| |
No. 66.
R.5. Minuten, 3den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Compareerde, enz.
Barend Jacobus Bester, oud 51 jaren, geboren aan de Koeberg, in 't Kaapsche District, en woonachtig aan de Tarka onder Graaff-Reinet, dewelke, enz.
Dat hij, Compt., door den Veldcornet Stephanus Van Wijk op den 29sten October l.l. zijnde aangeschreven om present te zijn bij Diderik en Christiaan Muller, daaraan had voldaan, en aldaar gevonden had Diderik en Christiaan Muller, den Veldkornet Van Wijk, Johannes Bezuidenhout, en Stephanus Bothma.
Dat de Veldkornet Van Wijk aldaar aan den Compt: had gevraagd om tot voldoening aan de begeerte van Johannes Bezuihout, een brief te schrijven, wiens begeerte was om op te eischen den Landdrost Stockenström, den Veldcornet Opperman en den
| |
| |
Luit. Rosseau, om op eene bestemde plaats te komen, en mond aan mond met dezelven te spreken; waarop de Compt: aan den Veldcornet Van Wijk en aan voorm: Johannes Bezuidenhout had geantwoord dat hij 't niet konde doen om zijne hand op te ligten tegen zijne regeering, en dat hij, Compt:, aan het Gouvernement eens beloofd had om zig nooit weder te bemoeijen met zaken van de regeering, en dat hij daarom niet zoude schrijven, en dat de Justitie heilig was, en zij geduld gebruiken moesten; dat er recht en gerechtigheid zouden geschieden.
Dat daarop Johannes Bezuidenhout was weggegaan, en Stephanus Bothma, zijn paard gehaald hebbende, weggereden was, en hij, Compt:, met den Veldcornet Van Wijk dien nagt daar gebleven zijnde, den volgenden morgen te zamen waren weggereden.
Waarna door den R.O. (hem gevraagd werd).
1.
Is u niets verder bekend van de rebellie? |
Antwoord: Neen, dat is van mij onafhankelijk. |
2.
Is Johannes Bezuidenhout niet bij zijne opkomst bij u aangeweest? |
Antwoord: Ja, en zijn zoon Gerrit met Stephanus Bothma, Abraham Bothma, Andries Meijer, en Johannes Hartzenberg. |
3.
Wat heeft hij op dien tijd met u gesproken? |
Antwoord: Hij heeft mijne twee zoons gevraagd wat zij er van zeiden; de een, genaamd Willem, zeide daarop wat dan? Waarop Bezuidenhout zeide, ‘om mede te rijden.’ Mijn zoon bleef daarop stil, dog mijne vrouw vroeg, ‘prest gij hem? 't welk Bezuidenhout beantwoordde, ‘neen die niet vrijwillig mede gaat, pres ik niet;’ en daarop heeft mijne vrouw gezegd, ‘dan zal geen van de kinderen mede rijden’; daarna heeft Bezuidenhout er niet weder van gesproken. |
4.
Hoe lang is Bezuidenhout bij u geweest? |
Antwoord: Hij is laat tegen den avond gekomen, en zeide dat de twee Veldcornets, Stephanus van Wijk en Willem van Heerde, ook dien avond zouden komen. Ik heb daarop Bezui- |
| |
| |
|
denhout, die aanstonds weder weg wilde, opgehouden tot tegen tien of elf uren in den avond, wanneer hij is weggereden: en den anderen morgen met 't aanbreken van 't ligt, waren de twee Veldcornets bij mij, welke ziende, dat Bezuidenhout weg was, weder zijn teruggereden. |
5.
Waar is Bezuidenhout toen naar toe gereden? |
Antwoord: Dat weet ik niet, hij is de Tarka afgereden. |
6.
Om welke reden wildet gij hem ophouden? |
Antwoord: Opdat hij met de Veldcornets zoude kunnen spreken, welke daar ook zouden komen. |
7.
Hebt gij naderhand iemand verder van die oproerige menschen gezien? |
Antwoord: Niemand dan Stephanus Bothma. |
8.
Hebt gij ook gezien of gehoord dat Hendrik Prinslo, kort vóór 't optrekken van Bezuidenhout, in de Tarka is geweest? |
Antwoord: Ja. |
9.
Wat is u daarvan bekend? |
Antwoord: De eerste maal gaf hij voor dat Faber hem geld schuldig was, en dat hij gehoord had dat Faber wegtrok, en hij wilde zien of hij zijn geld niet krijgen konde. De tweede maal, omstreeks één uur, kwam Faber bij mij, heen en weder aan, en omtrent anderhalf uur daarna, naar gissing, kwam Faber, Hendrik Prinslo, en Theunis de Klerk, weder terug, ook heen en weder bij mij aan, in Tarka op, maar waarheen, weet ik niet; en den anderen dag morgen kwamen H. Prinslo en de Klerk weder terug, en kwamen weder bij mij aan, en hebben niet zooveel willen verzuimen om te eten, en reden weder Tarka af. |
| |
| |
10.
Hebben zij bij die gelegenheden niets met u gesproken over eenig plan? |
Antwoord: Neen. |
11.
Hebt gij toen ook van niemand gehoord dat zoo iets aan den gang was? |
Antwoord: Niets. |
12.
Zijn er, toen Bezuidenhout in 't aftrekken bij u is aangeweest, geene brieven geschreven om menschen te commandeeren? |
Antwoord: Neen, hoegenaamd geen letter in mijn huis. |
13.
Hoe lang daarna hebt gij weder van die menschen gezien? |
Antwoord: Twee of drie dagen daarna, heb ik Stephanus Bothma weder gezien. |
14.
Heeft hij toen iets aan u verhaald? |
Antwoord: Ja, zijne intentie was, dat hij den Veldcornet en den Adjunct Landdrost Van de Graaff wilde verzoeken met hem mede te rijden om te zien of er geen kans was om de menschen te bewegen van weder terug te rijden. |
15.
Waar hadt hij de overigen gelaten? |
Antwoord: Aan Kromme rivier, zooals hij zeide. |
16.
Hoe langen tijd is dat geweest, nadat Johannes Bezuidenhout van u was afgereden? |
Antwoord: Twee of drie dagen. |
17.
Weet gij ook of hij den Veldcornet of Adjunct Landdrost gesproken heeft? |
Antwoord: Dat kan ik niet verzekeren. |
18.
Is hij weder, teruggaande, bij u aan geweest? |
Antwoord: Ja. |
19.
Wat heeft hij toen verhaald? |
Antwoord: Dat hij met de intentie afreed om de menschen te doen terugkeeren. |
| |
| |
20.
Hebt gij iets verder van hem vernomen? |
Antwoord: Hij is weder teruggekomen. |
21.
Hoe veel tijd daarna? |
Antwoord: Dat kan ik niet bepalen. |
22.
Wat ging hij toen doen? |
Antwoord: Weder om den Veldcornet te halen. |
23.
Heeft hij dien ook gekregen? |
Antwoord: Dat is mij onbekend, want eer hij weder terug was, waren de menschen al gevangen. |
24.
Zijn er van de andere vlugtelingen toen ook bij u aangekomen? |
Antwoord: Neen, geen schepsel. |
25.
Weet gij iets verder betrekkelijk deze gebeurtenis te verhalen? |
Antwoord: Neen, of 't mogt mij vergeten zijn. |
26.
Om welke reden wilde Bezuidenhout een brief laten schrijven? |
Antwoord: Dat is mij onbekend. |
27.
Hebt gij niet gehoord, dat hij onvergenoegd was over het doodschieten van zijn broeder Fredrik? |
Antwoord: Neen, maar ik konde 't merken aan zijn praten. |
28.
Is dit alles de zuivere waarheid, en zijt gij bereid 't zelve (des vereischt) met solemneelen eede te bevestigen? |
Antwoord: Ja. |
Niets meer &c.
Aldus &c. 3 Januarij 1816.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
(Get:) B.J. Bester.
Mij present:
G. Beelaeets van Blokland.
Secretaris.
|
|