No. 41a.
R. 2. Herziening.
Verscheen voor de gezegde Speciale Commissie de bovengenoemde Stephanus Johannes van Wijk, die verklaarde, nadat zijne bovengemelde getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, er bij te blijven, niet begeerende dat er iets aan toegevoegd of er van weggenomen zoude worden, uitgenomen alleenlijk ‘dat wat hij getuigd heeft aangaande het schrijven van een brief door Hendrik Prinslo, hij het zoo verstaan had van Christiaan Muller,’ en, ‘dat toen de getuige het gerucht hoorde van het doodschieten van een man, en dat een troep Kaffers in aantocht waren, hij, de getuige, de vrouwen had weggezonden van de Post waar hij lag, om des te beter in staat te zijn met de mannen op wacht te blijven, en ook, omdat hij had voorgenomen, in geval het gezegd gerucht bevestigd werd, de andere vrouwen (ook) uit zijn veldkornetschap verder binnen waarts te zenden, maar dat de getuige, nadat hij met Stephanus Bothma had gesproken, en bevonden had dat het gerucht onwaar was, de vrouwen had doen terugkomen.’ Ter bekrachtiging van de waarheid van alle welke de getuige deze solemnele woorden sprak:-
‘Zoo helpe mij God Almachtig’!
In tegenwoordigheid van den gevangene, Hendrik Frederik Prinslo, die verklaarde geen kruis vraag te hebben om aan den getuige te doen.
De gevangene, Stephanus Bothma, zijnde twee dagen te voren uit zijne gevangenis ontvlucht, en tot noch toe niet weder gevat, kon dientengevolge niet bij deze herziening tegenwoordig zijn.
Gedaan te Uitenhagen den 28sten December, 1815.
(Get:) S.J. van Wijk.
Commissarissen:
(Get:) P. Diemel,
W. Hiddingh.
In mijne tegenwoordigheid,
(Get:) G. Beelaerts van Blokland.