| |
| |
| |
No. 36.
W.W. Minuten, 26sten Dec. 1815.
Uitenhagen.
Artikelen &c.
Christoffel Rudolph Botha, Christoffels zn: Gedetineerde.
Art. 1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats? |
Antwoord: Christoffel Rudolph Botha, Christoffels zn:, oud 25 of 26 jaren, geboren in Swagershoek, in Graaff-Reinet, woonachtig langs de Visrivier, onder 't Veldcornetschap van Swagershoek. |
2.
Wat is u bekend aangaande het gewapende oproer, bij 'twelk gij u hebt bevonden? |
Antwoord: Op zekeren dag, omtrent drie weken vóór de verzameling, is Joh: Bezuidenhout gekomen op de plaats van mijn broeder Philip Botha, waar ik woonachtig ben, en heeft mij gevraagd om mede te doen; en op mijn vraag wat 't was, heeft hij gezegd: de posten aan te vallen: ik heb geantwoord dat hij dat niet zoude doen, en daarop is hij weder te paard geklommen, en zonder iets te zeggen, weggereden. Eenigen tijd daarna is de zoon van Willem Krugel bij mij gekomen om een os te koopen, en ik heb mijn paarden wezen halen om naar Krugel te rijden om 't geld te ontvangen dat ik noodig had. Terwijl ik de paarden ging halen, kwam Thomas Dreijer bij het huis verhalen, dat Hendrik Prinslo gevangen was. Ik ben vervolgens naar W. Krugel gereden, alwaar ik Joh: Bezuidenhout vond, van wiens aankomst ik niets geweten had, welke daarop aan hield dat de menschen die daar woonachtig waren, moesten mede rijden, en |
| |
| |
|
dat hij allen die niet mede deed, van de Kaffers zoude laten vernielen, en dat Faber reeds met de Kaffers aankwam, en dat al vlugtten de mans weg, hij tog de vrouwen met 't vee en goederen wel krijgen zoude. Hij zeide dat de menschen de posten moesten aanvallen zonder dat ik weet waarom hij dat wilde doen, maar hij wilde de soldaten laten doodschieten en doodmaken door de Kaffers, beginnende van de bovenste posten af tot naar de anderen toe. |
3.
Wie zijn er nog naar de plaats van W. Krugel gekomen? |
Antwoord: Mijn broeder Philip, ook nog Claas Prinslo, en Hendrik Klopper H. zn:, welke kwamen van de plaats van ouden Martinus Prinslo, en twee menschen wilden hebben om naar de plaats van W. Van Aart te rijden, om te hooren wat Hendrik Prinslo gedaan had. Op mijn verzoek om naar huis te rijden, vermits mijne vrouw alleen was, heeft hij dat toegestaan om mijne vrouw naar mijn vader weg te brengen, en toen ik dat gedaan heb, ben ik, uit hoofde der bedreigingen die Bezuidenhout gedaan had, weder naar W. Krugel terug gereden, wanneer daar veel menschen waren, nam: - Johannes Hartzenberg, Stephanus Bothma, Martinus Barnard en eene partij anderen. |
4.
Was Willem Krugel t'huis, toen gij daar zijt teruggekomen? |
Antwoord: Ja. |
5.
Wat hebt gijlieden toen daar gedaan? |
Antwoord: Den volgenden dag zijn wij naar onder gereden, naar de plaats van Van Aart, waar Hendrik Prinslo was. |
| |
| |
6.
Hebt gij onder weg op Slagtersnek geene menschen gevonden om mede te doen? |
Antwoord: Neen. |
7.
Wat is bij Van Aart gebeurd? |
Antwoord: Bezuidenhout heeft eerst een kleinen Hottentot gestuurd om te vragen wat Hendrik Prinslo gedaan had. Die is teruggekomen met de boodschap dat dezelve nog daar was. Daarop is Piet Erasmus gezonden, en met denzelven is de Veldcommandant Nel mede gekomen, welke, op de vraag van Bezuidenhout, wat Prinslo gedaan had, gezegd heeft dat 't om een leelijken brief was. Claas Prinslo, Mzn: is daarop door Bezuidenhout gezonden om Hendrik Prinslo op te eischen, doch is teruggekomen met een antwoord dat Majoor Fraser hem niet konde loslaten. Vervolgens heeft Bezuidenhout door W. Krugel een eed laten doen dat dezelve aan hem moest getrouw wezen, en ook de menschen die daar waren, gelijk er ook zijn welke dien eed gedaan hebben, maar ik heb denzelven niet gedaan, want ik heb aan de menschen noch gezegd hoe wij een eed zouden doen, daar wij gedwongen waren. Ik zat op zijde met mijn broeder Philip Botha en kleinen Willem Prinslo, W. zn:. |
8.
Hoe is die eed gedaan? |
Antwoord: Ik heb er velen gezien die hun hoed afnamen. |
9.
Wat is er verder gebeurd? |
Antwoord: Bezuidenhout heeft, toen Commandant Nel wilde wegrijden, het paard bij den toom gevat, en er was nog een ander die hem bij den arm |
| |
| |
|
heeft gevat, doch wie dat geweest is, weet ik niet. Theunis de Klerk heb ik gezien, toen de Commandant Nel wegreed. Wij zijn van daar gereden tot aan de overzijde van de Visrivier bij de plaats van Louw Erasmus, waar wij dien nacht geslapen hebben. Dáár is er dien avond een brief van Majoor Fraser gekomen, vermanende dat de menschen moesten naar huis rijden, maar Bezuidenhout vloekte braaf, en zeide dat hij een ieder die van naar huis gaan sprak, zoude doodschieten. Des anderen daags is er een brief gekomen van den Adjunct Landdrost Van de Graaff, en Bezuidenhout zeide dat hij met Faber en Stephanus Bothma den heer Van de Graaff hadde willen doodschieten, maar dat zij hem niet hadden kunnen krijgen, omdat hij naar Graaff-Reinet was; en dat zij de twee vaten kruit hadden willen hebben, welke de heer Van de Graaff daar had. Van die plaats zijn wij gereden tot aan den berg aan de bovenzijde, en dáár hebben wij in de bosschen geslapen. Den volgenden dag zijn wij voortgereden naar Slagtersnek, waar wij, één dag zijnde stil geweest, de Landdrost Cuyler daar is gekomen. |
10.
Zijn niet, eer gij op Slagtersnek waart, eenige menschen weggereden? |
Antwoord: Ja, aan deze zijde van Slagtersnek zijn Christiaan Dreijer, Lucas van Vuuren, en Frans Smit weggereden; ook zijn Theunis de Klerk en kleine Willem Prinslo op verzoek van W. Krugel gereden om grooten Willem Prinslo, Louis Fourie en Gerrit Bezuidenhout te halen, ten einde hem te helpen om de |
| |
| |
|
menschen te doen terugkomen. Groote Willem Prinslo is eerst, en daarna ook Louis Fourie gekomen, maar Gerrit Bezuidenhout niet, want ik geloof niet dat zij daar geweest waren. Toen Louis Fourie kwam, waren de menschen reeds aan 't afloopen. |
11.
Wat is er op Slagtersnek gebeurd? |
Antwoord: Joh. Bezuidenhout en Cornelis Faber hebben daar gewenkt dat de Burgers moesten op zijde gaan, want zij wilden op den Landdrost en de Dragonders schieten, maar de burgers zijn blijven staan, en daar is niet geschoten. Zeven van ons, waarbij ik ook was, zijn vervolgens afgekomen, en naderhand nog eene partij anderen. Johannes Bezuidenhout is weggereden zooals ook de overigen. |
12.
Waren er geen meer die schieten wilden, behalve Bezuidenhout en Faber? |
Antwoord: Ik heb geen anderen zich daartoe zien gereed maken. |
13.
Hebt gij Faber niets hooren zeggen? |
Antwoord: Neen, want toen hij kwam, zijn wij afgegaan. Er kwam een briefje van den Landdrost, waarop vier namen stonden van menschen die verlangd wierden af te komen, onder welke namen die van Johannes Bezuidenhout was, 't welk Faber hoorende, zeide, ‘broeder verdom het om af te komen,’ en daarop gingen zij op zijde, en maakten zich gereed om te schieten. |
14.
Wat heeft Willem Prinslo op Slagtersnek gedaan? |
Antwoord: Hij heeft getracht de menschen om te praten om af te komen; maar Bezuidenhout heeft gezegd, dat zij doen konden wat zij wilden, |
| |
| |
|
maar dat als Faber met de Kaffers inkwam, hij ze zoude laten ruineeren. |
15.
Had iemand Theunis Dreijer gezonden om te zeggen dat Hendrik Prinslo gevangen was? |
Antwoord: Neen, dat ik weet niet. |
16.
Op welken tijd na de gevangenneming van Prinslo is Dreijer van die plaats weggereden? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
17.
Was hij ook noch bij iemand anders onderweg aan geweest? |
Antwoord: Neen. |
18.
Weet gij dat er een plan van verruiling van land was? |
Antwoord: Ja Bezuidenhout zeide dat de Kaffers 't Zuurveld zouden krijgen, en in de plaats wedergeven 't veld aan de overzijde tot de Koenap; en dat Faber dat met hun had uitgemaakt. |
19.
Zoude dat veld onder ulieden zijn verdeeld geworden? |
Antwoord: Daar heb ik niet van gehoord. |
20.
Heeft Bezuidenhout u niet gezegd, dat hij en Faber eene plaats aldaar hadden uitgezocht, omdat de erfpachten aan dezen kant te zwaar waren? |
Antwoord: Ja, dat heeft Bezuidenhout gezegd, en ook dat 't Zuurveld de Kaffers toebehoorde, want dat zij 't geruild hadden. Ik weet niet of de erfpacht te zwaar is, want ik heb geene plaats. |
21.
Is u het veld aan de overzijde tot de Koenap bekend? |
Antwoord: Ja, 't is een mooi veld, maar 't is te zuur. |
22.
Heeft Stephanus Bothma u ook verteld wie de brief van Hendrik Prinslo geschreven en geteekend had? |
Antwoord: Ja, in presentie van Cornelis van den Nest. Hij zeide, dat hij den brief had geschreven, en dat de twee Mullers, Diderik en Christiaan, en Bezuidenhout daar raad in hadden gegeven. |
| |
| |
23.
Hebt gij niet gehoord, waar Bezuidenhout en Faber en anderen, die zich niet op Slachtersnek overgegeven hebben, wilden heentrekken? |
Antwoord: Zij zeiden dat zij zoo ver trekken zouden, dat niemand hun krijgen zoude, in een nieuwe streek velds. |
24.
Was 't plan van Bezuidenhout reeds klaar, toen hij begonnen is op te trekken? |
Antwoord: Hij zeide dat hij maar de Kaffers had verwacht. |
25.
Welke middelen hebt gij gebruikt om bij de eerste opening welke Bezuidenhout u gaf van zijn voornemen, daarvan aan uw Veldcornet of Landdrost kennis te geven? |
Antwoord: Ik heb er geen kennis van gegeven, omdat ik alleen ben geweest, en vreesde dat hij 't mij zoude heeten liegen, en ik dan voor den man zoude worden gehouden. |
26.
Hebt gij ook niet kunnen wegrijden, zoowel als eenige anderen, die aan deze zijde van Slachtersnek zijn teruggekeerd? |
Antwoord: Neen, Bezuidenhout was al te straf, en ik was bevreesd voor de Kaffers, en ik ben niet daarbij gegaan om kwaad te doen. |
27.
Moet gij niet erkennen door uwe tijdige kennis van 't voorgenomen oproer niet te hebben geopenbaard, en door u bij die oproerige bende bevonden te hebben tot 't laatste toe, misdaan en straffe verdiend te hebben? |
Antwoord: Ik weet het niet, maar ik was bang om het te openbaren: voor de bedreigingen omtrent de Kaffers. |
Na dit verhoor dus verre te zijn afgeloopen, zegt de Gedet. dat zijn opgaaf, ‘dat Bezuidenhout hem drie weken vóór de verzameling zoude hebben aangesproken om mede te doen in een plan om de posten aan te vatten, als bij art. 2 van dit verhoor opgegeven, bezijden de waarheid is, en dat hij dit bij zijne gevangenneming uit vrees aan den Landdrost had verteld, en ook nu aan dit verhoor had opgegeven, omdat hij bang was voor zijne regeering, en het de eerste maal was dat hij voor dezelve had moeten komen. |
28.
Nader gevraagd of hij niet erkennen moet door zich bij die |
Antwoordt dat er nog geen kwaad gepleegd is, on dus niet |
| |
| |
gewapende oproerbende vervoegd, en daarbij gebleven te zijn misdadig en strafbaar te zijn? |
te weten of hij daardoor misdaan heeft. |
29.
Blijft gij nu persisteeren dat gij slechts uit vrees van mij van die ontmoeting van Bezuidenhout gesproken hebt? |
Antwoord: Ja. |
30.
Hadt gij datzelfde niet reeds aan iemand anders gezegd vóór dat gij 't mij hebt gezegd? |
Antwoord: Neen, en niemand heeft mij ook gezegd dat ik dat moest zeggen. |
Aldus enz.: - den 26sten December, 1815.
(Get.) C.R. Botha.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij present,
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|