| |
| |
| |
No. 49.
L.L.L. Minuten, 29sten Dec. 1815.
Uitenhagen.
Artikelen &c.
Klaas Prinslo W. zn:, Gedetineerde.
Art. 1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Klaas Prinslo W. zn:, oud 23 jaar, geboren aan de Baviaansrivier, en wonende aldaar bij mijn vader. |
2.
Wat hebt gij gedaan bij de oproerige menigte in de maand November l.l.? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout heeft mij laten roepen, toen hij bij Willem Krugel was. |
3.
Hoe heeft hij u laten roepen? |
Antwoord: Hij liet mij door een Hottentot roepen, dat ik even moest overkomen, en dat ik anders mij voor de gevolgen te wagten had. |
4.
Zijt gij gegaan? |
Antwoord: Ja. |
5.
Wist uw vader dat gij geroepen waart? |
Antwoord: Ja. |
6.
Heeft uw vader u niets gezegd, toen gij zijt gegaan? |
Antwoerd: Ja, dat als Bezuidenhout iets kwaads van meening was, ik maken moest dat ik van hem wegkwam. |
7.
Met wiens paard zijt gij daarheen gereden? |
Antwoord: Met een paard van mijn vader. |
8.
Hoe langen tijd zijt gij bij Bezuidenhout gebleven? |
Antwoord: Tot de Landdrost Cuyler bij ons is gekomen. |
9.
Hebt gij al dien tijd 't zelfde paard bij u gehouden? |
Antwoord: Neen, mijn vader heeft mijn broeder Balthazar gezonden om zijn paard te halen, en mijn paard te brengen. |
| |
| |
10.
Wie waren er meer bij Willem Krugel, toen gij daar waart? |
Antwoord: Ik kende ze niet allen. Daar waren Andries Meijer, Klaas Prinslo M zn:, Hendrik Klopper H zn:, en Jan Bronkhorst. |
11.
Was Willem Krugel tehuis? |
Antwoord: Ja. |
12.
Wanneer zijt gij daar gekomen? |
Antwoord: 't Was nacht. |
13.
Wat hebt gij den volgenden dag gedaan? |
Antwoord: Toen heeft Bezuidenhout gezegd, dat hij den dood van zijn broeder wilde wreken, en dat Faber in Kafferland was om de Kaffers tehalen, en dat ik niet moest wegrijden, want dat hij anders mij zoude laten doodschieten, en mijne ouders laten ruïneeren van de Kaffers, en dat al het goed buit voor hen zoude zijn. |
14.
Zijt gij gewapend geweest? |
Antwoord: Ja. |
15.
Is uw broeder daar gebleven, toen hij 't paard is komen halen? |
Antwoord: Neen, hij is daarmede weder naar huis gereden. |
16.
Waar zijt gij 't eerst naar toe gereden? |
Antwoord: Naar Van Aart. |
17.
Wat is daar gebeurd? |
Antwoord: Bezuidenhout zeide, dat hij Hendrik Prinslo ook wilde hebben, welke daar gebracht was door Dragonders. |
18.
Hebt gijlieden hem gekregen? |
Antwoord: Neen! Bezuidenhout heeft hem laten vragen door zijn broeder, Klaas Prinslo; toen heeft hij ook nog Piet Erasmus er om gezonden. |
19.
Wat hebt gijlieden toen gedaan? |
Antwoord: Toen zijn wij naar den overkant gereden, en |
| |
| |
|
vandaar verder naar een heuvel, en eindelijk naar den Slagtersnek. |
20.
Is er bij de plaats van Van Aart niets verder gebeurd? |
Antwoord: Daar is de Commandant Nel gekomen, en heeft eerst met de menschen gepraat, maar ik weet niet wat, want ik zat op zijde. |
21.
Heeft men hem weder laten wegrijden? |
Antwoord: Ja, maar ik heb gezien dat Theunis de Klerk vóór zijn paard stond, en den toom had, en toen is Nel eerst weder afgeklommen, maar op 't zeggen van mijn oom, Piet Prinslo Klaas zn,, heeft hij hem weder laten gaan. |
22.
Is er na zijn vertrek een eed gedaan? |
Antwoord: Daar is een kring gemaakt, en Willem Krugel stond in 't midden, en heeft zijn hoed afgenomen, maar of 't een eed was, weet ik niet; maar Bezuidenhout zag dat wij wilden weggaan, en zeide daarom dat er nu een eed moest worden gedaan; ik heb maar staan kijken. |
23.
Hebt gij ook den hoed afgenomen? |
Antwoord: Neen, en of anderen 't gedaan hebben weet ik niet; die voor mij stonden hebben 't niet gedaan. |
24.
Hebt gij niet gezien dat toen gij aan de overzijde waart, eenige menschen wegreden? |
Antwoord: Neen. |
25.
Wat hebt gijlieden bij Slagtersnek gedaan? |
Antwoord: Daar heeft W. Krugel mijn vader laten roepen om Bezuidenhout om te praten, want wij waren bang dat hij kwaad zoude doen. Mijn vader is gekomen, en is vervolgens naar den Landdrost Cuyler gereden, en toen mijn vader weder is terug gekomen, is de Landdrost |
| |
| |
|
ook gekomen, en zooals dezelve mij geroepen heeft, ben ik afgekomen. |
26.
Zijt gij niet eerst tegen den kop opgetrokken? |
Antwoord: Ja, op order van Bezuidenhout. |
27.
Om welke reden gaf hij die order? |
Antwoord: Dat weet ik niet; ik heb hem niets daarvan hooren zeggen; maar hij wilde niet luisteren naar mijn vader en Willem Krugel, die hem vermaanden dat hij ons moest laten omdraaijen, en naar huis gaan; maar hij dreigde ons met Faber en de Kaffers; ik zag toen wel, dat hij ons verleid had, en verlangde van hem af te komen, en daarna heb ik, toen de Landdrost kwam, mij naar hem begeven. |
28.
Hebt gij Faber ook zien opkomen? |
Antwoord: Neen, maar hij kan wel gekomen zijn. |
29.
Moet gij niet erkennen door bij die gewapende oproerige menigte u te hebben bevonden, misdaan te hebben? |
Antwoord: Ik weet 't niet, maar ik geloof niet dat het goed was, dog ik konde niet weg komen. |
30.
Wat hebt gij tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen? |
Antwoord. Dat ik bevreesd ben gemaakt door de bedreigingen van Bezuidenhout, en zelve geen kwaad er bij heb gepleegd: en ik ben afgekomen zoo als ik gelegenheid heb gehad om bij den Landdrost te komen. |
Aldus &c. 29sten Dec. 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
(get:) Claas Prinslo.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|