| |
| |
| |
No. 33.
S.S. Minuten, 23sten December, 1815.
Uitenhagen.
Artikelen, &c.
Willem Jacobus Prinslo, Willems zn., Gedetineerde, &c.
1.
Des Gedet. naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Willem Jacobus Prinslo, Willems zn., oud 37 jaren, geboren en woonachtig op Bruintjeshoogte. |
2.
Hoe komt 't dat gij u hebt bevonden onder de onlangs verzameld geweest zijnde oproerige menigte? |
Antwoord: Op zekeren Maandag nacht in November ll. (naar mijn gedachte den 11den) zijn bij mij gekomen Theunis de Klerk, Piet Erasmus, Piet zn., Hendrik Klopper. Hendriks zn., Joh. Prinslo, M. zn., en Andries Van Dijk; de laatstgemelde is reeds in den avond vooraf gekomen (maar toen was ik niet tehuis), om te zeggen dat Hendrik Prinslo gevangen was gemaakt, en welke boodschap hij voor 't overige gedaan heeft weet ik niet; en die menschen hebben mij toen gedwongen dat ik moest mede rijden naar de plaats waar Joh. Bezuidenhout was, wanneer ik hooren zoude wat daar te doen was. |
3.
Op welke wijze hebben zij u gedwongen? |
Antwoord: Dat Bezuidenhout liet weten dat ik komen moest, en als ik niet kwam, dat ik ongelukkig zoude zijn. |
4.
Waar hebt gij Bezuidenhout toen gevonden? |
Antwoord: In de vlakte tusschen de posten van Luitenant Rosseau en Capt. Andrews; ik zoude nog niet mede gereden zijn, maar daar zij mij zeiden |
| |
| |
|
dat de provisioneele Veldkornet, Willem Krugel, daarbij was, en dat ik daar hooren zoude wat het was, en dat zij wat goeds voor hadden, toen ben ik gereden. Toen ik bij hen kwam, zijn wij gereden naar den post van Capt. Andrews, en op mijn vraag aan Bezuidenhout waarom hij mij had laten roepen, zeide hij dat hij dien man wilde hebben, die daar vast zat, namelijk, Hendrik Prinslo. |
5.
Wat heeft Willem Krugel u gezegd? |
Antwoord: Dat hij mij niet had laten roepen; en daarop heb ik Bezuidenhout gevraagd dat hij mij zoude laten naar huis gaan, want dat hij niet alleen mij met mijne vrouw en kinderen, maar ook het gansche land ongelukkig maakte, doch hij heeft gezegd dat hij nog meer menschen zoude laten roepen, en dat hij allen die niet wilden komen, zoude laten ruïneeren door de Kaffer natie: ik heb vervolgens niet verder met hem gesproken, en toen er rapporten over en weder gingen, met de zaak mij niet bemoeid, en ben maar op zijde gebleven. |
6.
Hebt gij den Commandant Nel ook daar gezien? |
Antwoord: Ja, zij hadden hem laten roepen. |
7.
Wat hebben zij met hem gesproken? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
8.
Hebt gij gezien dat men hem belet heeft weg te rijden? |
Antwoord: Ja, zoover ik heb gezien, heeft Bezuidenhout dat willen beletten. |
9.
Waren Theunis de Klerk en Piet Prinslo, Claas zn., daar ook niet bij? |
Antwoord: Ja, maar wat zij gedaan hebben, weet ik niet, want ik was er ver af. |
| |
| |
10.
Is er ook niet een kring geformeerd? |
Antwoord: Ja, Willem Krugel stond in 't midden; Bezuidenhout heeft ze allen geroepen om een eed te doen aan W. Krugel om getrouw aan hem te blijven; allen waren gelast in dien kring te komen, en voor zoo veel ik weet, is geen een achter gebleven. |
11.
Was Willem Krugel dan het hoofd van die menschen? |
Antwoord: Ik heb hem hooren zeggen, dat hij het hoofd niet was, maar alleen provisioneele Cornet. |
12.
Hebben allen dien eed gedaan? |
Antwoord: Ik heb W. Krugel alleen den eed hooren doen, maar vele anderen hadden ja gezegd, en hunne hoeden afgenomen; ik heb noch ja gezegd, noch mijn hoed afgenomen, maar ben stil blijven staan. |
13.
Wat is daarna gebeurd? |
Antwoord: Toen zijn wij gereden naar den overkant, door Jagersdrift, dicht bij de plaats van Louw Erasmus; daar zijn wij tot den avond gebleven, en na afgezadeld te zijn, en dat er wachten gesteld waren (hebben wij) daar geslapen; de wachten waren door Bezuidenhout gesteld, maar wie de wachten gehouden heeft, weet ik niet. Den volgenden dag zijn wij wat verder gereden, en ik heb over die zaak nooit meer gesproken. |
14.
Wat voor zaak bedoelt gij? |
Antwoord: Daar Bezuidenhout om gekomen was, namelijk Hendrik Prinslo te lossen. |
15.
Hebt gij niet van een andere zaak gehoord, waarom Bezuidenhout gekomen is? |
Antwoord: Ik heb naderhand gehoord dat zijn voornemen was om de Engelsche posten te verdrijven tot de Algoabaai: maar ik heb door Bezuidenhout |
| |
| |
|
hooren zeggen dat hij nu nog niet zeggen zoude wat zijne intentie was, maar dat als Faber met de Kaffers kwam, hij zijne rechte meening zoude bekend maken. |
16.
Wist gij dan dat Faber weg was om de Kaffers te roepen? |
Antwoord: Dat heb ik daar gehoord van de menschen; Bezuidenhout had ook gezegd dat hij hem alle uren met de Kaffers te verwagten was. |
17.
Hebt gij ook gehoord welke belooning de Kaffers zouden krijgen? |
Antwoord: Neen, daar heb ik niets van gehoord. |
18.
Hebt gij dan ook niets van eene ruiling van land gehoord? |
Antwoord: Ja, dat de Kaffers het Zuurveld zouden krijgen, en dat de menschen dan een stuk lands aan de andere zijde van de Visrivier zouden krijgen. |
19.
Van wien hebt gij dat gehoord? |
Antwoord: Theunis de Klerk heeft mij gezegd dat dit het overleg was van Faber en Bezuidenhout. |
20.
Scheen het u toe, dat Theunis de Klerk daarmede tevreden was? |
Antwoord: Ja, aan zijn spreken. |
21.
Hoe zoude dat land aan de overzijde worden uitgegeven? |
Antwoord: Dat weet ik niet, daar heb ik niet van gehoord. |
22.
Heeft Bezuidenhout niet gezegd welke posten het eerste zouden worden aangevallen? |
Antwoord: Neen, daar heb ik niets van gehoord. |
23.
Hebt gij niemand van die verzameling zien afrijden? |
Antwoord: Niemand als Hendrik Klopper, Jac. zn., en Abraham Bothma, welke van de post van Capt. Andrews zijn afgereden. |
| |
| |
24.
Tot welk eind zijn die afgereden? |
Antwoord: Hendrik Klopper is door Bezuidenhout afgezonden om menschen van Bruintjeshoogte te roepen, en Abraham Bothma is naar Slagtersnek gezonden óók om menschen te roepen, om zich bij de verzameling te voegen. |
25.
Welke boodschap is hem mede gegeven? |
Antwoord: Dat heb ik niet gehoord. |
26.
Wanneer zijn zij wedergekomen? |
Antwoord: Hendrik Klopper is den anderen dag wedergekomen, maar daar is niemand medegekomen. |
27.
Wanneer is Abraham Bothma teruggekomen? |
Antwoord: Den anderen dag 's avonds. |
28.
Wie zijn met hem medegekomen? |
Antwoord: Jacobus de Wet, Rudolph Botha, een zekeren Breet, doch zijn voornaam ken ik niet, en nog een vierde dien ik niet kende. |
29.
Is Stephanus Bothma ook niet gekomen? |
Antwoord: Ja, maar wat hij is komen doen, weet ik niet, en ik heb hem niet gesproken, want ik had zoo een hoofdpijn. |
30.
Zijn Jacobus de Wet, Rudolph Bothma, en Breet, bij u lieden gebleven? |
Antwoord: Neen, die zijn den tweeden dag in den nacht naar huis gereden. |
31.
Weet gij dan wat zij zijn komen doen? |
Antwoord: Neen. |
32.
Zijn er geene brieven gekomen om u lieden te vermanen van naar huis te gaan? |
Antwoord: Ja, maar ik konde niet, want de dwinglandij was te sterk. |
33.
Waar zijt gij verder heen gereden? |
Antwoord: Naar den Slachtersnek. |
| |
| |
34.
Hadt gij niet hooren spreken, dat de Adjunct Landdrost Van de Graaff daar zoude komen? |
Antwoord: Ja, zoo werd gezegd. |
35.
Wat is er gebeurd op Slagtersnek? |
Antwoord: Daar is 't Commando van den Landdrost Cuyler gekomen, en toen heeft Bezuidenhout gelast dat wij tegen den top moesten optrekken, want hij wilde zich tegen zetten; en indien wij het niet hadden tegengehouden, had hij zeker op de Dragonders geschoten. |
36.
Hebt gij, op den kop van Slagtersnek zijnde, niet eenige menschen zien op komen? |
Antwoord: Ja, Hendrik Bezuidenhout Wijnand zn: en drie anderen, die van de legplaats van Wijnand Bezuidenhout kwamen: zij waren daarheen gereden om kost te halen. |
37.
Hebt gij niet nog eenige anderen zien opkomen? |
Antwoord: Ja, Faber en eenige anderen. |
38.
Waar kwamen die vandaan? |
Antwoord: Faber kwam uit Kafferland. |
39.
Welke boodschap kwam hij brengen? |
Antwoord: Ik heb hemzelven niet gesproken, maar ik heb gehoord dat hij met de Kaffers eens geworden was, maar dat zij nog niet klaar waren. |
40.
Welken invloed had die tijding op 't gemoed der menigte? |
Antwoord: Ik was aan 't afkomen, ik ben verder afgekomen, en heb mij overgegeven. |
41.
Moet gij niet erkennen door u bij die gewapende menigte begeven en opgehouden te hebben, kwaad gedaan en straf verdiend te hebben? |
Antwoord: Kwaad is het, maar ik ben er onwetend ingekomen, en gedwongen. |
| |
| |
42.
Wat hebt gij tot uwe verschooning in te brengen? |
Antwoord: Dat ik gedwongen ben, en nooit tevoren van 't oogmerk geweten heb. |
(Get:) Willem Jacobus Prinslo.
Mij Present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Aldus &c., 23 December 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
|
|