Kafferland waren om de Kaffers te halen, en dat de Veldkornet voorm. op zijne hoede moest wezen; bij welke gelegenheid Willem Krugel gezegd had, ‘menschen, ik ben met de regeering, wat zegt gijlieden?’ op welke vraag door de menschen welk bij hem, Compt., stonden, was geantwoord geworden, ‘indien gij met de regeering zijt, dan zijn wij met u’; met uitzondering van Theunis de Klerk, welke gezegd had, ‘ik ben niet met de regeering,’ waarop W. Krugel hem hebbende geantwoord dat zulks niet goed was, de voorm. Th. de Klerk had stil gezwegen, en niet weder gesproken.
Waarna door den R.O. Reqt. is gevraagd, en door den Compt. beantwoord, als volgt:
1.
Hebt gij W. Krugel ook hooren zeggen. ‘is daar een verrader ons, ik zal hem zoo doodschieten?’ |
Antwoord: Neen, dat is in mijne presentie niet gezegd. |
2.
Was er iemand anders, behalve Theunis de Klerk, die zoo iets heeft gezegd? |
Antwoord: Dat weet ik niet, ik heb niets meer gehoord. |
3.
Hebt gij bij die gelegenheid ook gehoord dat Johannes Bezuidenhout stond af te komen? |
Antwoord: Neen, daar heb ik niets van gehoord. |
4.
Hoe is Theunis de Klerk op dien dag daar gekomen, en met wien? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
5.
Was hij daar reeds vóór W. Krugel? |
Antwoord: Ja. |
6.
Hebt gij Theunis de Klerk en W. Krugel zien komen? |
Antwoord: Neen, hij is met W. Krugel niet gekomen. |
7.
Weet gij iets meer omtrent dit voorgevallene op te geven? |
Antwoord: Neen, ik was daar slechts heengereden om te zien wat er geschieden moest, want mijn zoon, Jan Hendrik, was gecommandeerd, maar hij was verhinderd om van huis te rijden door ziekte van zijne vrouw, en daarom had mij ver- |