4.
Bij ontkentenis of onvoldoend antwoord, te laten binnen staan D. Malang, en hem, na voorhouding van Art. 4 van zijn eerste verhoor, met den Gedet: te confronteeren.
De mede Gedet: zegt dat W. Krugel bij hem heeft gezeten, terwijl hij den brief op een zadel schreef, en dat het zadel nog tegen Krugel aan lag.
De Gedetineerde persisteert bij zijn gezegde.
De mede Gedet: persisteert, en zegt dat het ook niet anders mogelijk is, want dat hij ook van hunne affaires niet wist; en vraagt den Gedet:, af of hij niet altijd aan hen geraden heeft om een eind aan hun gedoente te maken, en naar huis te komen?
De Gedet: zegt op die afvraging, ja. |
5.
Aan den Gedet: den brief in quaestie voorgelezen, en gevraagd zijnde of hij zig dien inhoud herinnert? |
Antwoord: Dat hij zig dien inhoud nu niet kan te binnen brengen. |
6.
Daar de Gedet: bij Art. 1 van dit verhoor den naam van Steph: Bothma opgegeven heeft, met betrekking tot dit briefje, binnen te laten staan Steph: Bothma, en deswegens te ondervragen.
De mede Gedet: Steph. Bothma, zegt dat hij wel weet dat Malang het briefje heeft geschreven op een zadel klap, terwijl hij, Gedet:, er voorbijging naar het water, maar dat hij anders van dat briefje niets weet, als dat hij een Hottentot heeft zien wegrijden met dat briefje, en dat hij toen, gevraagd hebbende, waar dat briefje naar toe ging, gehoord heeft dat het naar Majoor Fraser ging.
Deze mede Gedet: gevraagd, of hij door W. Krugel heeft hooren vragen of 't een ordentelijke brief was? Zegt Neen. |
Aldus &c. 15 Januarij 1816.
(Get.) Willem Fredrik Krugel.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.