om de Engelschen weder in het water te jagen, en gezegd dat als de Kaffers hem niet hielpen, de Engelschen eerst henlieden, en dan de Kaffers zouden aanvallen; dat Gaika daarop hebbende gevraagd, ‘wie hun Cornets waren?’ van Faber tot antwoord had gekregen, dat zij geen Cornets hadden, maar dat zij hun eigen Cornets zouden verkiezen; dog waarop Gaika had geantwoord dat zulks niet goed was, want dat 't zonder officiers niet goed gaan zoude; en hij heeft ook verder gevraagd of de gemeene menschen dan Cornets zouden maken, en gezegd dat, als hij eene of andere boodschap aan de Engelschen zond, zij niet moesten denken dat 't was om hen te verklikken.
Dat C. Faber al verder gezegd had, dat Hendrik Prinslo, zoon van Martinus, een van de Cornets zoude zijn, en twee in de Tarka, maar welker namen hij, Compt:, niet wist; dat Michiel Delport ook een er van zoude wezen; op al 'twelk Gaika eindelijk had gezegd dat hij 't aan Slambie zoude laten weten, en zijne Kaffers zoude bij malkanderen laten komen.
Dat al verder Faber geklaagd had, dat de Engelschen de plaatsen zoo nauw maakten, en dat als de menschen zeiden dat het vee malkanderen dood at, de Engelschen maar antwoorden ‘verkoopt 't vee, en maakt 't minder’; en dat Faber al verder had geklaagd, over de Engelschen met te zeggen, ‘tevoren, heeft hij ons gevangen, maar nu schiet hij ons dood,’ waarop Gaika, gevraagd hebbende wie er dan gevangen of doodgeschoten was, door Faber was geantwoord, ‘hij vangt zoo maar, en Fredrik Bezuidenhout is doodgeschoten.’
Dat Faber voorts nog gevraagd had dat Gaika ook de Kaffers van Hinza moest laten komen, mitgaders Klaas Loggenberg ook, welke bij Hinza zig ophoudt; waarop Gaika dit een en ander aan Slambie hebbende laten weten, deze had laten antwoorden dat het goed was dat Gaika hem nieuws gezonden had.
Dat Faber daarop was weggereden, en gezegd had, dat de menschen nog niet bij elkander waren, maar dat als zij bij malkanderen waren, hij zoude wederkomen.
Dat gem: Faber ook naderhand was wedergekomen met Volkert Delport, Willem Prinslo, Johs. zn., en de hierboven gem: korte breede vaderlansche kerel, dog zonder den jongen langen persoon, wiens vrouw het aan haar vader hebbende bekend gemaakt, en welke het aan den Veldcornet Philip Opperman gezegd hebbende, deze gevlugt was, gelijk Faber op de vraag van Gaika, wáár dien langen jongen man was? ook gezegd had, dat de menschen nu bij elkander waren, en Hendrik Prinslo ook daar geweest was, en dat nu de Kaffers ook moesten komen, want dat de menschen nu geheel klaar waren, en dat zij bij Willem Krugel zouden bij malkander komen; waarop Gaika gezegd had dat zij dan maar vegten moesten, en de gemeene Kaffers gevraagd hadden of de