| |
No. 47.
D.D.D. Minuten, 28sten Dec. 1815.
Uitenhagen.
Artikelen, enz.
Joachim Prinslo, Joach. zn., Gedetineerde.
Art. 1.
Des Gedet. naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Joachimus Johannes Prinslo, Joach. zn., oud 22 jaren, geboren op Bruintjeshoogte, woonachtig bij den Veldcornet Opperman in de Baviaansrivier. |
2.
Waar waart gij toen de Veldcornet Opperman is weggetrokken? |
Antwoord: Toen ben ik mede weggetrokken. |
| |
| |
3.
Tot waar zijt gij toen getrokken? |
Antwoord: Tot aan de Spreeuwkloof omtrent, twee uren te paard van Opperman. |
4.
Waar omtrent ligt de Spreeuwkloof? |
Antwoord: Naar den kant van Bruintjeshoogte. |
5.
Om welke reden zijt gij van de plaats van Opperman vertrokken? |
Antwoord: Omdat Opperman zeide dat Faber en Bezuidenhout met de Kaffers zouden komen om ons dood te slaan, daarom is Opperman te paard vertrokken, en heeft zijne vrouw en kinderen met de wagens laten wegrijden, en ik ben mede gereden tot bij Daniel Erasmus, en ik ben des anderen daags teruggegaan om mijn vee te halen, en van Erasmus ben ik met mijne vrouw naar Spreeuwkloof vertrokken. |
6.
Hoe lang zijt gij aan Spreeuwkloof gebleven? |
Antwoord: Zes of zeven dagen. |
7.
Hoe en waarom zijt gij daar vandaan gegaan? |
Antwoord: Coenraad Bezuidenhout, Coen. zn., is daar bij mij gekomen uit naam van Johannes Bezuidenhout, welke liet weten dat ik bij hem op Slagtersnek mij moest vervoegen, en dat als ik dat niet deed, ik met vrouw en kinderen zoude worden doodgeslagen door de Kaffers, en al mijn goed voor de Kaffers zoude wezen. |
8.
Moest gij gewapend komen? |
Antwoord: Ja. |
9.
Wat moest gij op Slagtersnek komen doen? |
Antwoord: Dat wist ik niet. |
10.
Wat Bezuidenhout alleen? |
Antwoord: Ja, maar toen ik op weg was, kwam Abraham |
| |
| |
|
Bothma ook, en zeide dat ik gauw komen moest. |
11.
Is er niemand anders met u mede gereden? |
Antwoord: Ook nog Hendrik Bezuidenhout, Wijnands zn, die met mij was. |
12.
Wie waren er op Slagtersnek? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout en een geheele klomp menschen. |
13.
Wie was uw Veldcornet bij absentie van Willem Opperman? |
Antwoord: Willem Krugel. |
14.
Hebt gij denzelven ook daar gezien? |
Antwoord? Ja. |
15.
Wien hebt gij 't eerst gesproken, toen gij daar gekomen zijt? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout. |
16.
Wat heeft hij u gezegd? |
Antwoord: Hij zeide dat hij de post van Rosseau wilde schieten, omdat die zijn broeder had doodgeschoten. |
17.
Waar zijt gijlieden van den Slagtersnek naar toe gereden? |
Antwoord: Tot bij den post van Capt. Andrews. |
18.
Waarom zijt gijlieden de post van Luitenant Rosseau voorbij gereden? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
19.
Kwam 't u voor dat Willem Krugel daar vrij willig bij was, of gedwongen? |
Antwoord: Hij was stil, en sprak geen woord. |
20.
Hebt gij Theunis de Klerk daar ook bij gezien? |
Antwoord: Neen, niet toen ik er bij kwam, maar ik heb hem bij de post van Capitein Andrews gezien. |
21.
Hebt gij ook gezien, dat hij daar veel te zeggen had? |
Antwoord: Neen, ik was altijd op zijde, hij is mijn zwager. |
| |
| |
22.
Wat hebt gijlieden bij de post van Capt: Andrews gedaan? |
Antwoord: Bezuidenhout zeide 't was om om Hendrik Prinslo te vragen, die daar gevangen was. |
23.
Hebt gijlieden hem gekregen? |
Antwoord: Neen. |
24.
Waarom niet? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
25.
Wat hebt gijlieden toen gedaan? |
Antwoord: Toen zijn wij gereden naar den overkant van de rivier. |
26.
Hoe lang zijt gij daar gebleven? |
Antwoord: Eén dag en één nagt; en den anderen dag, tegen den middag zij wij daar van daan gereden. |
27.
Wie heeft 't bevel gevoerd, en gelast waar heen men rijden moest? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout. |
28.
Waren er geen anderen die mede wat gezag voerden? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
29.
Hebt gij, aan den overkant zijnde, niet gehoord dat daar een brief van Majoor Fraser was gekomen? |
Antwoord: Ja, die heeft Touchon gebragt. |
30.
Welke was de inhoud daarvan? |
Antwoord: Daar was een copij bij van den brief, die Hendrik Prinslo zoude geschreven hebben. |
31.
Wat stond in dien brief van H. Prinslo? |
Antwoord: Dat was een leelijke brief, maar den inhoud weet ik niet meer. |
32.
Had Majoor Fraser ook niet geschreven dat gijlieden moest naar huis gaan? |
Antwoord: Ja. |
33.
Hebt gij dat toen gedaan? |
Antwoord: Neen, wij hebben dat niet gedaan. |
| |
| |
34.
Waarom niet? |
Antwoord: Ik weet het niet. |
35.
Hebt gij geene gelegenheid gehad om toen weg te gaan? |
Antwoord: Ja, maar ik durfde het niet doen, uit vreesagtigheid voor mijne arme vrouw en kinderen. |
36.
Hebt gij bij die gelegenheid ook met Willem Krugel gesproken over naar huis te gaan? |
Antwoord: Neen, maar als wij spraken van naar huis te gaan, zeide Bezuidenhout, dat hij ons met vrouw en kinderen door de Kaffers zoude laten vernielen. |
37.
Wie hebben tevoren de Kaffers uit het land verdreven? |
Antwoord: Dat heeft het Gouvernement laten doen. |
38.
Hoe lang hebt gij u met die gewapende menschen bevonden? |
Antwoord: Vier dagen. |
39.
Welke is in dien tijd de verste afstand geweest, dat gij van eene militaire post waart? |
Antwoord: Het was niet ver, de naaste post was die van Capt: Andrews, 't zal twee uren te paard zijn geweest. |
40.
Waren er nog niet twee andere posten boven dezelve, tusschen die van Capt: Andrews en Slagtersnek? |
Antwoord: Ja. |
41.
Wat zoude de Officier gedaan hebben, indien gij denzelven hadt gewaarschuwd dat er Kaffers zouden komen? |
Antwoord: Ik weet het niet, ik denk dat hij tegenstand zoude gedaan hebben. |
42.
Waar zijt gij van de overzijde van de rivier verder naar toe gegaan? |
Antwoord: Wij zijn eerst een eind verder getrokken naar den Patrijsheuvel; daar zijn wij één nagt gebleven, en vandaar weder door de rivier terug naar Slagtersnek. |
43.
Tot weik einde zijt gij toen naar Slagtersnek gereden? |
Antwoord: Daar waren eenige menschen die naar huis waren geweest, en toen zijn wij daar weder bij elkander gekomen. |
| |
| |
44.
Waart gijlieden den Adjunct Landdrost van de Graaff daar te verwachten? |
Antwoord: Ja, en daar hebben wij op gewacht. |
45.
Hoe zijt gij eindelijk van die bende afgekomen? |
Antwoord: Toen de Landdrost Cuyler daar gekomen is, ben ik naar denzelven afgegaan. |
46.
Hoe is het verder met u gegaan? |
Antwoord: Ik ben met den Landdrost mede gereden naar Capt. Andrews, waar ik in arrest ben gesteld, en na des anderen daags verhoord te zijn, heeft de Landdrost mij naar huis laten rijden, en gelast, dat, als ik van mijne maats zag, ik hun moest aanzeggen dat zij niet vlugten moesten, maar zich stil tehuis houden, of naar hem komen: en die boodschap heb ik gedaan aan degenen die ik gezien heb, als Piet Erasmus, Hendrik Klopper, Jan zn., Gerrit Fredrik Bezuidenhout, en Gerrit Bezuidenhout, Gerrit zn:. |
47.
Moet gij niet erkennen door u bij die oproerige menigte te hebben opgehouden, niettegenstaande er gelegenheid was om weg te komen, kwaad gedaan te hebben? |
Antwoord: Ja, maar ik heb 't uit bangheid gedaan. |
48.
Wat hebt gij tot uwe verschooning in te brengen? |
Antwoord: Ik vreesde voor de bedreigingen van Bezuidenhout voor mijne vrouw en kinderen. |
(Get:) J.J. Prinslo.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland.
Secretaris.
Aldus &c., 28 December 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
|
|