No. 83.
R. 10. Minuten, 10den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Compareerde &c.
Philip Rudolph Botha, Rudolph zn., oud 24 jaren, geboren in Zwagershoek en woonagtig aldaar.
Dat hij, Compt:, uit een brief, welke Johannes Bezuidenhout in Swagershoek had ingezonden, (zijnde hierop een briefje in dato. 12 November 1815. geteekend Johannes Bezuidenhout, en beginnende ‘Veldcornet Greijling,’ voor het door hem, Compt:, bedoelde erkend), gemerkt hebbende dat er menschen bij malkanderen kwamen, naar den Veldcornet Greijling gereden was, en gezegd had, dat hij eens daar heen wilde; waarop de Veldcornet Greijling gezegd had, dat hij, den Compt:, niet zond, maar dat indien hij, Compt:, rijden wilde, hij zulks konde doen, mits dat hij spoedig terugkwam, waarop de Compt:, dan ook met Jacobus de Wet, Jan Breet, Philip Plessis, Johannes Koester, en Hercules Malang ook daar heen zijnde (gereden), die menschen had aangetroffen bij Louw Erasmus aan de overzijde van de rivier, wanneer de Compt: daar iets bevonden had dat niet goed was, namelijk dat daar zooveel gewapende menschen waren, en dat, gelijk Abraham Bothma, die den Compt: en zijn gezelschap op weg had ingehaald, gezegd had, dat Faber naar Kafferland was om de Kaffers te halen, werwaarts Johannes Bezuidenhout hem had gezonden, en dat zij daar waren om te zien of zij Hendrik Prinslo, die gevangen was, niet konden los krijgen.
Dat de Compt:, daarop met zijn gezelschap naar de rivier aan ééne zijde zijnde gegaan, om beschuit met water te eten, zij onder elkander hadden afgesproken om aanstonds weder naar huis te