| |
| |
| |
No. 71.
Y.Y. Minuten, 4den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Artikelen &c.
Petrus Jacobus Delport, Gedetineerde.
Art. 1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Petrus Jacobus Delport, P.J. zn., oud 25 jaren, geboren aan de kleine Visrivier onder Bruintjeshoogte, laatst woonachtig aan de Baviaansrivier, op de plaats van Louis Trigard. |
2.
Hoe zijt gij gekomen onder de in November l.l. verzameld geweest zijnde oproerige menigte? |
Antwoord: Op zekeren avond, wanneer het reeds donker was, zijn bij mij, terwijl ik mij met de vrouw van Louis Trigard alleen in huis bevond, gekomen Willem Krugel, Theunis de Klerk, Leendert Labuscagne, Coenraad Bezuidenhout, Coenraads zn., en mijn broeder Jacobus Delport, wanneer Theunis de Klerk mij gezegd heeft dat wij gaan moesten om een goed woord te doen voor Hendrik Prinslo, M. zn., welke bij Capt. Andrews gevangen was. Zegt nader: Theunis de Klerk heeft dat gezegd. |
3.
Waar kwamen die menschen vandaan? |
Antwoord: Van de plaats van Daniel Erasmus. |
4.
Waar zijt gij met hen naar toe gereden? |
Antwoord: Naar de plaats van Willem Krugel. |
5.
Hadt gij niet reeds tevoren van hunne verzameling gehoord? |
Antwoord: Neen, niets. |
6.
Wien hebt gij bij de plaats van Willem Krugel gevonden? |
Antwoord: Daar was toen nog niemand. Zegt nader: ik weet het niet, want 't was |
| |
| |
|
donker, en ik ben niet in het huis geweest. |
7.
Hebt gij Johannes Bezuidenhout daar niet gezien? |
Antwoord: Niet op dien avond, maar op den volgenden morgen, toen ik opstond, heb ik hem gezien. |
8.
Wat heeft W. Krugel met u gedaan? |
Antwoord: Toen is hij met ons opgetrokken naar de plaats van W. van Aart. |
9.
Hoeveel menschen waren daar wel bij? |
Antwoord: Daar waren veel menschen, maar die ik niet kende. |
10.
Is Johannes Bezuidenhout ook mede gereden? |
Antwoord: Ja. |
11.
Wie heeft u gelast om mede te rijden? |
Antwoord: Gelast niet, maar Krugel heeft gezegd dat wij een goed woord voor H. Prinslo moesten gaan doen; en toen wij daar waren geweest, heb ik aan Johannes Bezuidenhout verzocht om naar huis te rijden, maar die zeide dat als ik sprak van naar huis te rijden, ik een kogel voor den kop konde krijgen. |
12.
Waarom hebt gij dat juist aan Johannes Bezuidenhout gevraagd? |
Antwoord: Omdat ik al gehoord had, dat die zeide, dat wij moesten bij elkander blijven. |
13.
Wat is er bij de post van Capt. Andrews gebeurd? |
Antwoord: Daar zijn eerst rapporten gestuurd om Prinslo te vragen, en daarna zijn wij omgedraaid. |
14.
Hebt gijlieden hem toen ook gekregen? |
Antwoord: Neen, ik zat op zijde. |
15.
Met wien hebt gij op zijde gezeten? |
Antwoord: Met Hendrik Klopper, Jac. zn. |
| |
| |
16.
Zijt gij altijd met hem gebleven? |
Antwoord: Hij is naderhand weder naar de andere menschen gegaan. |
17.
Hebt gij hem niet zien weg rijden? |
Antwoord: Neen, maar 't kan zijn. |
18.
Hebt gij den Veldcommandant Nel ook bij ulieden zien komen? |
Antwoord: Ja, en ook weder zien wegrijden. |
19.
Heeft men hem goedwillig laten weggaan? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
20.
Is er, na zijn vertrek, niet een kring gemaakt? |
Antwoord: Ja, de provisioneele Veldcornet Krugel stond in het midden, en daar is een eed gedaan. |
21.
Hoe is die eed gedaan? |
Antwoord: Anders niet als dat zij den hoed hebben afgenomen. |
22.
Hebt gij mede den hoed afgenomen? |
Antwoord: Neen, en ook geen eed gedaan: ik stond geheel achteraf onder de paarden. |
23.
Waar zijt gijlieden verder heengegaan? |
Antwoord: Over de Visrivier, aan de overzijde van de plaats van ouden Louw Erasmus. |
24.
Is van daar uit niet Zacharias Prinslo gestuurd om de Kaffers te roepen? |
Antwoord: Of hij gestuurd is, weet ik niet, maar ik heb hem den avond naar zijn huis zien rijden, pad langs. |
25.
Waar zijt gij verder heengetrokken? |
Antwoord: Eerst naar een fonteintje aan de bovenzijde van ouden Louw Erasmus, en daarna naar Slagtersnek. |
26.
Wat is daar gebeurd? |
Antwoord: Daar is niets gebeurd, als dat de Landdrost Cuijler daar is gekomen. |
| |
| |
27.
Hebt gij Lucas van Vuuren en eenige anderen niet tevoren zien naar huis rijden? |
Antwoord: Gezien heb ik 't niet, maar ik heb 't gehoord. |
28.
Hebt gij niet, eer gij naar Slagtersnek zijt gegaan, een brief van den Adjunct Landdrost Fraser hooren lezen? |
Antwoord: Neen, maar ik heb hooren zeggen, dat er een brief van Majoor Fraser was, dat wij naar huis moesten rijden, en toen zijn wij teruggetrokken naar Slagtersnek. en daar werd gezegd, dat wij wachten moesten, want Willem Prinslo, Klaas, zn., is daar vandaan naar den Landdrost Cuijler gereden. |
29.
Welke boodschap heeft dezelve W. Prinslo, Klaas, zn., teruggebracht? |
Antwoord: Dat weet ik niet, maar toen de Landdrost is opgetrokken, ben ik een anderen kant af naar huis gereden. |
30.
Zijt gijlieden niet eerst tegen den kop opgetrokken? |
Antwoord: Ja, zij zeiden dat wij hooger moesten wezen. |
31.
Wie had dat gelast? |
Antwoord: Dat weet ik niet, ik was aan de benedenzijde, en toen werd er geschreeuwd dat wij de paarden moesten vangen en hooger opkomen. |
32.
Welke orders heeft Bezuidenhout gegeven, toen gij naar den kop moest trekken? |
Antwoord: Ik heb niet anders gehoord als dat er geroepen werd, dat wij naar boven moesten komen. |
33.
Heeft hij niet gezegd, dat men zich daar verweren moest, omdat gijlieden anders zoudt gevangen worden? |
Antwoord: Ja, dat heeft hij gezegd, en toen wij op 't kopje waren, en de Landdrost aan 't optrekken was, ben ik zoo maar weggereden naar huis. |
34.
Zijn er niet eenige menschen te paard tegen den berg opgekomen? |
Antwoord: Ja. |
| |
| |
35.
Wie waren dezelven? |
Antwoord: Mijn broeder Volkert Delport, en ook Cornelis Faber, de anderen kende ik niet. |
36.
Waar kwamen zij van daan? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
37.
Hebt gij niet gehoord, dat C. Faber in 't Kafferlaud was geweest? |
Antwoord: Neen, daar heb ik geen woord van gehoord. |
38.
Hebt gij uw broeder Volkert daar niet gesproken? |
Antwoord: Neen. |
39.
Hebt gij daar Joh. Bezuidenhout niet hooren zeggen dat hij de menschen die niet mede deden, door de Kaffers zoude laten vernielen? |
Antwoord: Ja. |
40.
Hebt gij dan ook niet gehoord, dat C. Faber met de Kaffers werd verwacht? |
Antwoord: Neen. |
41.
Hebt gij een geweer bij u gehad? |
Antwoord: Ja. |
42.
Hebt gij niet gehoord, dat Johannes Bezuidenhout te onvrede was over den dood van zijn broeder Fredrik en denzelven wreken wilde? |
Antwoord: Neen. |
43.
Waarom zijt gijlieden dan toch bij elkander gekomen? |
Antwoord: Anders niet, dan een goed woord voor Hendrik Prinslo te doen. |
44.
Waarom zijt gij dan niet naar huis gereden, toen de boodschap volvoerd was? |
Antwoord: Bezuidenhout wilde 't niet hebben, en dreigde, dat hij mij een kogel voor den kop zoude geven. |
45.
Heeft hij u ook niet met de Kaffers gedreigd? |
Antwoord: Neen, daar weet ik niets van. Zegt nader: hij heeft toen wij op den nek waren, |
| |
| |
|
gezegd, dat als wij niet bij elkander bleven, hij ons zoude laten vernielen van de Kaffers. |
46.
Heeft hij dat aan anderen ook gezegd? |
Antwoord: Dat weet ik niet, wat hij aan anderen gezegd heeft. |
47.
Waarom zijt gij niet tot mij afgekomen op Slagtersnek? |
Antwoord: Ik was bevreesd omdat ik bij die menschen geweest was. |
48.
Hebt gij ook op schildwagt gestaan? |
Antwoord: Neen, ik niet, ik ben bij de spionnen niet geweest. |
49.
Moet gij niet erkennen, door u bij die gewapende oproerbende te hebben bevonden, misdaan te hebben en straffe verdiend? |
Antwoord: Ik heb nog geen kwaad mede gedaan. |
50.
Wat hebt gij tot uwe verschooning in te brengen? |
Antwoord: Dat ik bevreesd ben geweest. |
Aldus, &c., 4 Januarij, 1816.
Dit x is 't merk van Petrus Jacobus Delport, verklarende niet te kunnen schrijven.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij present,
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|