| |
| |
| |
No. 42.
F.F. 1. Minuten, 28sten December, 1815.
Uitenhagen.
Artikelen, enz.
Andries Meijer, Gedetineerde.
1.
Des Gedet. naam, ouderdom? |
Antwoord: Andries Martinus Meijer, W zn:, oud 21 jaren, geboren in 't Zuurveld, woonagtig in de Tarka bij Louw Bothma. |
2.
Kent gij Johannes Bezuidenhout? |
Antwoord: Ja. |
3.
Waar hebt gij hem 't eerst leeren kennen? |
Antwoord: Toen hij aan Baviaansrivier gewoond heeft. |
4.
Hebt gij ook zijn broeder Fredrik Bezuidenhout gekend? |
Antwoord: Ja. |
5.
Zijt gij ook op diens begrafenis geweest? |
Antwoord: Neen. |
6.
Zijt gij niet met Johannes Bezuidenhout van Tarka afgekomen naar Baviaansrivier? |
Antwoord: Ja. |
7.
Hoe zijt gij bij hem gekomen? |
Antwoord: Hij heeft mij met geweld zoo maar weggenomen, en mij zelfs geen tijd gegeven om mij te verschoonen. |
8.
Hoe waart gij bij elkander gekomen? |
Antwoord: Hij had mij een brief geschreven, dat ik even bij hem moest komen, maar ik wist niet waarom. |
9.
Hoe ver woondet gij van hem? |
Antwoord: Een uur te paard. |
| |
| |
10.
Hebt gij uw geweer mede genomen, toen gij naar hem zijt gereden? |
Antwoord: Ja, men rijdt daar niet zonder geweer. |
11.
Waar was Bezuidenhout destijds woonagtig? |
Antwoord: Op de plaats van Diederik Muller. |
12.
Wien hebt gij gevonden, toen gij bij hem zijt gekomen? |
Antwoord: Hij was alleen. |
13.
Wat heeft hij toen met u gesproken? |
Antwoord: Hij heeft mij gevraagd of ik met hem wilde mode doen om de post van Luitenant Rosseau te verslaan, omdat zijn broeder door denzelven vermoord was: ik heb hem geantwoord dat ik niet konde, want dat ik gebrekkig was, en hij dat wel wist, maar hij zeide dat ik evenwel mede moest. |
14.
Wanneer heeft dit plaats gehad? |
Antwoord: Ik geloof den 11 of 12 November. |
15.
Zijt gij toen alleen met hem mede gedaan? |
Antwoord: Neen, Stephanus Bothma, die met mij samen woont, ook, want die was ook met mij geroepen; wij waren samen in 't veld. |
16.
Wat heeft hij met Stephanus Bothma gesproken? |
Antwoord: Dat die ook mede moest. Abraham Bothma is ook daar geweest, en van denzelven heb ik op 't pad gehoord dat hij ook door Bezuidenhout geroepen was, en dat hij een brief geschreven had op order van Bezuidenhout, dog dat hij er spijt van had, en dat hij wilde voorrijden om denzelven bij den Veldcornet te brengen, maar Bezuidenhout heeft hem zoo maar mede genomen met mij zamen. |
| |
| |
17.
Wat was de inhoud van dien brief, over welken Abraham Bothma spijt had? |
Antwoord: Ik heb door hem hooren praten dat hij door Bezuidenhout tegen zijn wil gedwongen was om een brief te schrijven om de menschen bij malkander te maken om de post van Rosseau aan te vallen; maar ik was daar niet bij toen de brief geschreven is. |
18.
Wat heeft Bezuidenhout toen met u en Stephanus en Abraham Bothma gedaan? |
Antwoord: Hij is met ons gereden naar onder de Blaauwe Krans, daar wij 's nagts geslapen hebben, en toen zijn wij voortgereden naar Hans Engelbrecht en Martinus Barnard, welken laatsten hij ook heeft mede genomen. Des avonds zijn wij gereden naar Willem Krugel, waar wij laat in den nacht zijn aan gekomen. |
19.
Was W. Krugel thuis? |
Antwoord: Dat weet ik niet, maar des anderen daags morgens heb ik hem gezien. |
20.
Was er geen kans, toen gijlieden aan de Blaauwe Krans waart, om Bezuidenhout te overweldigen? |
Antwoord: Ik zag daar geen kans toe, en hij zeide ook dat er andere menschen kwamen, en hij dreigde ons met de Kaffers. |
21.
Wat hebt gijlieden bij W. Krugel gedaan? |
Antwoord: Daar zijn wij geweest met alle die menschen. Daar waren Hendrik Klopper, Stoffel Klopper, Piet Erasmus, Piet zn:, en een geheele troep, die ik niet kende. |
22.
Was Theunis de Klerk ook daar? |
Antwoord: Neen. |
23.
Weet gij ook of er, voordat gij bij W. Krugel zijt gekomen, niet een brief geschreven is aan andere menschen om bij Theunis de Klerk te komen? |
Antwoord: Neen. |
| |
| |
24.
Wat heeft Joh: Bezuidenhout bij W. Krugel gedaan? |
Antwoord: Dat weet ik niet; ik heb in dien nagt niet veel menschen gezien, maar den anderen morgen heb ik gezien dat er velen waren, en toen zeide Bezuidenhout dat wij naar de post van Rosseau moesten. |
25.
Waar zijt gij den volgenden morgen naar toe gegaan? |
Antwoord: Naar de plaats van Van Aart. |
26.
Hebt gij toen de post van Lieut: Rosseau niet moeten voorbij rijden? |
Antwoord: Ja. |
27.
Hoe komt het dat gij die post zijt voorbij gereden zonder dezelve aan te doen? |
Antwoord: Bezuidenhout wilde die post gaan slaan, maar oude Willem Krugel heeft hem zulks verboden. |
28.
Wat heeft Bezuidenhout daar tegen gezegd? |
Antwoord: Hij wilde met duivels geweld daarop aanvallen. |
29.
Waarom wilde Krugel dat niet hebben? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
30.
Wat hadt gijlieden bij Van Aart te doen? |
Antwooro: Zoomaar stil gehouden, en daar hebben zij rapporten heen gestuurd, want zij zeggen mij niet alles. |
31.
Hebt gij daar ook rapporten terug ontvangen? |
Antwoord: Ja, maar wat, dat weet ik niet. |
32.
Wie heeft die rapporten voorgebracht? |
Antwoord: Klaas Prinslo, M. zn., een broeder van Hendrik Prinslo. |
33.
Is er ook iemand anders met rapport van die post gekomen? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
34.
Is de Veld Commandant Nel ook niet bij ulieden gekomen? |
Antwoord: Ja. |
| |
| |
35.
Wat is hij komen doen? |
Antwoord: Hij vroeg wat wij maken wilden, en Johannes Bezuidenhout zeide dat hij een verrader was |
36.
Wat heeft de Commandant Nel daarop gezegd? |
Antwoord: Dat weet ik niet, ik heb maar bij de paarden gezeten. |
37.
Hebt gij hem zien wegrijden? |
Antwoord: Ja. |
38.
Hebben zij hem niet verhinderd om weg te rijden? |
Antwoord: Ik heb Bezuidenhout hooren zeggen, dat hij zijne menschen moest commandeeren, en dat Nel zweren moest dat hij zoude weder komen. |
39.
Wat heeft Theunis de Klerk daar gesproken? |
Antwoord: Ik weet dat niet. |
40.
Wie heeft het paard van Nel bij den toom gevat? |
Antwoerd: Ik weet dat niet. |
41.
Wat hebt gijlieden na 't vertrek van Nel gedaan? |
Antwoord: Daar is een kring (? gevormd), en zij hebben malkander een eed voorgezegd om elkander getrouw te blijven. |
42.
Wie was er in den kring? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout. Zegt nader: Willem Krugel stond midden in. |
43.
Op hoedanige wijze is die eed gedaan? |
Antwoord: Willem Krugel heeft gezegd dat wij malkander getrouw moesten zijn, en wij hebben allen ja gezegd. |
44.
Stondt gij vóór of agter Willem Krugel? |
Antwoord: Ik stond agter hem. |
45.
Zijn er geene geweest die geen ja hebben gezegd? |
Antwoord: Dat weet ik niet, maar ik heb er velen ‘ja’ hooren zeggen, en ik heb ook ‘ja’ gezegd. |
| |
| |
46.
Waar zijt gij vervolgens heen gereden? |
Antwoord: Over de rivier bij ouden Louw Erasmus' plaats: daar zijn wij een paar dagen gebleven, en daar is Stephanus Bothma, die aan Kromme Rivier van ons weggereden was, weder bij ons gekomen. |
47.
Hoe lang is hij weggebleven, en waarom was hij weggegaan? |
Antwoord: Waarom hij is weggegaan, weet ik niet, maar hij is drie dagen weggebleven, en toen hij kwam, heeft hij gezegd dat de Veldcornet, of de Heer Van de Graaff (want dat weet ik niet juist) hem had gezonden om de menschen te vermanen van naar huis te gaan: des anderen daags, toen ik opstond, was hij weder weg. |
48.
Hebt gij niet gezien, dat terwijl gij daar aan de overzijde waart, eenige menschen zijn weggereden? |
Antwoord: Die zijn toen wij op den berg waren, weggereden, en ik heb aan Bezuidenhout ook gevraagd om weg te rijden, maar hij wilde niet. |
49.
Waar zijt gij verder heen gereden? |
Antwoord: Naar den Slagtersnek. |
50.
Wat is daar gebeurd? |
Antwoord: Daar zijn weder rapporten gekomen, en toen hebben zij grooten Willem Prinslo daar heen gezonden. |
51.
Was die al dien tijd bij u geweest? |
Antwoord: Neen, die is van huis daar gekomen, ik weet niet of hij geroepen was, maar toen hij gekomen is, heb ik hem gezien. |
52.
Wat is Willem Prinslo u komen antwoorden? |
Antwoord: Dat de menschen moesten naar huis rijden, en een paar van de oudste en slimste menschen bij den Landdrost moesten komen. |
| |
| |
53.
Wat is er verder daarop gebeurd? |
Antwoord: Toen zagen zij de Dragonders aankomen, en er werd geroepen ‘vang de paarden,’ en dat wij tegen den kop moesten trekken om te schieten, maar ik zoude niet hebben geschoten. Ik had liever de vlucht genomen. Toen heeft de Landdrost boodschappen opgezonden dat de menschen moesten afkomen. |
54.
Zijt gij toen ook afgekomen? |
Antwoord: Neen, ik was bang, en ben met Johannes Hartzenberg weggereden. |
55.
Waar is Johannes Bezuidenhout gebleven? |
Antwoord: Die is ook weggereden, en hij riep ons dat wij wachten zouden, maar wij zijn zoo maar weggereden. |
56.
Hoe zijt gij dan naderhand gevangen geworden? |
Antwoord: Ik had gehoord dat de Adjunct Landdrost Van de Graaff begeerde dat wij bij hem zouden komen, en ik moest een paard van Daniel Erasmus, 'twelk Stephanus Bothma had, gaan halen, en daarna heb ik hem gezogt bij de plaats van De Beer, daar hij naar toe getrokken was; maar hem niet daar vindende, ben ik op 't wagenspoor afgegaan, en toen heb ik hem met Bezuidenhout onder Winterberg gevonden, welke aan 't vluchten was, omdat hij gehoord had dat er een groot commando op hem was afgezonden, welk ik hem gezegd heb niet waar te zijn. Abraham Bothma is vervolgens met mij medegereden; en toen heb ik twee soldaten gezien, naar welke ik wilde rijden, maar Bothma raadde dit af, uit vrees dat zij op ons mochten schieten. Toen hebben wij afgezadeld en blij- |
| |
| |
|
ven zitten tot die twee soldaten bij 't commando waren, en daarna ben ik naar Majoor Fraser gereden, aan wien ik mij heb overgegeven, en gezegd dat Abraham Bothma ook daar zat, doch bang was om te komen, waarop Majoor Fraser hem door twee man heeft laten roepen, gelijk hij dan ook is gekomen. Onder weg heb ik ook Theunis de Klerk in 't veld gevonden, welke zeide dat hij naar Bezuidenhout ging. Bij Theunis de Klerk waren ook nog Fredrik Brits, Volkert la Port, en Willem Prinslo, Jochems zn:. Zij zijn ook bij Bezuidenhout gekomen, maar des anderen daags weder weggereden. |
57.
Waar was Cornelis Faber toen gij de eerste maal bij Bezuidenhout geroepen en gekomen zijt? |
Antwoord: Hij was naar Kafferland om met de Kaffers te gaan spreken om met Bezuidenhout mede te doen. |
58.
Wat zouden de Kaffers daarvoor krijgen? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
59.
Hoe dikwijls is Faber deswegens in Kafferland geweest? |
Antwoord: Twee malen. |
60.
Wie zijn met hem mede geweest? |
Antwoord: De eerste keer, Adriaan Engelbrecht en Frans Marais; de tweede keer, Volkert Laport, en ik geloof ook Willem Prinslo, Jochem zn:; zooals ik gehoord heb; want gezien heb ik het niet. |
61.
Hebt gij ook van Bezuidenhout gehoord dat hij staat maakte op de menschen van Bruintjeshoogte? |
Antwoord: Ja, hij zeide dat alle de menschen van Bruintjeshoogte, Zuurveld en Cambedoo met hem eens waren, en dat als die van Tarka, welke hem beloofd hadden, niet kwamen, hij wel wist wat hij doen zoude, als |
| |
| |
|
hij aan de onderzijde klaar had; dat hij Tarka zoude verderven tot asch, en dat hij die van Swagershoek ook wel zoude krijgen. |
62.
Heeft hij ook iemand in 't bijzonder van Bruintjeshoogte genoemd? |
Antwoord: Hij heeft Hendrik Prinslo genoemd. |
63.
Welken Hendrik Prinslo? |
Antwoord: Een zoon van ouden Martinus Prinslo. |
64.
Wanneer heeft hij u dat verhaald? |
Antwoord: Eén dag toen wij van de plaats van Muller zijn gekomen. |
65.
Heeft hij ook niet gezegd dat Hendrik Prinslo een brief had geschreven om de menschen te noodigen? |
Antwoord: Ik heb niet anders gehoord als van een brief die Stephanus Bothma had geschreven: ik was toen zelve daar op de plaats, en ik was daarbij toen Bezuidenhout door Stephanus Bothma een brief had laten schrijven, en pen en papier daartoe heeft klaar gelegd, en zeide ‘daar schrijf,’ maar wat hij geschreven heeft weet ik niet, want ik ben naar de schaapkraal gegaan, en toen ik weder kwam zag ik Hendrik Prinslo schrijven, en op mijn vraag wat hij schreef, zeiden Stephanus Bothma en Bezuidenhout, ‘hij schrijft zijn naam.’ |
66.
Hebt gij dien brief ook zien toevouwen? |
Antwoord: Ja, door ouden Bezuidenhout. |
67.
Wie heeft 't opschrift geschreven? |
Antwoord: Ik weet niet of 't Bothma of Prinslo is geweest. |
68.
Wat is er verder met dien brief gebeurd? |
Antwoord: Dat weet ik niet; zij zeiden mij dat de brief naar Sneeuwberg moest. |
| |
| |
69.
Hebt gij kunnen merken of H. Prinslo vrijwillig was in het schrijven van zijn naam, of dat hij gedwongen werd? |
Antwoord; Neen, ik heb daar niets van gemerkt. |
70.
Heeft hij onder of boven aan 't papier zijn naam geschreven? |
Antwoord: Onderaan. |
71.
Was 't papier reeds beschreven of nog niet? |
Antwoord: Ik weet 't niet, maar ik denk dat 't al beschreven was. |
72.
Wanneer hebt gij dien brief zien schrijven? |
Antwoord: Een dag of acht vóórdat ik geroepen ben bij Bezuidenhout. Ik weet niet hoe lang. |
73.
Hoe kwaamt gij bij 't schrijven van dien brief te zijn? |
Antwoord: Bezuidenhout had in den nacht Stephanus Bothma laten roepen om daar te komen; en omdat hij bang was om in den nacht alleen te rijden, ben ik mede gereden. |
74.
Zijt gij ook met Stephanus Bothma weder naar huis gereden? |
Antwoord: Ja. |
75.
Wat heeft hij u toen van dien brief verteld? |
Antwoord: Dat Bezuidenhout hem een brief had laten schrijven, om menschen bij elkander te roepen. |
76.
Wie is uw Veldcornet? |
Antwoord: Stephanus van Wijk. |
77.
Hoe ver woondet gij van hem? |
Antwoord: Een halven dag te paard. |
78.
Hebt gij hem van 't toen gebeurde geene kennis wezen geven? |
Antwoord: Neen. |
79.
Hebt gij dan gedacht dat 't eene goede zaak was? |
Antwoord: Neen. |
| |
| |
80.
Wist gij niet dat gij met Bezuidenhout niet mocht wegrijden zonder consent van uw Veldcornet? |
Antwoord: Ja, maar hij heeft mij tegen wil en dank weggenomen. |
81.
Wie is met dien brief weggereden om ze te bestellen? |
Antwoord: Ik heb gehoord dat Christiaan Muller er mede is weggereden. |
82.
Hebt gij door Bezuidenhout deswegens last hooren geven aan Christiaan Muller? |
Antwoord: Neen, maar toen de brief geschreven was, is Bezuidenhout er mede naar de Mullers gegaan. Zegt nader: Bezuidenhout heeft aan Christiaan Muller gezegd, dat hij met den brief naar Sneeuwberg moest rijden, zooals ik door Bezuidenhout heb hooren zeggen. |
83.
Waar was Hendrik Prinslo toen? |
Antwoord: Hij is met Bezuidenhout naar den kant van de Mullers gegaan. |
84.
Weet gij niet of Prinslo eenige bijzondere boodschap omtrent dien brief aan Christiaan Muller heeft medegegeven? |
Antwoord: Neen, ik heb maar gehoord dat Ch. Muller den brief aan een Veldcornet moest brengen: maar ik ken die menschen daar niet. |
85.
Moet gij niet erkennen door uw verzwijgen van uw wetenschap omtrent dien brief, en door uwe mededeelachtigheid aan 't gewapende oproer, ten hoogste misdadig en strafbaar te zijn? |
Antwoord: Ja, maar Bezuidenhout heeft mij tegen wil en dank weggenomen, dus zal ik zoo groote straf niet verdiend hebben. |
86.
Wat hebt gij tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen? |
Antwoord: Dat ik tegen wil en dank ben medegenomen, en toen Stephanus Bothma de laatste keer is weggereden, heb ik mede willen rijden, maar Bezuidenhout zeide dat als er één mede reed, hij dezulken |
| |
| |
|
zoude schieten dat de harssens uit de keel vlogen. |
Aldus, &c., 28 December 1815.
Dit + is 't merk van A.M. Meijer, verklarende niet te kunnen schrijven.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij present,
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|