| |
No. 37.
H.H. Minuten, 26sten December, 1815.
Uitenhagen.
Artikelen &c.
Nicolaas Prinslo M. zn., Gedetineerde:
1.
Des Gedet: naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Nicolaas Balthasar Prinslo, Mart. zn:, oud 20 jaren, geboren aan Bruintjeshoogte, woonachtig aldaar bij mijn vader Martinus Prinslo. |
2.
Waar bevindt zich uw broeder Hendrik Prinslo? |
Antwoord: Ik weet niet, die moet hier wezen. |
| |
| |
3.
Hoe is hij hier gekomen? |
Antwoord: Hij is gevangen door de Dragonders op een Maandag, meer dan een maand geleden. |
4.
Was uw broeder zes of acht dagen vóór zijne gevangenneming niet thuis gekomen van den kant van Baviaansrivier? |
Antwoord: Ik geloof wel, ja. |
5.
Heeft hij toen verhaald, dat Bezuidenhout en Faber van meening waren om de Kaffers te verzamelen, en de militaire posten aan te vallen, en dat hij een van degenen was die mede zoude doen? |
Antwoord: Hij heeft wel gezegd dat Bezuidenhout en Faber zulks van meening waren, en dat als het door hem of mij uitkwam, wij een kogel voor den kop zouden krijgen, maar hij heeft niet gezegd dat hij zoude mede doen. |
6.
Hebt gij in tegenwoordigheid van den Adjunct Landdrost Fraser, en de Heemraden Nel en De Klerk, mij niet bekend dat uw broeder Hendrik gezegd had dat hij een van die partij zoude wezen? |
Antwoord: Neen: ik weet niet dat ik dat gezegd heb. 't Kan wezen, ik ben 't al vergeten; maar mijn broeder heeft 't mij niet gezegd. |
7.
Zijt gij niet kort nadat uw broeder is gevangen genomen, met Hendrik Krugel over den berg gereden naar de plaats van Willem Krugel? |
Antwoord: Ja. |
8.
Tot welk einde zijt gij daarheen gereden? |
Antwoord: Omdat ik niet wist waarom mijn broeder gevangen was, wilde ik een paar menschen hebben om naar Capt: Andrews te rijden en te vragen waarom mijn broeder gevangen was. |
9.
Zijt gij uit uzelven gereden, of zijt gij door iemand gezonden? |
Antwoord: Uit mijzelven, en mijn vader heeft mij gezegd, dat als ik rijden wilde, moest ik naar Willem Krugel rijden, omdat mijns broeders goed daar was. |
| |
| |
10.
Hebt gij niet van uwen broeder gehoord dat op Saturdag, den 11den van die maand, de contrij vol Kaffers zoude zijn van de Vischriviers mond af? |
Antwoord: Neen, niet van mijn broeder, maar van Johannes Bezuidenhout, welke bij W. Krugel is gekomen kort nadat ik daar was. |
11.
Waarom hebt gij dan dit aan mij verhaald, met redengeving dat gij om die reden bij W. Krugel waart aangereden, omdat gij, uit hoofde der Kaffers, bang waart alleen naar Capt: Andrews te rijden? |
Antwoord: Dat heb ik maar opgegeven omdat ik bang was. |
12.
Hebt gij mij ook niet gezegd dat het voornemen was om alle de militaire posten af te loopen? |
Antwoord: Ja, want dat had Joh. Bezuidenhout mij gezegd, en dat al die niet mede deed, van de Kaffers zoude vernield worden. |
13.
Is er dienzelfden nacht nog niet iemand van uws vaders plaats over den berg naar Willem Krugel gekomen? |
Antwoord: Ja, Jan Bronkhorst is daar gekomen nadat ik daar was. |
14.
Weet gij ook of Theunis de Klerk met nog twee of drie anderen in dienzelfden nacht over den berg weder zijn teruggegaan? |
Antwoord: Ja, 't was Theunis de Klerk, Hendrik Klopper en Piet Erasmus Piet zn:, Die zijn door Bezuidenhout gezonden, maar tot welk einde weet ik niet. |
15.
Was het niet om menschen te verzamelen? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
16.
Hebt gij hem zien terugkomen? |
Antwoord: Ja. |
17.
Wie waren toen met hem? |
Antwoord: Kleine Willem Prinslo, W. zoon, Johannes Prinslo, M. zoon, en Andries van Dijk. |
| |
| |
18.
Waar woont Johannes Prinslo, M. zoon? |
Antwoord: Ook bij mijn vader. |
19.
Hebt gij geen van die laatstgenoemde menschen gesproken? |
Antwoord: Neen. |
20.
Wat hebt gij gedaan toen gij bij W. Krugel waart gekomen? |
Antwoord: Daar kwam Bezuidenhout, en zeide dat hij wilde de posten afloopen, en dat hij de Kaffers kort bij had, en doodschieten zoude laten al wie niet wilde mededoen, en al het hunne van de Kaffers zoude laten vernielen: toen heb ik met hem en zijn geheele commando, dat hij in dien nagt had laten bijeenkomen, moeten mederijden naar Capt. Andrews. |
21.
Was W. Krugel te huis toen gij daar kwam? |
Antwoord: Neen hij was bij Daniel Erasmus. |
22.
Is er niemand gegaan om hem te roepen? |
Antwoord: Ja, Hendrik Van den Nest. |
23.
Waarom is hij geroepen? |
Antwoord: Omdat ik daar gekomen was. |
24.
Was Krugel reeds thuis toen Bezuidenhout gekomen is? |
Antwoord: Neen, Bezuidenhout was in in dien tusschentijd gekomen. |
25.
Met wie is Bezuidenhout gekomen? |
Antwoord: Zij waren vijf, één was Andries Meijer, en de anderen ken ik niet. |
26.
Zijt gij lieden tezamen van daar weggereden? |
Antwoord: Ja, des anderen daags morgens heeft Bezuidenhout ons weggenomen, om de posten af te loopen. Hij wilde van boven beginnen, maar ik heb gezegd, dat dit niet geschieden moest, maar dat wij naar |
| |
| |
|
Capt. Andrews moesten gaan om te vernemen wat mijn broeder gedaan had, en toen heeft Bezuidenhout gezegd, dat als Faber met zijn Kaffers kwam, hij ons wel leeren zoude te doen wat hij gelastte. Hij wilde met geweld dat wij zouden schieten op de troepen wanneer zij mijn broeder niet wilden loslaten; maar toen ik van Majoor Fraser verstaan had den brief waarom mijn broeder zat, heb ik met andere menschen hem zoover gekregen dat wij hem van die post hebben afgetrokken. |
27.
Wie is bij Majoor Fraser geweest om naar de reden van uws broeders gevangenneming te vernemen? |
Antwoord: Eerst een Hottentot, maar Majoor Fraser liet weten dat er een van die menschen moest komen met wien hij konde spreken, en daarop heeft Bezuidenhout mij gestuurd. |
28.
Hoe komt het dat gij zoo onwelvoegelijk tegen Majoor Fraser hebt gesproken? |
Antwoord: Omdat Bezuidenhout gezegd had, dat ik aan Majoor Fraser moest zeggen dat ik mijn broeder eischte, en dat als hij den zelven niet afgaf, ik mijn laatsten droppel bloeds daarvoor laten moest, en die boodschap heb ik aan Majoor Fraser gedaan; dezelve zeide dat wij dat doen konden, maar dat hij mijnen broeder niet konde afgeven voordat de Landdrost Cuyler daar was, want dat hij geene orders er toe had. |
29.
Hebt gij bij die gelegenheid niet aan Majoor Fraser gezegd, dat hij niet van schieten moest spreken, en dat uw broeder op het oogenblik moest worden overgeleverd? |
Antwoord: Ja, dat had Bezuidenhout gezegd, dat ik doen moest uit naam van al de gewapenden. |
| |
| |
30.
Hebt gij ook niet gevraagd dat de Commandant Nel met u zoude teruggaan? |
Antwoord: Ja. |
31.
Is hij ook met u medegegaan? |
Antwoord: Neen. |
32.
Wat hebt gij bij uwe terugkomst aan Bezuidenhout verhaald? |
Antwoord: Hetgeen Majoor Fraser mij gezegd had, en dat mijn broeder zulk een leelijken brief geschreven had; en dat wij nu naar huis moesten gaan, omdat wij hem nu tog niet krijgen zouden. Bezuidenhout zeide daarop, dat hij een eed er voor konde doen, dat mijn broeder dien brief niet geschreven had; hij zeide verder dat de Kaffers kort bij waren, en die naar huis wilden rijden het konden doen, maar dat hij ze bij tienen en tienen zoude laten doodschieten, en al wat zij hadden zoude vernielen. |
33.
Hebt gij Hendrik Klopper van die post zien wegrijden? |
Antwoord: Ja. |
34.
Waar reed hij naar toe? |
Antwoord: Naar Bruintjeshoogte, op order van Bezuidenhout om meer menschen te halen. |
35.
Wie was er bij toen Bezuidenhout bij W. Krugel zeide dat zijne meening was, dadelijk te beginnen met de posten van boven af aan te vallen? |
Antwoord: Daar waren bij, Hendrik van den Nest, mijn zwager Philip Botha, en meest alle de andere menschen: toen wij uitkwamen bij den nek, zagen wij de soldaten in 't geweer staan, en toen zeide hij, dat wij nu maar dezelven dadelijk moesten aanvatten, maar hij wilde eerst mijn broeder met geweld er uit hebben. |
| |
| |
36.
Waarom stelde hij zooveel belang om eerst uw broeder te willen hebben? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
37.
Is de Commandant Nel bij ulieden geweest op de plaats van Van Aart? |
Antwoord: Ja. |
38.
Wat is met hem verhandeld? |
Antwoord: Dat weet ik niet, ik heb toen niet met hem gesproken. |
39.
Hebt gij niet gezien, dat men hem heeft verhinderd om weg te rijden toen hij wilde vertrekken? |
Antwoord: Ja, ik heb Bezuidenhout hem bij de hand van 't paard zien ligten. |
40.
Was Theunis de Klerk daar ook bij? |
Antwoord: Ja, die was ook bij 't paard. |
41.
Was Piet Prinslo, Klaas zn: daar ook bij? |
Antwoord: Ja, ik heb hem ook bij de voorste menschen gezien. |
42.
Hebt gij niet gehoord dat zij W. Nel hebben willen doen zweren, dat hij terug zoude komen? |
Antwoord: Neen, dat heb ik niet gehoord. |
43.
Hebben de menschen niet kort na 't vertrek van Nel een kring gemaakt? |
Antwoord: Ja, wij hebben een kring moeten maken, en daar stond W. Krugel in 't midden, die moest ons een eed voorzeggen; maar daar de kring zoo groot was, heb ik niet gehoord wat hij gezegd heeft, maar alleen gezien dat hij zijn hoed heeft afgenomen; en dat hebben wij ook moeten doen; ik heb even aan mijn hoed getild en denzelven toen weder op mijn hoofd laten staan. |
44.
Zijn er ook eenigen geweest, die den hoed niet hebben afgenomen? |
Antwoord: Dat weet ik niet, maar degenen, die ik gezien heb, hebben den hoed ook afgeligt, want wij moesten wel. |
| |
| |
45.
Welke is de meening van den eed geweest? |
Antwoord: Voor zoover ik begreep, was 't om elkander getrouw te blijven. |
46.
Welken last heeft Bezuidenhout meer gegeven, toen gij gegaan zijt om om uw broeder te vragen? |
Antwoord: Hij heeft gezegd dat ik ook zien moest hoe die post gelegen was. |
47.
Hoe hebt gij die post gevonden? |
Antwoord: Daar waren vier officiers in 't huis, en de soldaten heb ik niet geteld, maar ik geloof niet dat er twintig waren; daar lag ook een groote mesthoop waarachter de soldaten schuilden en ons schieten konden; en ik heb ook aan Bezuidenhout gerapporteerd dat wij die post niet konden aanvallen; ik heb hem dat zoo gezegd om hem weg te krijgen. |
48.
Was Willem Krugel er bij toen gij dien last ontvangen en uw rapport gedaan hebt? |
Antwoord: Neen. |
49.
Hebt gij aan anderen er niets van gezegd? |
Antwoord: Neen, want nadat ik van den brief van mijn broeder had gehoord, was ik zoo verdrietig, dat ik weinig meer met iemand heb gesproken. |
50.
Waar zijt gijlieden vervolgens naar toe gereden? |
Antwoord: Bezuidenhout heeft ons over de rivier laten rijden, en daar laten afzadelen; hij zeide, wij moesten dan daaromtrent blijven liggen tot de Kaffers kwamen; en daar waren wij bevreesd voor, want bij de Kaffers zouden wij geene vergiffenis krijgen, maar bij de regeering nog wel, en daarom heb ik zoo maar aan hem moeten gehoorzamen. |
| |
| |
51.
Wat hebt gij aan de overzijde van de rivier gedaan? |
Antwoord: Daar van daan zijn wij, na nog een dag daaromtrent gebleven te zijn, gereden naar Slachtersnek. Daar heeft Willem Krugel kleinen Willem Prinslo, en Theunis de Klerk gezonden om grooten Willem Prinsloo te halen, om 't kwaad van Bezuidenhout te stuiten. |
52.
Is groote Willem Prinslo ook gekomen? |
Antwoord: Ja. |
53.
Wat heeft hij gedaan? |
Antwoord: Hij is naar den Landdrost Cuyler gereden op last van Willem Krugel, maar tot welk einde weet ik niet. |
54.
Is hij daarna ook weder terug gekomen? |
Antwoord: Ja. |
55.
Wat heeft hij toen gedaan? |
Antwoord: Dat weet ik niet; hij heeft wel met W. Krugel gesproken, maar ik was daar niet bij. |
56.
Hebt gij niet gezien of gehoord dat Lucas van Vuuren, Christiaan Dreijer en eenige anderen op den weg naar Slagtersnek zijn weggereden? |
Antwoord: Ik heb dat niet gezien, maar ik heb 't daarna gehoord. |
57.
Hebt gij ook dan niet kunnen wegkomen? |
Antwoord: Ja, maar ik zoude nauwelijks zijn tehuis geweest, of hij had mij door de Kaffers kunnen laten vernielen. |
58.
Wie van die menschen die op uwe plaats wonen, hebben zig meer bij die bende bevonden? |
Antwoord: Jochem Prinslo, Klaas zn., Martinus Prinslo, Klaas zn., Jan Bronkhorst, Hendrik Klopper, H. zn., Johannes Prinslo, M. zn. |
| |
| |
59.
Daar gij erkent van uw broeder te hebben gehoord dat Bezuidenhout en Faber voornemens waren de posten aan te vallen en Kaffers te verzamelen, waarom hebt gij 't niet aan uw veldkornet of landdrost bekend gemaakt? |
Antwoord: Omdat ik bang was, dat als 't door mij bekend werd, zij mij zouden doodschieten. |
60.
Heeft uw broeder u ook te kennen gegeven, dat hij voornemens was het aan te geven? |
Antwoord: Neen. |
61.
Heeft hij het u als een los gerucht of als geheim verteld? |
Antwoord: Hij heeft gezegd dat ik er niet van praten moest, want dat als het door hem of door mij uitkwam, zouden wij gevaar loopen te worden doodgeschoten. |
62.
Was er iemand meer bij toen hij u dit verhaalde? |
Antwoord: Neen, wij waren samen op de jagt, en zoo heeft hij het mij in het veld verhaald. |
63.
Wiens plaats ligt naast uws vaders plaats, de rivier op? |
Antwoord: Van Doctor Macrill, ik geloof een uur te voet. |
64.
Hoe ver ligt de Heemraad de Klerk van uw vader? |
Antwoord: Ook oen uur te voet. |
65.
Hoe ver ligt de Veldcommandant Nel van uw vader? |
Antwoord: Dat zal anderhalf uur te paard wezen. |
66.
Hoe ver ligt uws vaders plaats van de post van Captain Andrews? |
Antwoord: Ik denk twee uren te paard. |
67.
Waarom hebt gij 't niet aan een van die menschen bekend gemaakt? |
Antwoord: Ik heb zoo ver niet gedacht. |
68.
Hebt gij 't niet aan uw vader gezegd? |
Antwoord: Neen. |
| |
| |
69.
Is niet vijftien of zestien jaren geleden uw eigen vader in 't Kasteel in arrest geweest over eene dergelijke zaak? |
Antwoord: Ik weet wel dat hij in 't Kasteel is geweest, maar niet of 't over eene dergelijke zaak is geweest. |
70.
Om welke reden wordt uw vader gewoonlijk Hendrik Kasteel genoemd? |
Antwoord: Omdat hij destijds ook daar geweest is. |
71.
Toen gij bij Krugel zijnde, door Bezuidenhout hoordet zeggen, dat een ieder moest mede doen, hebt gij toen begrepen, dat dit dezelfde zaak was die uw broeder verhaald had? |
Antwoord: Ja, maar wat wilde ik doen, toen was ik er in! Bezuidenhout zeide, ‘kom! de de Kaffer is nu hier, en die nu niet wil mede doen, zal ik van den Kaffer laten vermoorden en vernielen. |
72.
Wat is er gebeurd nadat gijlieden op Slagtersnek gekomen zijt? |
Antwoord: Daar werd gesproken dat de Adjunct Landdrost Van de Graaff van Cradock zoude komen, welke verwacht werd. |
73.
Hebt gijlieden daar niet een commando van burgers en Dragonders zien aankomen? |
Antwoord: Ja, en Bezuidenhout zeide, dat wij daarop moesten blijven staan; en dat, als zij aankwamen, wij moesten schieten; maar groote Willem Prinslo zeide, dat wij dat niet doen moesten, maar twee aan twee moesten afkomen, en naar den Landdrost Cuyler gaan. Bezuidenhout maakte zich gereed om te schieten, maar toen wij afliepen, heeft hij afgehouden. |
74.
Wie had ulieden last gegeven om op 't kopje te trekken? |
Antwoord: Bezuidenhout. |
75.
Heeft W. Krugel daar ook eenige order gegeven? |
Antwoord: Hij heeft gezegd, dat wij niet op den Landdrost moesten schieten. |
| |
| |
76.
Had Theunis de Klerk ook niet veel daar in te brengen? |
Antwoord: Zoo ver ik gehoord heb niet. |
77.
Waar was Faber destijds? |
Antwoord: Die is den berg opgekomen, terwijl wij daar waren. |
78.
Welke tijding is hij komen brengen? |
Antwoord: Dat weet ik niet; hij is dwars door de menschen heen naar Bezuidenhout gekomen. |
79.
Wie waren er meer met Faber? |
Antwoord: Dat weet ik niet, maar er waren meer met hem. |
80.
Hebt gij ook iets van eene veld-ruiling met de Kaffers gehoord? |
Antwoord: Ja, ik heb er wel iets van gehoord, maar ik wist niet recht wat het was. |
81.
Moet gij niet erkennen, dat gij, 't voornemen van Bezuidenhout geweten en niet geopenbaard hebbende, en voorts, door uwen broeder, die gevangen was, op te eischen uit naam eener gewapende oproerige bende; door de post van Kapt. Andrews te spioneeren: en voorts tot 't laatst toe hij 't oproer te blijven; misdaan hebt en straffe verdiend? |
Antwoord: Neen, ik heb geen kwaad daarmede gedaan, en dat ik er toe gedwongen ben. |
Aldus, &c., 26 December 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Dit × is het merk van Nicolaas Balthaser Prinslo, Mart. zn., verklarende niet te kunnen schrijven.
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|