| |
No. 51.
O. O. Minuten, 29sten December 1815.
Uitenhagen.
Artikelen, &c.
Pieter Louwrens Erasmus L. zn:, Gedetineerde.
Art. 1.
Des Gedet: naam ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Pieter Louwrens Erasmus, Louw zn:, oud 24 jaren, geboren aan Bruintjeshoogte, en woonagtig langs de groote Visrivier. |
| |
| |
2.
Hoedanig hebt gij u bevonden bij de in November l.l. gewapend geweest zijnde oproerige menigte? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout heeft mij op een morgen, dog ik weet niet meer wanneer, bij zig in 't veld laten roepen door Carel Gustavus Trigart, terwijl ik tehuis was. Ik ben daarheen gegaan, en hij zeide dat hij wilde rijden om naar Hendrik Prinslo. Mart. zn:, te gaan vragen, welke op de post van Capt: Andrews zig in arrest bevond. |
3.
Wie bevonden zig bij Bezuidenhout toen gij daar zijt gekomen? |
Antwoord: Daar was Piet Erasmus Piet zn:, Theunis Fourie, Christiaan Dreijer, Theunis de Klerk, Abram Botha, Christoffel zn:, Philip Botha, Christoffel Botha, Johannes Prinslo, M zn:, Klaas Prinslo, M zn:, Thomas Dreijer, Cornelis van den Nest, Hendrik van den Nest, Willem Krugel, Willem Prinslo W, zn:, Klaas Prinslo, W zn:, Gerrit Bezuidenhout, Gerrit zn:, Gerrit Bezuidenhout Fred. zn:, Coenraad Bezuidenhout, Coenraad zn:, Adriaan Labuscagne, Leendert Labuscagne, Martinus Prinslo Nic. zn:, Zacharias Prinslo, Joachim Prinslo, Joach. zn:, Willem Minnaar, Frans van Dijk, Andries van Dijk, Jacobus Vrij, Abraham Bothma, en anderen welke ik niet ken. |
4.
Wie was 't hoofd van die manschappen? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout heeft zig gedragen alsof hij 't hoofd was. |
5.
Was Carel Gustavus Trigart ook daarbij? |
Antwoord: Neen, hij heeft mij gezegd dat hij permissie had van Bezuidenhout om naar huis te rijden omdat hij een zeer been had; maar dat niemand |
| |
| |
|
anders mogt thuis blijven of hij zoude ongelukkig worden. Trigart zeide mij ook dat als ik konde los komen, ik maar naar huis moest rijden. |
6.
Zijt gij gewapend daarheen gegaan? |
Antwoord: Ja. |
7.
Waar zijt gijlieden toen heen gereden? |
Antwoord: Naar de post van Capt: Andrews. Daar heeft Bezuidenhout een kleinen Hottentot gezonden om Hendrik Prinslo te vragen. Die Hottentot is terug gekomen met eene boodschap dat er een Christen moest komen. Bezuidenhout heeft daarop rondgeloopen om een man te zoeken, maar niemand wilde gaarne rijden, en toen heeft Bezuidenhout aan Klaas Prinslo gezegd dat, vermits het om zijn broeder was, hij daarheen moest rijden, gelijk dezelve toen ook heeft gedaan. |
8.
Is Klaas Prinslo alleen gereden? |
Antwoord: Ja. |
9.
Welke boodschap heeft hij terug gebragt? |
Antwoord: Dat Majoor Frazer liet weten dat hij Hendrik Prinslo niet konde afgeven zonder kennis van den Landdrost: daarop wilde Bezuidenhout doorrijden naar het huis van mijn schoonvader Van Aart, maar dat wilden de menschen niet doen: daarop zeiden hij en Willem Krugel dat de Commandant Nel daar moest komen om met hen te spreken, en zij hebben mij gezonden om genoemden Nel te laten komen, gelijk ik ook gedaan heb, en de Commandant Nel is met mij mede gereden. |
10.
Had Willem Krugel ook iets bij die menschen te zeggen? |
Antwoord: Neen, maar hij heeft mij gezegd dat ik den |
| |
| |
|
Veldcommandant Nel moest halen. |
11.
Wat heeft er plaats gehad toen de Veldcommandant daar is gekomen? |
Antwoord: Dat weet ik niet, ik heb zoo maar op zijde gezeten: maar ik heb gezien dat toen de Commandant Nel zoude wegrijden, Joh: Bezuidenhout en Theunis de Klerk bij het paard zijn gekomen, en dat Nel daarop is afgeklommen, en weder met hem gesproken is: hij is naderhand weg gereden. |
12.
Wat is na 't vertrek van den Veldcommandant Nel gebeurd? |
Antwoord: Daar is een kring gemaakt, en toen heeft Willem Krugel een eed gezworen en gezegd dat wij malkander getrouw moesten zijn. |
13.
Waarin heeft die eed bestaan? |
Antwoord: Hij zeide dat hij nu een eed gedaan had, en dat de menschen nu aan elkander getrouw moesten zijn: ik heb geen eed gedaan, maar ben stil gebleven. |
14.
Hebt gij den hoed niet afgenomen? |
Antwoord: Neen, ééne partij heeft den hoed afgenomen, en anderen hebben ze opgehouden. |
15.
Wat hebt gijlieden verder gedaan? |
Antwoord: Bezuidenhout heeft Zacharias Prinslo weggezonden met eene boodschap dat hij Faber met de Kaffers moest gaan halen, om dien nagt bij hem te komen. |
16.
Hebt gij ook niet gezien dat Hendrik Klopper naar den kant van Bruintjeshoogte is gereden? |
Antwoord: Ja. |
17.
Met welke boodschap? |
Antwoord: Bezuidenhout heeft hem gelast om menschen te gaan roepen, en te zeggen dat die niet kwam, door de Kaffers zoude vernield worden. |
| |
| |
18.
Zijn zij terug gekomen? |
Antwoord: Hendrik Klopper is wedergekomen, doch Zacharias Prinslo heb ik niet meer gezien. |
19.
Waar zijt gij verder naar toe gegaan? |
Antwoord: Naar de overzijde van de Visrivier. Daar hebben wij afgezadeld, en zijn dien avond daar gebleven, en des anderen daags een eind verder getrokken. En den volgenden dag zijn wij naar den krans gereden, en hebben in de bosschen geslapen, en toen gereden naar den Slagtersnek bij Esterhuispoort. |
20.
Is er, toen gij aan de overzijde waart, geene boodschap bij u gekomen? |
Antwoord: Ja, zoo ik gehoord heb, (want ik ben dien avond naar huis geweest) is Touchon een brief komen brengen van Majoor Fraser, behelzende dat Hendrik Prinslo een leelijken brief had geschreven, en dat wij uit elkander moesten gaan. |
21.
Wat hebt gijlieden op Slagtersnek wezen doen? |
Antwoord: Omdat het daar gemakkelijker was om kost te krijgen. |
22.
Waren er niet al eenigen weggereden? |
Antwoord: Ja, om kost te halen, maar Bezuidenhout wilde niet dat er meer zouden wegrijden. |
23.
Wat wilde Bezuidenhout met al die menschen doen? |
Antwoord: Hij zeide dat hij den dood van zijn broeder wilde wreken. |
24.
Op wien wilde hij dien wreken? |
Antwoord: Ik geloof op den Heer Rosseau. |
25.
Wat wilde Bezuidenhout met Kaffers doen? |
Antwoord: Hij zeide dat vermits Majoor Fraser Prinslo niet wilde losgeven, hij de posten wilde aanvatten met de Kaffers. |
26.
Wat is er op Slagtersnek verder gebeurd? |
Antwoord: Toen de Landdrost Cuyler en de Veldcomman- |
| |
| |
|
dant Nel met een commando aankwamen, zijn wij tegen den kop gaan zitten, en Bezuidenhout zeide dat wij op de Dragonders moesten schieten, maar dat hebben wij niet gedaan. |
27.
Hebt gij niet gezien dat er gewenkt is om de burgers te doen op zijde gaan? |
Antwoord: Bezuidenhout heeft geroepen dat de burgers moesten op zijde gaan, en dat de Dragonders niet nader moesten komen, maar blijven staan. De Landdrost heeft ons toegeroepen, dat wij moesten afklimmen, maar wij durfder eerst niet, want wij vreesden dat Bezuidenhout ons van agteren schieten zoude. Toen er echter eenigen afgingen, ben ik, zonder verder geroepen te zijn, uit mijzelven afgeloopen. |
28.
Hebt gij Cornelis Faber niet zien op den berg komen? |
Antwoord: Ja, toen ik ben afgekomen, heb ik iemand schuins zien opkomen, welken de menschen zeiden dat Faber was. |
29.
Wat is Faber komen zeggen? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
30.
Waar was hij naar toe geweest? |
Antwoord: Dat weet ik niet, maar Bezuidenhout had gezegd dat hij naar Kafferland was. |
31.
Hebt gij geene andere menschen met Faber gezien? |
Antwoord: Ja. |
32.
Wie waren dezelven? |
Antwoord: Dat weet ik niet |
33.
Wie was 't, welke op dien morgen de Dragonders niet wilde laten rijden naar de bovenste posten? |
Antwoord: Dat weet ik niet Bezuidenhout was daar bij die posten. |
| |
| |
34.
Wie hebben de Dragonders voorgereden om hen te beletten bij die posten te komen? |
Antwoord: Dat weet ik niet; ik geloof Bezuidenhout; hij zeide dat de Dragonders kwamen, en wij moesten stil houden op den heuvel. |
35.
Waarom zijt gij niet bij uw schoonvader, Willem van Aart, gebleven, toen gij bij de post waart? |
Antwoord: Ik was bang voor de Kaffers. |
36.
Moet gij niet erkennen, door u bij die gewapende oproerbende bevonden te hebben, en gebleven te zijn, misdaan te hebben, en straffe verdiend? |
Antwoord: Ik heb wel zoover kwaad gedaan dat ik daarbij ben geweest, maar ik was gedwongen. |
37.
Wat hebt gij tot uwe verschooning in te brengen? |
Antwoord: Dat ik gedwongen ben door de vrees voor de Kaffers, en voor 't ongeluk dat mijne vrouw en mijne ouders konde overkomen. |
(Get:) Petrus Lourens Erasmus.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Aldus, &c., 29 December, 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel,
W. Hiddingh.
|
|