| |
No. 101.
K.K. Minuten, 13den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Artikelen, &c.
David Malang, de oude; Gedetineerde:-
Art. 1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorte plaats, en woonplaats? |
Antwoord: David Malang, de oude, oud 60 jaren, geboren aan Drakenstein, woonagtig in Swagershoek. |
2.
Waardoor hebt gij u bevonden bij de oproerige ingezetenen in November l.l.? |
Antwoord: Ik ben geëischt door een briefje van Joh: Bezuidenhout aan den Veldcornet Greijling; deze brief is bij mij gepasseerd, en daar stond onder dat ik op den 14den moest present wezen, zonder eenig tegenspreken; en daarop ben ik gereden. |
3.
Of hij dien brief gelezen heeft? |
Antwoord: Ja. |
4.
En of dus de inhoud daarvan aan hem bekend is geweest? |
Antwoord: Ja, dat de menschen moesten present zijn om de Engelschen uit te roeijen; en dat ik den 14den moest present zijn: 't verdere ben ik vergeten. |
| |
| |
5.
Aan den Gedet: vertoond een brief, geteekend Johannes Bezuidenhout, en gedateerd 12 November 1815, en aan den Veldcornet Greijling geadresseerd; en gevraagd of dit dezelfde brief is? |
Antwoord: Ja. |
6.
Welke magt had J. Bezuidenhout om u te commandeeren? |
Antwoord: Ik wist wel dat hij daartoe geene magt had, en ik ben ook met geen andere intentie daar heen gereden, dan om de menschen af te raden van hun verkeerde stappen, die zij gedaan hadden, zooals zij zullen moeten getuigen. |
7.
Wist uw Veldcornet dat gij daar heen reed? |
Antwoord: Neen; maar 't kwam mij voor dat de zaak al te critiek was, om er mede te verzuimen. |
8.
Wat hebt gij toen bij die menschen bevonden? |
Antwoord: Ik ben maar gereden naar Louw Erasmus, en toen zijn de menschen, die niet ver daar vandaan lagen, mij komen roepen om hun raad te geven. |
9.
Wie hebben u geroepen? |
Antwoord: Theunis de Klerk en Gert Bezuidenhout, Ger: zn:, welke zeiden dat de menschen mij lieten verzoeken over te komen. |
10.
Zijt gij daarop naar hen toe gereden? |
Antwoord: Ja, ik zal er omtrent een uur zijn geweest. |
11.
Hoe vondt gij 't onder henlieden gesteld? |
Antwoord: 't Scheen dat de menschen al wat berouw hadden over hetgeen zij gedaan hadden. |
12.
Wien hebt gij voor 't hoofd van die bende aangezien? |
Antwoord: Zij spraken daar allen tegelijk, maar omdat Bezuidenhout zulke brieven had geschreven, denk ik dat hij 't hoofd zal zijn geweest. |
| |
| |
13.
Wat hebt gij bij hen verder gedaan? |
Antwoord: Zij vroegen mij wat zij nu doen zouden? Th: de Klerk was de eerste die sprak; en ik heb gezegd dat ik hen niet wist te raden, want dat ik van hunne affaires niet wist. Zij hebben bij aanhoudendheid gevraagd wat zij tog doen zouden? en daarop heb ik geantwoord dat ik hun mijne intentie zoude zeggen wat, naar mijne meening het beste voor hen was, en ik heb hun voorts gezegd dat ik dagt het best voor hen te zijn dat zij zouden zien het met 't Gouvernement af te maken. |
14.
Op welke manier zouden zij 't met 't Gouvernement afmaken? |
Antwoord: Om hun excuus te maken, en zooveel mogelijk was, de zaak uit den weg te ruimen. |
15.
Wat hadden zij dan gedaan daar zij excuus voor moesten vragen? |
Antwoord: Ik zag hen daar verzameld met geweer en wapenen, en daar aan konde ik wel begrijpen dat het niet goed was. |
16.
Hebben zij u niet verhaald wat zij daar deden? |
Antwoord: Daar heb ik niet naar gevraagd, maar toen zij om raad vroegen, heb ik hun gezegd dat ik niet wist wat ik hun raden zoude, nu zij zig ingewikkeld hadden. |
17.
Hebt gij niets verder daar verrigt? |
Antwoord: Niets, als ik hun dien raad heb gegeven, en toen ik wegreed, hebben zij mij beloofd dat zij zouden zien de zaak uit de wereld te maken. |
18.
Hoe hebt gij aan De Klerk kunnen zeggen dat gij van hun affaires niet wist, daar gij zegt er naar toe te zijn gereden om hen van de verkeerde stappen af te raden? |
Antwoord: 't Was maar om hen aan 't gesprek te krijgen, en in discours te komen. |
| |
| |
19.
Hebt gij, na uw tehuiskomst, uwe ontmoeting aan uw Veldcornet bekend gemaakt? |
Antwoord: Ja; ik ben bij hem geweest, en heb hem dat bekend gemaakt. |
20.
Hebt gij ook, gedurende uw verblijf bij die menschen, niet een brief aan Majoor Fraser geschreven? |
Antwoord: Ja, op hun verzoek over Hendrik Prinslo, dat hij niet mogt weggebragt worden: maar die brief is niet mijn woorden; ik heb maar geschreven dat er verzocht werd om Prinslo nog daar te houden vier dagen, en dat zij dan accordeeren zouden; maar de rest heb ik geschreven zooals het mij werd opgegeven. |
21.
Wie hebben u opgegeven, 'tgeen gij schrijven moest? |
Antwoord: Ik weet 't niet zeker, of 't Th: de Klerk, Bezuidenhout, of Krugel is geweest, maar die waren er bij. |
22.
Aan den Gedet: vertoond een briefje zonder onderteekening, beginnende, ‘Wel-Ed. Heer Fraser, uit uwen brief,’ &c, en gevraagd of dit dezelve is? |
Antwoord: Ja. |
23.
Wat was de meening van de laatste woorden, ‘dat UEd, ons niet tot iets anders noodzake?’ |
Antwoord: Dat weet ik niet, wat zij gemeend hebben, ik heb maar gemeend hen af te raden, en hen tot bedaren te brengen; ik was daar alleen onder hen, en heb hun voorgehouden dat 't niet goed was tegen 't Gouvernement op te staan, en dat de zaak hoe langer hoe erger zoude worden. |
24.
Wat hebt gij naderhand van hen gezien? |
Antwoord: Niets meer. |
25.
Moet gij niet erkennen dit briefje gewillig en zonder dwang te hebben geschreven? |
Antwoord: Ja, gedwongen ben ik niet, maar ik heb 't maar gedaan omdat Majoor Fraser weten zoude wat hunne meening was. |
| |
| |
26.
Moet gij niet erkennen dat gij, door op een order van 't hoofd der oproermakers u bij die oproerige bende te hebben begeven, en door in hun naam een brief op een dreigenden toon aan Majoor Fraser te hebben geschreven, misdaan te hebben? |
Antwoord: Ik denk dat ik daar gegaan ben met eene goede intentie om voor 't Gouvernement te zorgen dat 't niet erger ging; ik begrijp er geen kwaad aan gedaan te hebben, door dat ik het met eene goede intentie heb gedaan. |
27.
Hebt gij nog iets verders in te brengen? |
Antwoord: Niets, als dat ik er wel van daan zoude hebben gebleven, indien ik gemeend had kwaad er mede te doen. |
Aldus, &c., 13 Januarij 1816.
(Get:) D.J. Malan.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland, Secretaris.
|
|