| |
| |
| |
No. 77.
J.J. 1. Minuten, 5den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Artikelen &c.
Martha Faber, weduwe wijlen Bezuidenhout.
Gedetineerde.
Art. 1.
Der Gedet. naam, ouderdom, geboorteplaats? |
Antwoord: Martha Faber, weduwe van wijlen Johannes Bezuidenhout, oud 43 jaren, geboren te Tulbagh, laatst woonagtig aan Tarka. |
2.
Is niet uw overleden man in November l.l. van u afgegaan naar onderen, naar de zijde van Bruintjeshoogte? |
Antwoord: Ja, hij is van mij van Tarka afgegaan, maar den datum weet ik niet. |
3.
Wie zijn met hem mede gereden? |
Antwoord: Stephanus Bothma, Abraham Bothma, Andries Meijer, Johannes Hartsenberg, en een basterd van Christiaan de Beer. |
4.
Was niet eenige weken tevoren uw mans broeder Fredrik Bezuidenhout, doodgeschoten? |
Antwoord: Ja. |
5.
Is uw overleden man niet daarover zeer ontsteld geweest? |
Antwoord: Ja. |
6.
Hebt gij niet vernomen dat hij een partij heeft willen formeeren om den dood van zijn broeder te wreken? |
Antwoord: Neen, daar weet ik niet van. |
7.
Is niet omtrent een paar weken van dat uw man met de door u genoemde menschen naar onderen is getrokken, Hendrik Fredrik Prinslo bij uw man geweest? |
Antwoord: Ja. |
| |
| |
8.
Is hij niet twee malen in korten tijd daar geweest? |
Antwoord: Ja. |
9.
Is hij niet de eerste maal een geheelen dag met uw man wezen rondrijden? |
Antwoord: Dat weet ik niet, want mijn man was bij 't vee, maar Prinslo heeft hem laten roepen, en toen zijn zij tezamen in huis geweest, maar wat zij gesproken hebben weet ik niet: maar de tweede maal, toen hij weder daar is geweest, zijn zij tezamen naar Stephanus en Louw Bothma gereden, dog wat zij daar gesproken hebben, weet ik niet. |
10.
Weet gij niet dat, toen H. Prinslo de laatste maal bij uw man is geweest, een brief geschreven is? |
Antwoord: Zij zijn bij Faber in huis geweest, en ik heb gehoord, dat er een brief geschreven is, maar ik heb ze niet zien schrijven, en wat er in stond, heb ik ook niet gehoord. |
11.
Weet gij of H. Prinslo gekomen was met het expres voornemen om uw man op te stoken tot uitvoering van de zaak die naderhand gebeurd is? |
Antwoord: Ik ben daar niet bij geweest, maar ik heb wel zoo iets hooren vertellen van de vrouw van Faber. |
12.
Weet gij ook dat de Veldcornet Van Wijk de personen van Barend Bester, en Stephanus Bothma, heeft laten roepen om een request te schrijven over den dood van Frednk Bezuidenhout? |
Antwoord: Ja. |
13.
Wat weet gij daar meer bijzonder van? |
Antwoord: Niets, mijn man heeft mij maar gezegd, dat hij daar heen en weder bij gezeten heeft, maar dat hij ze daar gelaten had. |
14.
Is 't u ook bekend dat, nadat Hendrik Prinslo de eerste maal |
Antwoord: Ja. |
| |
| |
bij uw man was geweest, Cornelis Faber naar 't Kafferland is gereden met Adriaan Engelbregt, Frans Marais, en een klein Hottotje in dienst van Faber? |
|
15.
Is H. Prinslo niet voor de tweede maal bij uw man geweest, kort na de terugkomst van Faber? |
Antwoord: Ja. |
16.
Is niet kort daarop Faber andermaal gereden naar 't Kafferland met Volkert Delport, Willem Prinslo Joh. zn., Frans Marais, en een Hottentot van Diderik Muller? |
Antwoord: Ja. |
17.
Is niet, kort na 't vertrek van Faber, uw man van u afgetrokken naar onderen? |
Antwoord: Ja. |
18.
Had hij kort te voren brieven van onderen, dat is, van de zij de van Baviaansrivier ontvangen? |
Antwoord: Neen, daar weet ik niets van. |
19.
Heeft hij niet een brief gekregen van een van de Brits, meldende, dat de veldcornet Opperman gevlugt, en dat Willem Krugel provisioneele veldcornet was? |
Antwoord: Neen, dat weet ik niet. |
20.
Met welke oogmerken was uw man met de door u genoemde personen naar onderen gereden? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
21.
Heeft uw man ook gezegd wanneer hij meende terug te komen? |
Antwoord: Neen, hij zeide dat hij niet wist of hij over twee of drie dagen zoude terug komen. |
| |
| |
22.
Hoe ver zoude hij naar onderen rijden? |
Antwoord: Dat weet ik ook niet. |
23.
Hebt gij Stephanus Bothma ook hooren spreken, om welke reden hij met uw man mede reed? |
Antwoord: Neen. |
24.
Waarom is Faber naar het Kafferland gegaan? |
Antwoord: Daar weet ik niets van. |
25.
Hebt gij niet gehoord dat 't was met voornemen om de Kaffers te roepen? |
Antwoord: Neen, dat weet ik niet. Zegt nader: ik heb er wel van hooren praten, dat hij naar de Kaffers gereden is, maar uit wat oorzaak weet ik niet. |
26.
Heeft uw overleden man kunnen schrijven? |
Antwoord: Ja, hij konde lezen en schrijven. |
27.
Aan de Gedet: vertoond zijnde, 1. Een briefje zonder datum, onderteekend Johannes Bezuidenhout, en beginnende, ‘vrienden u word gelast &c.’,
2 Een briefje, geteekend Johannes Bezuidenhout, gedateerd 12 November 1815,
3. En een briefje geteekend Cornelis Vaber, gedateerd 3 November 1815, en beginnende ‘geagte neef Theunis de Klerk;’ en gevraagd of de beide eerstgem. niet de handschriften van haren overleden man zijn, en of zij die handschriften kent? |
Antwoord: Ik ken die handschriften niet, maar ik kan wel zien dat 't mijn mans sohrift niet is. |
28.
Hebt gij kunnen merken, toen Hendrik Prinslo daar was, dat hij met uw man zoude mede doen? |
Antwoord: Ja, zoo als Hendrik Prinslo gezegd heeft. |
29.
Wat hebt gij hem hooren zeggen? |
Antwoord: Hij heeft gezegd dat hij met mijn man wilde |
| |
| |
|
mededoen om te onderzoeken waar of de moord van overleden Fredrik Bezuidenhout door was ontstaan.
Zegt nader: Zoo heb ik van mijn overleden man gehoord, want zelve heb ik daar niet bij gezeten. |
30.
Hebt gij kunnen merken, dat uw man, toen hij naar onder is gereden, hulp van Hendrik Prinslo te verwagten had? |
Antwoord: Neen, dat weet ik niet. |
31.
Wie heeft uw overleden man gedagt de oorzaak van den dood van zijn broeder Fredrik te zijn geweest? |
Antwoord: Dat weet ik niet, hij wilde dat onderzoeken.
Zegt nader: Dat moet de veldcornet Opperman weten, die veldcornet over dat district was. |
32.
Hebt gij uw overleden man ook hooren zeggen, dat Opperman er oorzaak van was? |
Antwoord: Ja, dat heeft hij gezegd, terwijl Opperman als Veldcornet niet voor de zaak was opgekomen. |
33.
Hebt gij niet gehoord dat toen H. Prinslo de laatste maal in Tarka was geweest, een brief is geschreven aan Jacobus Krugel, welken brief Christiaan Muller zoude hebben weggebracht? |
Antwoord: Ja, dat heb ik gehoord van mijn overleden man, maar hij heeft mij niet gezegd wat daarin stond, en ik heb 't ook niet gevraagd. |
34.
Hebt gij ook gehoord dat H. Prinslo dien brief geteekend had? |
Antwoord: Neen. |
35.
Daar uw man is weggereden vóór dat Faber van zijn tweede reis naar 't Kafferland terug was, hebt gij toen ook gehoord waar zij weder bij elkander zouden komen? |
Antwoord: Neen ik heb dat niet geweten. |
36.
Waar hebt gij gedacht dat Faber terug zoude komen? |
Antwoord: Ik heb gedacht dat hij weder boven bij ons zoude terugkomen. |
| |
| |
37.
Heeft uw man geene boodschap thuis gelaten, als Faber daar terug kwam? |
Antwooord: Neen hij heeft geene boodschap gelaten. |
38.
Zijt gij erbij geweest toen uw man met die andere personen is weggereden? |
Antwoord: Ja. |
39.
Zijn die menschen vrijwillig mede gereden, of door uw man gedwongen? |
Antwoord: Uit hun eigen vrije liberteit; hij heeft niemand van degenen die met hem zijn medegereden, gedwongen; hij wilde naar den Veldcornet Opperman rijden alleen om te vragen of hij niet wist waardoor de moord van zijn broeder Fredrik ontstaan was. |
40.
Heeft hij niets te voren aan den Veldcornet Opperman laten vragen? |
Antwoord: Neen, dat ik weet niet, als alleen dat mijn zwager Gerrit Bezuidenhout, naar den Veldcornet Opperman was geweest om een request te laten maken over den dood van Fredrik, maar dat hebben zij toen afgeslagen. |
41.
Wat deel zoude Hendrik Prinslo dan aan die zaak nemen? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
42.
Is Faber met overleg van uw man naar 't Kafferland gereden, of uit eigen beweging? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
43.
Zijt gij op dezelfde plaats bij de Mullers gebleven tot uw man is terug gekomen? |
Antwoord: Neen, want de Mullers zijn vertrokken, en toen ben ik naar ouden Coester vertrokken. |
44.
Hoe lang is uw man uit geweest? |
Antwoord: Dat ben ik vergeten. |
| |
| |
45.
Wie is bij zijne terugkomst met hem mede gekomen? |
Antwoord: Zijn zoon Gerrit, dien hij van de school heeft medegenomen. |
46.
Heeft hij, thuis komende, niet verhaald wat er onder gebeurd was? |
Antwoord: Ja, hij heeft 't mij gezegd, dat hij weggevlucht was van Slachtersnek, maar waar dat is, weet ik niet. |
47.
Hoe lang zijt gij toen te zamen bij ouden Coester gegebleven? |
Antwoord: Eén dag: den anderen dag zijn wij naar onze Request plaats vertrokken. |
48.
Was Faber en zijn huisgezin toen ook bij u? |
Antwoord: Ja. |
49.
Hoe lang zijt gij op uw Request plaats gebleven? |
Antwoord: Eén dag, toen is hij uit benauwdheid weggetrokken, maar hij heeft weder zich bedacht, en is teruggekeerd. |
50.
Hoe ver zijt gij getrokken geweest? |
Antwoord: Tot aan deze zijde van den Winterberg. |
51.
Zijt gij daar niet bezet geraakt met een geheele partij troepen? |
Antwoord: Ja, toen wij reeds een schoft terug waren. |
52.
Waren er niet andere wagens bij ulieden, behalve de uwe, en die van Faber? |
Antwoord: Ja, die van Stephanus Bothma. |
53.
Is hij met u medegereden, toen gij u op de vlugt hebt begeven? |
Antwoord: Ja, en zijn broeder Abraham ook, op één wagen, maar zij zijn ook met ons omgekeerd. |
54.
Hebt gij toen niet eerst een schot gehoord naar dien kant, toen gij zoudet uitgaan? |
Antwoord: Ja, op Faber. |
| |
| |
55.
Hebt gij niet gemerkt dat gij van rondom bezet waart? |
Antwoord: Ja, want ik liep om te kijken waar het schot viel, en toen kwamen zij mij in 't gezigt. |
56.
Hebt gij de gewapende burgers ook niet daar gezien? |
Antwoord: Ja, maar die stonden ver. |
57.
Hebt gij niet gezien, dat de andere vrouwen van de wagens gingen op de uitnoodiging van den Veldcornet Nel? |
Antwoord: Neen, die andere wagens waren ver van mij af. |
58.
Hebt gij niet gezien dat uw man heeft aangelegd en een soldaat doodgeschoten? |
Antwoord: Hij klom eerst te paard, en wilde uitjagen, en op mijn vraag of hij mij wilde verlaten met mijne kinderen, en mij aan den dood overlaten, stapte hij van 't paard af, en kwam bij mij staan agter den wagen, en hij sprak tot de soldaten die voor hem stonden, en ik zag dat een der soldaten op hem wilde schieten, en daarom stiet ik hem uit den weg, en waarschuwde hem; op dien stond brandde het pankruit van het geweer van den soldaat af, en mijn man schoot dienzelfden soldaat dat hij gekwetst was, en daarna gestorven is. |
59.
Heeft uw man niet daarna tusschen de wielen van de wagen gelegen, en daar vandaan geschoten? |
Antwoord: Neen, maar hij stond agter 't wiel, en nadat hij geschoten had, laadde hij 't geweer weder, en toen kreeg hij een schot in den arm, dat de pijp boven en beneden den elleboog aan stukken was: daarop vlugtte hij naar mij om zig te verschuilen, en ik riep tot de soldaten dat zij hem zouden vatten, maar toen ik hem toedekte, schoten zij mij: mijn man liep daarop van mij af, en zoo als hij van mij af liep, schoten |
| |
| |
|
zij hem den rug af: ik liep daarop weder naar hem, en tilde hem op, en op dien tijd kreeg ik het andere schot. |
60.
Hoe vele schoten heeft uw man gedaan? |
Antwoord: Slegts een: toen hij voor de tweede maal laadde, schoten zij hem in den arm. |
61.
Hebt gij niet een tweede geweer aan hem gegeven, toen hij 't eerste had afgeschoten? |
Antwoord: Ja, maar dat heeft hij niet gebruikt, hij laadde zijn eigen geweer: hartzeer doet veel, want mijn hart was zeer, en wij waren daar alleen: daarna zeide mijn man tegen zijn kind, loop maar naar hen toe, dan zullen zij u geen kwaad doen: die liep daarop, dog is gekwetst tegen zijn been, en onder zijn voet, maar of er op hem geschoten is, dan of het een opslagkogel is geweest, weet ik niet. |
62.
Hebt gij niet gezien dat een officier, met een hoed op zijn geweer, gewenkt heeft, om over te komen, en niet te schieten? |
Antwoord: Neen, dat heb ik niet gezien. |
63.
Hebt gij aan uw man niet gezegd, dat hij zich [n]iet moest overgeven? |
Antwoord: Neen, maar ik heb hem gevraagd of hij mij met de kinderen wilde verlaten, en ons laten doodschieten: mijn hart was teeder, en ik heb hem daarom willen ontzetten. |
64.
Is er niet een groote quantiteit kruit en lood bij uwe wagens gevonden? |
Antwoord: Ja. |
65.
Waar hadt gij die vandaan gehaald? |
Antwoord: Van de Kaapstad, op een gewoon briefje van den Secretaris: mijn broeder Gerrit had 't mede gebracht voor mijn man; 't was tien pond, maar dat was al een jaar geleden. |
| |
| |
66.
Zijt gij, nadat uw man gewond was niet gevangen gemaakt? |
Antwoord: Ja, en hij is met zonsondergang gestorven. |
67.
Hebt gij ook zelve dien dag een geweer afgeschoten? |
Antwoord: Neen, schoon 't mij wel is nagegeven; de soldaten hebben naderhand 't geweer, dat geladen was, afgeschoten. |
68.
Zijn er niet meer schoten van dien wagen gevallen? |
Antwoord: Neen, voor zoo ver ik weet, maar één. |
69.
Werwaarts was uw voornemen te vlugten, toen gij u op de vlugt begeven hebt? |
Antwoord: Hij wilde zig maar eenigen tijd wat op zijde houden uit vrees, en dan wederkomen. |
70.
Zijn er geene andere personen, gedurende uwe vlugt bij u gekomen, dan de Bothmas? |
Antwoord: Ja, Theunis de Klerk, Fredrik Brits, en Volkert Laport, en ik geloof Willem Prinslo Jac. zn., welke ons zeiden dat wij maar liever moesten terug komen; maar toen waren wij reeds op weg terug, want mijn man zeide dat 't hem te hard was, om voor zijne regeering te vlugten, die hem geen kwaad gedaan had, dog dat hij alleen maar wenschte te weten waarom tog zijn broeder, die geen doodmisdaad had begaan, doodgeschoten was. |
71.
Tot welke einde had gij aan uw man een geweer in handen gegeven? |
Antwoord: Omdat ik bevreesd was, dat hij weder zoude geschoten worden, eer hij had kunnen laden. |
72.
Zijt gij dus niet overtuigd daardoor uw man te hebben aangemoedigd om weder op de troepen te schieten? |
Antwoord: Neen, maar ik was mismoedig en teer over de gesteldheid van mijn man; dog hij heeft dat geweer niet aangenomen, maar 't zijne geladen, en toen kreeg hij het schot in den arm. |
| |
| |
73.
Moet gij niet erkennen, door uw man in de gelegenheid te stellen om weder op de soldaten te schieten, misdaan te hebben? |
Antwoord: Ja, ik kan niet ontkennen dat het kwaad is, maar hij heeft dat geweer niet afgeschoten, en daar troost ik mij in, schoon ik tog in de droefheid ben; wij waren alleen, zonder hulp. |
74.
Wat hebt gij nog tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen? |
Antwoord: Ik weet niets anders. |
Dit x is het merk van de weduwe Johannes Bezuidenhout, verklarende niet te kunnen schrijven.
Aldus &c., 5 Januarij 1816.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij Present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|