No. 38.
R 3. Minuten, den 26sten Dec. 1815.
Uitenhagen.
Compareerde &c.
Philip Albertus Opperman, oud 29 jaren, geboren te Stellenbosch, Veldcornet van de Baviaansrivier onder Graaff-Reinet, welke &c.
Dat bij gelegenheid der zittingen van de laatste Commissie van rechtspleging te Graaff-Reinet de Compt: zig aldaar hebbende bevonden, bij zijn vertrek van dat dorp zijn horloge had vergeten; weshalve hij aan Gerrit Bezuidenhout Gerrit zn:, welke naar Graaff-Reinet reed om te trouwen, verzogt had aldaar naar des Compt: horloge te informeeren, en hetzelve mede te brengen.
Dat vervolgens eenigen tijd daarna, in den nacht tusschen elf en twaalf uren, de Compt: een wagen hoorende aankomen, deszelfs zoontje had gezonden om te zien wie er aankwam, bevonden was te zijn de voorn. G. Bezuidenhout, welke aan den Compt: deszelfs horloge hebbende terug gebragt, bij die gelegenheid aan den Compt: had gezegd, dat hij zig verpligt vond iets aan hem Compt: als Veldcornet bekend te maken, en hetwelk daarin had bestaan, dat voorn: G. Bezuidenhout van zijne schoonzuster, de huisvrouw van Adriaan Engelbregt, welke hij bij zijn schoonvader Diderik Geere had ontmoet, gehoord had dat er menschen uit de Tarka naar Kafferland waren om de Kaffers op te maken, ten einde tegen de troepen te strijden, welke menschen waren Johannes Bezuidenhout, Cornelis Faber, Adriaan Engelbrecht, Frans Marais, en nog twee anderen, welker namen den Compt: ontschoten waren.
Dat de Compt:, op het vernemen van dit berigt, zig dadelijk hebbende op weg begeven naar Graaff-Reinet ten einde daarvan aan den Landdrost Stockenstrom kennis te geven, een uur van zijn, Compt:, huis zijnde, ontmoet had Willem Prinslo Klaas zn:, welke terug kwam van Bruintjeshoogte, alwaar ter plaatse van den Heemraad Barend de Klerk kerk was gehouden, welke aan den Compt: gevraagd hebbende, waar hij Compt:, naar toe ging, de Compt: geantwoord had dat hij eene dagvaarding van zijn Landdrost had ontvangen, en ook dat hij, Compt:, in den toen verloopen nagt van G. Bezuidenhout eene wonderlijke tijding had gehoord, dat er menschen uit Tarka naar Kafferland waren; waarop gen: W. Prinslo had geantwoord, dat hij ook zoo wat daarvan gehoord had; en op des Compt: vraag, hoe hij er zig in gedragen moest, en of hij dit aan zijn Landdrost zoude bekend maken, door voorz Prinslo al verder was gezegd, dat hij, Compt:, zulks gewisselijk aan zijn Landdrost moest bekend maken; na welk gesprek de Compt: zijne reis vervolgd hebbende, van het hem voorgekomene aan den Landdrost Stockenstrom had kennis gegeven, terwijl de