| |
| |
| |
No. 48.
B.B. 2. Minuten, 29sten Dec., 1815.
Uitenhagen.
Artikelen voor 't tweede verhoor van Abraham Carel Bothma, welke ter requisitie van den Landdrost J.G. Cuyler voor de speciale Commissie, &c., ondervraagd is, en geantwoord heeft als volgt:-
Art. 1.
Aan den Gedet: vertoond zijnde een briefje van den volgenden inhoud: - ‘Algemeene Burgerstem, verzoek Veldcornet Greijling dat u behulpzaam wezen zal met uw manschappen tegens de ongebonden vreemde Nasie van Engelse en zulle heef Hendrik Kasteel ook al gevange en Abraham Bothma sal u verhale hoe het verder is en hij sal u mense te reg helpe. Willem Krugel en Johannes Bezuidenhout;’ en gevraagd of hij 't zelve kent? |
Antwoord: Ja, ik ben daarmede geweest bij den veldcornet Abraham Carel Greijling. Ik had dit in mijn vorig verhoor vergeten te zeggen. |
2.
Wie heeft dit briefje geschreven? |
Antwoord: Ik heb 't geschreven, op last van Johannes Bezuidenhout. |
3.
Wie heeft de namen van Willem Krugel en Johannes Bezuidenhout daaronder gesteld? |
Antwoord: Ik, op last van Bezuidenhout. |
4.
Hebt gij de handteekening van Willem Krugel met zijn weten en toestemming daaronder gesteld? |
Antwoord: Neen, die was daar niet bij. |
5.
Waar is dit briefje dan geschreven? |
Antwoord: Op weg, bij de weduwe Botha, in Swagershoek. |
6.
Was Johannes Bezuidenhout er bij tegenwoordig toen gij 't briefje geschreven, en zijn naam geteekend hebt? |
Antwoord: Neen, maar hij had gelast dat ik dat doen moest. |
| |
| |
7.
Hoe ver ligt de plaats van de wed: Botha, van de plaats waar gij Bezuidenhout hebt verlaten? |
Antwoord: 't Zal tusschen vier en vijf uren te paard zijn: Bezuidenhout heeft mij den last gegeven, toen wij op de post van Capt: Andrews waren. Hendrik Klopper is een eind weg met mij mede gereden. |
8.
Wie waren er bij toen Bezuidenhout u den last heeft gegeven om dit briefje te schrijven, en met den naam van hemzelven, en van Willem Krugel te onderteekenen? |
Antwoord: Onder anderen Andries Meijer. Toen hij mij gezonden heeft, was Willem Prinslo W. zn., daar ook bij. |
9.
Wie waren er bij toen gij dit briefje hebt geschreven? |
Antwoord: Johannes Erasmus. |
10.
Wist hij wat gij schreeft? |
Antwoord: Ja, ik heb 't hem gezegd. |
11.
Om welke reden heeft Bezuidenhout u dat briefje niet in zijne presentie laten schrijven? |
Antwoord: Daar was te veel gewoel, en hij zal daar ook geen inkt en papier hebben bij zich gehad. |
12.
Heeft hij u den woordelijken inhoud van dit briefje gegeven? |
Antwoord: Ja. |
13.
Heeft die lastgeving plaats gehad nadat de Veldcommandant Nel bij ulieden was geweest, en nadat de eed van getrouwheid onder ulieden was gedaan? |
Antwoord: Ja. |
14.
Hebt gij dadelijk vrijwillig aangenomen om zoodanig briefje te schrijven, of hebt gij u op eenigerhande wijze daartegen verzet? |
Antwoord: Ik heb eerst gezegd, dat ik het niet konde doen, en dat ik ongelukkig zoude worden met zoo rond te rijden, en dat ik liever wilde naar huis gaan, maar ik moest, of ik wilde of niet. |
| |
| |
15.
Waarom zijt gij niet naar huis gereden, zoodra gij uit de macht van Bezuidenhout waart? |
Antwoord: Dat wilde ik doen, maar ik dacht dat ik 't eerst maar schrijven zoude, en dat ik dan bij Greijling komende, denzelven zoude kunnen overhalen om de zaak te bemiddelen. |
16.
Waart gij bekend met den Veldcornet Greijling? |
Antwoord: Ja, hij is mijn oom, en ik ben bij hem grootgebragt. |
17.
Wat heeft Greijling u gezegd, toen gij dat briefje daar hebt gebragt? |
Antwoord: Dat hij met zulke dingen niet eens was, en dat hij er rapport van zoude sturen naar Majoor Fraser, door zes man, maar dat die eerst bij Bezuidenhout moesten aanrijden om hem te doen terugkeeren, en dat ik zulks ook moest doen, en dat hij zien zoude om bij Majoor Fraser te komen. Die zes mannen zouden zijn: Jacobus De Wet, Rudolph Botha, Hercules Malang, Jan of Jacob Breed, en twee anderen, die ik mij niet herinner. Zij zijn met mij gereden tot bij Bezuidenhout, en hebben denzelven vermaand; maar hij heeft niet naar hen willen luisteren, en hen verhinderd naar Majoor Fraser te rijden, en drie van hen zijn naar den veldcornet Greijling teruggekeerd, en drie anderen zijn door Bezuidenhout gehouden, maar Greijling heeft dezelven ook den anderen dag laten terug roepen door Mauritz Krugel, met wien zij toen ook zijn weggereden. |
18.
Waarom hebt gij ook van die gelegenheid geen gebruik gemaakt om weg te rijden? |
Antwoord: Bezuidenhout wilde mij niet laten rijden. (Zegt verder): ik had in den nacht kunnen wegrijden, maar de bedreigingen van Bezuidenhout hebben mij wederhouden. |
| |
| |
19.
Waarom zijt gij, vóór dat gij 't briefje schreeft, niet naar uw oom Greijling gereden, om hem kennis te geven van de order van Bezuidenhout, en hem raad te vragen? |
Antwoord: Door vrees, omdat Bezuidenhout beloofd had, dat hij mijne vrouw en kinderen door de Kaffers zoude laten vernielen. |
20.
Moet gij dus niet bekennen, vrijwillig, en zonder eenigen dwang, een oproerig briefje te hebben geschreven, en met den naam van Johannes Bezuidenhout en van Willem Krugel onderteekend; en wel buiten weten en toestemming van den laatstgemelden? |
Antwoord: Ja. |
21.
Moet gij ook niet erkennen daardoor ten hoogste misdadig en strafbaar te zijn? |
Antwoord: Ja, ik kan anders niet zeggen. |
22.
Wat hebt gij deswegens tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen? |
Antwoord: Dat Bezuidenhout mij gezonden en gelast heeft zulks te doen. |
(Get:) Abraham Carel Botma.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Aldus &c., 29 December 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
|
|