentie het gevoelt hoe belangrijk het is om stichtingen van dezen aard aan te moedigen, waardoor veiligheid door nabijheid wordt verkregen, en tevens al de voorrechten voortspruitende uit bestendige gewoonten van verkeer met personen, wier opvoeding en beginselen hun altijd een uitstekend gewicht onder hunne mede-ingezetenen moeten verzekeren, zal Zijne Excellentie met ongeduld wachten op het plan dat gij beloofd hebt ten einde dit zeer begeerlijk doel voortgang te doen verkrijgen.
Wat betreft uwen brief van den 16den, waarin gij de maatregelen uiteenzet door u genomen in verband met de rooverijen gepleegd in ‘Tarka’ en ‘Achter Sneeuwberg’ door sommige rondzwervende Boschjesmannen en Kaffers, kan Zijne Excellentie niet anders dan de voorzorgen, door u genomen, goedkeuren. Onkundig doch sluw, zooals deze wilden zijn, kunnen zij enkel, door lange volharding in maatregelen, ferm, doch gematigd, door verdraagzaamheid en menschlievendheid, gebracht worden tot het begrip der beginselen waarnaar beschaafde natiën handelen; maar langzamerhand zullen hunne eigene veiligheid en hun eigen belang hen de noodzakelijkheid doen inzien om dat systeem van rooven op te geven, dat, tot op dit oogenblik zoo kommervol is
| |
| |
voor de ingezetenen aan de grenzen. Zijne Excellentie begeert dus dat elke gelegenheid om vreedzame voorslagen van den kant der opperhoofden aan te moedigen, gretig zal worden te baat genomen; en ten einde u vollediger aan te toonen welke zijne gevoelens over dit onderwerp zijn, wenscht hij mij u in te sluiten een extract uit een brief van Majoor Fraser aan Colonel Cuyler betrekkelijk een voorstel van Geika om aan de Kolonisten eene hoeveelheid gestolen vee terug te geven, dat hij voor hen in bezit heeft genomen, met afschrift van het antwoord van Colonel Cuyler, en den brief van Zijne Excellentie aan laatstgemelden over dit onderwerp. Dat de Kaffers doof zijn voor alle zedelijke beginselen, is geen wonder, want de ondervinding die wij hebben van alle heidensche levenswijzen toont dat het 't noodzakelijk gevolg is van hunne onkunde en gewoonten; doch het kan niet betwijfeld worden, dat wanneer zij een lange ondervinding zullen hebben opgedaan van de voordeelen welke zij zichzelven kunnen verzekeren door een anderen gedragslijn, de alles overheerschende beginselen van het eigenbelang op hen op dezelfde wijze invloed zullen uitoefenen, als zij zulks op anderen doen; waarbij Zijne Excellentie nog dit voegt, dat hij de beste gevolgen verwacht van de ontvangst welke den Zendelingen, onder den heer Williams onlangs in Kafferland is te beurt gevallen; en hij vertrouwt dat deor verdraagzaamheid en volharding een groote verandering uiteindelijk zal plaats vinden in onze betrekkingen tot het volk.
Ik heb, enz.,
(Get:) C. Bird.
| |
No. 23.
Koloniaal Kantoor,
16den Augustus 1816.
Den WelEd: Heer A. Stockenström,
Landdrost van Graaff-Reinet.
Mijnheer! - Ik heb de eer ontvangst te erkennen van uwen brief van den 26sten l.l., mij mededeelende ter informatie van Zijne Excellentie den Gouverneur de gevoelens en voornemens der personen betrokken in de onlangs plaats gehad hebbende onlusten in het binnenland, welke bedoeld werden in mijnen brief van de vorige maand; en ik heb u de voldoening medetedeelen door Zijne Excellentie gevoeld over den indruk welken de onlangs plaats gehad hebbende gebeurtenissen op deze misleidde lieden gemaakt hebben.
| |
| |
Volgens Zijner Excellentie's begeerte heb ik den Landdrost van Tulbagh bekend gemaakt met het voornemen der bedoelde personen om hun toekomstig verblijf in dat District te vestigen, en het zal noodzakelijk zijn dat zij aan den Heer Fischer de toekomstige plaatsen van hun verblijf zullen rapporteeren, welke echter niet in de Ghoup, of in eenig gedeelte nabij de grenzen gedoogd zullen worden.
Ik heb, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
No. 24.
Koloniaal Kantoor,
30sten Julij 1816.
Den WelEd: Heer A. Stockenström,
Landdrost van Graaff-Reinet.
Mijnheer! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast u toetezenden het ingesloten afschrift van een brief van zekere inwoners van uw District, verzoekende dat het de weduwe van J. Bezuidenhout moge worden toegelaten om in het District van Graaff-Reinet te blijven, en ik ben gelast u te verzoeken het aan die menschen duidelijk te maken hoe onmogelijk het voor Zijne Excellentie is om aan hun verzoek te voldoen.
Ik heb, enz:
(Get:) C. Bird.
| |
No. 25.
Koloniaal Kantoor,
20sten September 1816.
Den WelEd. Heer A. Stockenström,
Landdrost van Graaff-Reinet.
Mijnheer! - Ik ben door Zijne Excellentie den Gouverneur gelast om ontvangst te erkennen van uwen brief van den 17den Augustus, l.l., en u te melden dat er geen bezwaar bestaat tegen de nederzetting van Jacobus Vrij, die betrokken was in de onlangs plaats gehad hebbende rebellie in het binnenland, in het District Swellendam. Het zal echter noodzakelijk zijn dat hij aan den Landdrost van het District de toekomstige plaats van zijn verblijf rapporteere.
Ik heb, enz:
(Get:) C. Bird.
|
|