| |
| |
| |
No. 32.
U.U. Minuten, 23sten December, 1815.
Uitenhagen.
Cornelis van den Nest, Gedetin:
1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Cornelis van den Nest, oud 26 jaren, geboren aan de Zondagsrivier, op de plaats genaamd de Baviaanskrans, woonachtig bij Willem Krugel aan de Baviaansrivier. |
2.
Zijt gij op de plaats van Willem Krugel tehuis geweest van den 10 tot den 12 November l.l.? |
Antwoord: Ja, ik was omstreeks dien tijd tehuis. |
3.
Zijt gij ook tehuis geweest op zekeren avond, toen Joh. Bezuidenhout daar gekomen is? |
Antwoord: Ja. |
4.
Wie is met hem medegekomen? |
Antwoord: Abraham Bothma, Martinus Barnard, Johannes Hartzenberg, en Andries Meijer. |
5.
Is Willem Krugel destijds tehuis geweest? |
Antwoord: Neen. |
6.
Waar was hij? |
Antwoord: Hij was naar Daniel Erasmus om eene patrouille uit te zetten, ten einde een inval van de Kaffers te beletten, waaromtrent de Adjunct Landdrost Van de Graaff geschreven had. |
7.
Wie was woonachtig op de plaats van W. Krugel, en tehuis, toen Bezuidenhout daar gekomen is? |
Antwoord: Daar waren woonachtig Jacobus Klopper en zijn zoons, Hendrik en Jacobus, en ik; en wij waren tehuis. |
| |
| |
8.
Bevonden zich toen daar ook anderen, die er niet woonachtig waren? |
Antwoord: Daar was een klompje menschen, Klaas Prinslo, Mart. zn., Hendrik Pieter Klopper, Theunis de Klerk, Jan Bezuidenhout, Martinus Prinslo, Klaas zn., Johannes Prinslo, Klaas zn., en anderen, die ik nu niet weet op te geven. |
9.
Waar waren Klaas Prinslo, M. zn., H.P. Klopper, Jan Bronkhorst, Marthinus Prinslo, Claas zn., en Joh. Prinslo, Claas zn.? |
Antwoord: Op Bruintjeshoogte bij den ouden Martinus Prinslo. |
10.
Wanneer zijn die menschen gekomen op de plaats van W. Krugel, waar gij woonachtig zijt? |
Antwoord: In den avond tegen de schemering. |
11.
Op welken tijd is Joh: Bezuidenhout met zijn gezelschap gekomen? |
Antwoord: Toen 't geheel donker was; ik denk een paar uren na de anderen. |
12.
Wanneer is W. Krugel tehuis gekomen? |
Antwoord: Ik denk een weinig tijds na de komst van Bezuidenhout. |
13.
Wat zijn die menschen komen doen, die het eerst zijn gekomen, namelijk die van Bruintjeshoogte? |
Antwoord: Zij zeiden dat zij kwamen om te zien of zij een paar man konden mede krijgen om te gaan vernemen waarom hun broeder gevangen was. |
14.
Aan wien moesten zij een paar mannen komen vragen? |
Antwoord: Ik denk aan Willem Krugel. |
15.
Om welke rede is Theunis de Klerk daar gekomen? |
Antwoord: Ik denk dat hij ook om die reden is gekomen. |
16.
Is hij daar uit zich zelven gekomen, of geroepen, terwijl die menschen hem niet moesten voorbij rijden? |
Antwoord: Daar is dien avond gereden om Krugel te roepen, en zoo is hij daarbij gekomen; ik weet niet of hij ook geroepen is, maar ik denk dat men hem |
| |
| |
|
ontmoet heeft, en dat hij zoo is medegekomen. |
17.
Wie heeft Krugel geroepen, en laten roepen, en om welke reden? |
Antwoord: De kinderen van Prinslo daar gekomen zijnde, zeiden dat zij gaarne W. Krugel spreken wilden over het geval van hun broeder Hendrik Fredrik Prinslo, M. zn:, en daarop is mijn broeder Hendrik gereden om hem te roepen. |
18.
Welke boodschap heeft uw broeder teruggebracht? |
Antwoord: Zijn paard was moede, en Pieter Erasmus, Piet zn:, ontmoetende, heeft hij aan denzelven de boodschap overgegeven, en is weder tehuis gekomen. |
19.
Wat is Joh: Bezuidenhout met zijn gezelschap komen doen? |
Antwoord: Hij zeide dat hij Hendrik Prinslo hebben wilde, en dat allen die er waren, met hem mede rijden moesten. |
20.
Waar zoude Joh. Bezuidenhout 't eerste gehoord hebben dat Hendrik Prinslo gevangen was? |
Antwoord: Hij zal 't op eene andere plaats gehoord hebben. Waar hij vandaan kwam, weet ik niet, dat heb ik hem niet gevraagd, ik denk dat hij 't dienzelfden dag zal gehoord hebben. |
21.
Op welken dag, en op welken tijd van den dag was Hendrik Prinslo gevangen? |
Antwoord: Op Maandag, omstreeks middag, zijnde denzelfden dag dat Claas Prinslo daar gekomen is, zooals hij zeide. |
22.
In welke contrij wonen Joh. Bezuidenhout, Abraham Bothma, Martinus Barnard, Joh. Hartzenberg, en Andries Meijer? |
Antwoord: Boven in Tarka, een goeden dag rijdens van Willem Krugel; 't zal wel tien uren te paard zijn. |
23.
Ligt de plaats van M. Prinslo in de route tusschen de Tarka en Willem Krugel? |
Antwoord: Neen, geheel aan de andere zijde van W. Krugel. |
| |
| |
24.
Hebt gij niet aan een of ander dergenen, die met J. Bezuidenhout zijn gekomen, gevraagd waar zij dien dag vandaan kwamen? |
Antwoord: Neen, zij zeiden, dat zij den vorigen dag naar huis gereden waren; maar waar zij dien dag vandaan kwamen, weet ik niet. |
25.
Hebben zij ook niet gezegd om welke reden zij daar gekomen waren? |
Antwoord: Zij zeiden dat zij gekomen waren om de Militaire posten aan te vallen, en af te drijven tot hier, naar Uitenhagen. |
26.
Om welke reden wilden zij dat doen? |
Antwoord: Joh. Bezuidenhout zeide dat hij dat wilde doen omdat zijn broeder was doodgeschoten. |
27.
Wanneer hebt gij dit van Bezuidenhout gehoord? |
Antwoord: Hendrik Frederik Prinslo was acht dagen tevoren op de plaats van Willem Krugel geweest, en had gezegd dat Joh. Bezuidenhout met zoo iets komen wilde. |
28.
Kwam 't al toen voor dat H.F. Prinslo voornemens was mede te doen? |
Antwoord: Ja, want hij zeide dat Bezuidenhout klaar was met eene magt van de Kaffers, en dat hij daarmede degenen dwingen zoude, die niet wilden mede doen. |
29.
Is Hendrik Fredrik Prinslo in dien tijd meer dan eens in die contrij geweest? |
Antwoord: Neen; zoo ver ik weet, maar die eene reis. |
30.
Is dat de eerste maal geweest dat gij van de zaak hebt gehoord? |
Antwoord: Ja. |
31.
Heeft Joh. Bezuidenhout in dien avond, toen hij daar is gekomen, gezegd dat hij de Kaffers zoude te hulp roepen? |
Antwoord: Ja, en hij zeide dat de Kaffers daar al waren, en dat hij degenen, die niet wilden mede doen, zoude laten verderven door de Kaffers, en geen vrouw of kind ontkomen |
| |
| |
|
zoude, - dat de Kaffers al 't goed zouden buit maken. |
32.
Heeft Hendrik Prinslo uit naam van Bezuidenhout gezegd dat men zich moest gereed houden, om mede te doen, en niet tegen de Kaffers, maar vóór dezelven te vegten? |
Antwoord: Ja, zoo heb ik die boodschap begrepen. |
33.
Hebt gij dat aangenomen om u gereed te houden? |
Antwoord: Neen, ik heb mij daartoe niet gereed gemaakt. |
34.
Toen Joh. Bezuidenhout dien avond daar gekomen is, heeft hij u dan toen tot dat einde gecommandeerd? |
Antwoord: Hij heeft allen maar gecommandeerd om mede te gaan, om Hendrik Prinslo te krijgen, en hij zeide dat hij 't daar wel verder zoude uitvoeren, want dat hij macht genoeg had van de Kaffers. |
35.
Weet gij of er ook menschen zijn, die zich gereed hebben gehouden op de boodschap welke door H.F. Prinslo was gebragt? |
Antwoord: Neen, in mijne contrijen weet ik is geene, want wij vreesden allen voor dit stuk. |
36.
Zijn er dien avond nog meer menschen bij W. Krugel gekomen, behalve de reeds genoemden? |
Antwoord: Ja, maar toen was 't reeds laat, en ik heb geslapen: den anderen morgen zijn wij vroeg vertrokken, en toen zijn er nog meer menschen op den Slagtersnek gekomen. |
37.
Welke menschen, behalve de genoemden, zijn er meer gereden naar Slagtersnek? |
Antwoord: Philip Botha, Stoffel Botha, Abraham Botha, Thomas Dreijer. |
38.
Wie had die menschen laten roepen? |
Antwoord: Toen Bezuidenhout bij ons was gekomen, heeft hij 't verder laten rond weten. |
39.
Hoe komt 't dat Bezuidenhout en niet Krugel de menschen heeft laten roepen? |
Antwoord: Hij heeft al gezonden omdat Krugel t'huis was. |
| |
| |
40.
Wien heeft hij gezonden? |
Antwoord: Dat weet ik niet, ik was reeds in slaap, ik heb 't des anderen daags maar hooren zeggen. |
41.
Welke menschen hebt gij op Slagtersnek meer gevonden? |
Gerrit Bezuidenhout en Gerrit Fredrik Bezuidenhout, Hendrik Bezuidenhout, Jacobus Vreij, Leendert van Vuuren, Christiaan Dreijer, Frans Smit, Leendert Labuscagne, Adriaan Labuscagne. Anderen kan ik mij bij naam thans niet herinneren. |
42.
Hoe veel menschen zullen daar wel gekomen zijn? |
Antwoord: Ik denk wel dertig. |
43.
Wie commandeerde die menschen? |
Antwoord: Dat weet ik niet, maar ik denk dat zij daar kwamen op order van Bezuidenhout. |
44
Konde men naar uw gedagte die menschen zoo spoedig bij elkander krijgen zonder dat zij zich tevoren hadden gereed gehouden? |
Antwoord: Ja, want zij wonen kort bij elkanderen. 't Is maar eene kleine contrij. |
45.
Waar was Cornelis Faber op dien tijd? |
Antwoord: Die was 't Kafferland in, en zooals Bezuidenhout zeide, was hij Faber dagelijks met de Kaffers te wagten. |
46.
Weet gij ook op welke plaats Bezuidenhout de Kaffers verwachtte? |
Antwoord: Zooals hij zeide zouden zij langs den Kaga's berg aan de Baviaansrivier bij hem komen. |
47.
Wat heeft de verzameling op Slagtersnek verrigt? |
Antwoord: Hij zeide dat wij nu rijden moesten om Hendrik Prinslo los te krijgen, en dat die niet medeging, hij dezulken met alles wat hij bezat, zoude laten verdelgen door de Kaffers; doch dat als Prinslo |
| |
| |
|
los was, hij ons zoude laten naar huis rijden, en op die wijze heeft hij ons medegekregen. |
48.
Waarom maakte hij er zooveel werk van om Hendrik Prinslo te hebben? |
Antwoord: Dat weet ik niet, dat heeft hij mij niet gezegd. |
49.
Indien H. Prinslo niet was gevangen geweest, in welke betrekking zoude hij tot de verzameling gestaan hebben? |
Antwoord: Zooals ik begrijp zoude hij gelijk met Bezuidenhout gestaan hebben. |
50.
Weet gij ook of Hendrik Prinslo moeite heeft gedaan om menschen te verzamelen? |
Antwoord: Niet anders dan dat hij reeds eenigen tijd tevoren, zoals ik reeds heb opgegeven, daarvan had gesproken. |
51.
Weet gij ook waar H. Prinslo en Joh. Bezuidenhout zouden bij elkander zijn gekomen? |
Antwoord: Neen; en ik heb ook weinig naar die zaken gevraagd, omdat ik er tegen was, en dat ik zag het droevig ongeval waar wij in komen zouden. |
52.
Toen de kinderen van Prinslo op de plaats van W. Krugel kwamen, hebt gij ook kunnen merken, dat zij aldaar Bezuidenhout verwagtten? |
Antwoord: Neen, daar hebben zij niet van gesproken. |
53.
Hebt gij ook gehoord welke belooning de Kaffers voor hunne moeite zouden krijgen? |
Antwoord: Ja, dat hun 't Zuurveld ter bewoning zoude worden gegeven. |
54.
Hebt gij ook niet gehoord dat Bezuidenhout en de zijnen iets daarvoor in de plaats zouden krijgen? |
Antwoord: Ja, hij zeide dat hij voor zig en degenen die met hem mede deden, aan de overzijde een land zoude krijgen, hoe ver weet ik niet, maar hij sprak van de Commandofontein en Koonap. |
55.
Waar zijt gij van den Slagtersnek naartoe gereden? |
Antwoord: Naar de post van Capt. Andrews, en daar heeft Bezuidenhout laten vragen, door |
| |
| |
|
Claas Prinslo om zijn broeder Hendrik Prinslo, maar zij hebben hem niet gekregen, want Majoor Fraser liet weten dat hij denzelven niet mogt afgeven. Daarop heeft Bezuidenhout gezegd dat hij Faber te wagten was met de Kaffers, en dan die post wel zoude overweldigen. |
56.
Was Willem Krugel daar bij present? |
Antwoord: Ja. |
57.
Wat heeft die gezegd? |
Antwoord: Hij had er niet veel in te brengen, want Bezuidenhout was zoo kwaadaardig, dat niemand veel durfde spreken. |
58.
Tot welke contrij behoorden de meeste menschen die daar waren? |
Antwoord: Tot de Baviaansrivier. |
59.
Onder wiens gebied stonden die menschen? |
Antwoord: Willem Krugel was provisioneel Veldcornet, maar 't scheen wel dat Bezuidenhout 't oppercommando had. |
60
Scheen 't u toe dat de menschen van Baviaansrivier op de zijde van Bezuidenhout, dan wel op die van Krugel waren? |
Antwoord: Ik geloof meer op die van Krugel, maar door vrees voor de Kaffers zijn zij gehoorzaam geweest aan Bezuidenhout. |
61.
Indien Krugel aan zijne manschappen gelast had zich te verwijderen, denkt gij dat het in de macht van Bezuidenhout zoude gestaan hebhen om dezelven bij zich te houden? |
Antwoord: Ja, door zijne bedreiging van de Kaffers, die hij zeide, dat alle dagen te verwachten waren. |
62.
Hebt gij u van die verzameling willen verwijderen? |
Antwoord: Ja, maar Bezuidenhout wilde niemand laten gaan, en zeide dat hij man voor man zoude gaan wederhalen. |
| |
| |
63.
Hebt gij uw provisioneelen Veldcornet gevraagd om weg te gaan? |
Antwoord: Ja, maar hij zeide dat Bezuidenhout alles verdelgen zoude wat niet mede wilde. |
64.
Zijn er geene andere menschen weggegaan? |
Antwoord: Daar zijn er eenige weinige weggereden met belofte van weder te komen. |
65.
Hadt gij ook niet op die wijze kunnen weggaan? |
Antwoord: Ja, ik heb ook gevraagd, maar hij zeide dat hij alle menschen niet konde laten rijden. |
66.
Hebt gij bij de post van Kapitein Andrews zijnde, den Veldcommandant Nel zien komen? |
Antwoord: Ja. |
67.
Hebt gij ook gezien met wien hij heeft gesproken? |
Antwoord: Hij is eerst bij Willem Krugel gekomen, die met hem gesproken heeft, en naderhand hebben Theunis de Klerk en Joh. Bezuidenhout ook met hem gesproken. |
68.
Wat hebben die met hem gesproken? |
Antwoord: Dat weet ik niet, want zij raasden zoo door elkander dat ik 't niet gehoord heb. |
69.
Weet gij ook of men hem goedwillig heeft laten gaan? |
Antwoord: Ja, de anderen wilden hem laten gaan, maar Joh. Bezuidenhout en Theunis de Klerk wilden hem houden. Theunis de Klerk heeft ook zijn paard bij de teugels gevat en toen hebben De Klerk en Bezuidenhout hem bij een eed laten belooven dat hij zoude wederkomen, en op 't zeggen van anderen dat hij nu wel zoude terugkeeren omdat hij gezworen had, hebben zij hem laten rijden. |
| |
| |
70.
Had Theunis de Klerk veel te zeggen onder die verzamelde menschen? |
Antwoord: Zooals 't mij toescheen, ja. |
71.
Wie waren degenen, welke zeiden dat men W. Nel maar moest laten rijden, en dat hij wel zoude wederkomen? |
Antwoord: Willem Krugel en Piet Prinslo, Claas zn. |
72.
Was Piet Prinslo, Claas zn., ook een van degenen die hem verhinderd hadden van weg te gaan? |
Antwoord: Ja, eerst was hij er ook tegen, maar naderhand zeide hij dat men hem maar zoude laten rijden. |
72.
Is na 't vertrek van den Veldcommandant Nel, ook een kring geformeerd? |
Antwoord: Ja. |
74.
Wie stond in die kring? |
Antwoord: Willem Krugel. |
75.
Hoe is die kring geformeerd? |
Antwoord: Joh. Bezuidenhout en Theunis de Klerk hebben gezegd dat er een eed aan W. Krugel moest worden gedaan. Ik stond er wel bij, maar niet in den kring. |
76.
Wat is er in dien kring gebeurd? |
Antwoord: Joh. Bezuidenhout heeft aan Krugel gezegd dat hij de menschen vóórzeggen moest, dat zij zweren moesten hem getrouw te zullen zijn en bijstand bieden, en dat heeft hij toen ook gedaan. |
77.
Waarin moest men hem bijstand doen? |
Antwoord: Om ongelukken voor te komen als zij Prinslo niet konden krijgen. (Zegt weder) als hij met de Kaffers tegen de troepen opkwam, dat wij hem dan moesten bijstaan, en niet terugwijken. |
| |
| |
78.
Hoe wilde men de troepen aanvallen? |
Antwoord: Men zoude van de bovenste post beginnen, en ze zoo afdrijven. |
79.
Welke menschen hebben dien eed gedaan? |
Antwoord: De meesten hebben gezworen, zoo ik meen; ik heb niet gezworen. |
80.
Op welke wijze hebben zij gezworen? |
Antwoord: Door de hoeden af te nemen tot een teeken dat zij instemden. |
81.
Hebt gij ook den hoed afgenomen? |
Antwoord: Neen. |
82.
Had W. Krugel gezegd dat die menschen den hoed moesten afnemen? |
Antwoord: Neen, maar hij nam den hoed af, en toen hebben de anderen het ook gedaan. |
83.
Had Bezuidenhout u ook beloofd om de contrij, die hij in bezit zoude nemen onder ulieden te deelen? |
Antwoord: Neen, daar heb ik hem niet van hooren spreken. |
84.
Hebt gij mij zulks echter niet na uw gevangenneming gezegd in presentie van den Adjunct Landdrost Fraser, en de Heemraden Nel en De Klerk? |
Antwoord: Dat kan wel zijn, maar ik ben zoo verward geweest dat ik niet precies weet wat ik gezegd heb. |
85.
Heeft hij ook niet gezegd dat de Kaffers 't vee van de soldaten benevens kralen zouden krijgen? |
Antwoord: Ja, dat alles wat zij van de soldaten krijgen konden, hun buit zoude wezen. |
86.
Heeft hij u geen namen genoemd van Officiers die hij bijzonder hebben wilde? |
Antwoord: Ja, hij heeft den naam van Luitenant Rosseau genoemd, die hij wilde doodmaken om den dood van zijn broeder te wreken. |
87.
Heeft hij ook op die wijze van den Veldcornet Opperman of den Landdrost Stockenstrom gesproken? |
Antwoord: Van den Landdrost Stockenstrom heb ik hem niet hooren spreken, maar wel dat hij den Veldcornet Opperman wilde hebben. |
| |
| |
88.
Weet gij ook of Gerrit Bezuidenhout, de oude, rondgezonden is om menschen te verzamelen? |
Antwoord: Neen, die woont ver van mij af. |
89.
Hoe komt 't u voor dat Pieter Prinslo, Claas zn. in deze zaak heeft medegewerkt? |
Antwoord: Ik heb hem niet veel hooren spreken. |
90.
Wie scheen na Bezuidenhout 't meest daarin te zeggen te hebben? |
Antwoord: Zooals het mij voorkwam, Theunis de Klerk. |
91.
Weet gij ook of Hendrik Klopper van die plaats is weggezonden met eene boodschap? |
Antwoord: Ik heb hem zien wegrijden, maar ik weet niet wie hem gezonden heeft. |
92.
Wat is er verder na het zweren van dien eed gebeurd? |
Antwoord: Toen zijn wij naar de plaats van ouden Louw Erasmus, over de Vischrivier gegaan, waar wij een dag zijn overgebleven, en den volgenden dag een eind hooger op getrokken. Den derden dag is Stephanus Bothma bij ons gekomen, welke zeide dat de Adjunct Landdrost Van de Graaff zoude komen als wij hem noodig hadden om ons te onderrichten, om ons van het pad des verderfs terug te brengen, en toen heeft W. Krugel gezegd dat Stephanus Bothma rijden moest om den heer Van de Graaff te halen, want dat Bezuidenhout ons in 't ongeluk stortte; en daarop is Stephanus Bothma ook gereden met de boodschap dat wij op den Slagtersnek gem. heer Van de Graaff verwachten zouden. |
93.
Was Bezuidenhout bij 't ontvangen en geven van die boodschap tegenwoordig? |
Antwoord: Dat weet ik niet recht, ik heb 't maar van hooren zeggen. |
| |
| |
94.
Zijn er ook te dier plaatse brieven van anderen gekomen? |
Antwoord: Ja, er is een brief van Majoor Fraser gekomen, en toen wilden wij omdraaien, maar Johannes Bezuidenhout en Theunis de Kerk wilden 't niet hebben, want zij zeiden dat wij er nu in waren, en dat, al keerden wij nu terug, wij echter ongelukkig zouden zijn. |
95.
Waren de Kaffers toen nog te verwachten? |
Antwoord: Ja. |
96.
Wat hebt gijlieden verder gedaan? |
Antwoord: Toen zijn wij naar Slachtersnek gereden, daar wij den Adjunct Landdrost wachtten, die verzocht was om binnen vier dagen te komen. |
97.
Waarom waren daartoe juist vier dagen bepaald? |
Antwoord: Omdat Steph: Bothma zeide dat hij zoo schielijk niet rijden konde. |
98.
Was C. Faber met de Kaffers ook niet in den loop dier vier dagen te verwagten? |
Antwoord: Ja, gelijk gezegd werd, maar wij hadden dat al opgegeven. |
99.
Weet gij ook dat er van die verzameling een brief is gezonden aan Majoor Fraser, houdende, dat hij Prinslo niet binnen de vier dagen van Capt: Andrews verder moest opzenden? |
Antwoord: Ja, daar heb ik wel iets van hooren praten. |
100.
Was er iets dat u verhinderde om van Slagtersnek weg te rijden? |
Antwoord: Toen was er besloten dat wij met elkander moesten blijven om den Heer Van de Graaff af te wagten, en zien welk accoord wij zouden kunnen maken. |
101.
Hoe langen tijd zijt gij op Slagtersnek gebleven? |
Antwoord: Twee dagen; toen is de Landdrost Cuyler gekomen, en die heeft dien |
| |
| |
|
avond geschreven dat wij moesten terug komen, en wij waren ook daartoe gereed; maar Joh: Bezuidenhout en Theunis de Klerk zeiden dat men eerst een paar van de oudste mannen moest sturen om te hooren hoe 't was. Den volgenden morgen zijn Willem Prinslo, Claas zn:, en Jacobus Klopper gereden, en die zijn terug gekomen met een antwoord dat wij ons moesten overgeven, en de wapenen afleggen. Daar waren veel van ons die dat wilden doen, maar Bezuidenhout en de Klerk wilden dat niet doen, want zij zeiden dat zij zouden gestraft worden, en daarna wilden de oudsten ons niet laten gaan. Bezuidenhout heeft daarop gelast, dat wij de paarden vangen moesten, en tegen den berg opgaan, om te kunnen tegenstand bieden, als men hem vangen wilde; en toen zijn wij den berg opgereden, maar ik was niet van meening kwaad te doen. |
102
Hebt gij daar eenige orders gekregen wat te doen als gij aangevallen werd? |
Antwoord: Om ons te weer te stellen zoo lang als wij leefden. |
103.
Wie heeft die orders gegeven? |
Aantwoord: Joh: Bezuidenhout. |
104.
Waart gij van meening om af te komen? |
Antwoord: Ja. |
105.
Hebt gij, op dien berg zijnde, eenige menschen van eene andere zijde zien opkomen? |
Antwoord: Ja, Cornelis Faber, kleine Willem Prinslo, Folkert Laport, Frans Marais, en nog een of twee anderen. |
106.
Waar kwamen die van daan? |
Antwoord: Uit 't Kafferland, zooals zij zeiden. |
| |
| |
107.
Welke boodschap hebben zij mede gebragt? |
Antwoord: Ik heb door anderen hooren zeggen, dat de Kaffers met hen eens geworden waren, maar dat zij nog niet klaar waren. |
108.
Hebt gij Theunis de Klerk op dien tijd met Faber zien spreken? |
Antwoord: Ja, Faber, Bezuidenhout, en de Klerk hebben onder elkander gesproken. |
109.
Heeft die boodschap ook eenige verandering onder de menschen teweeg gebragt? |
Antwoord: Ja, toen gaven zij 't op, en Bezuidenhout stond toe dat zij konden afgaan. |
110.
Zij gij daarop ook afgekomen? |
Antwoord: Ik ben afgekomen en heb mijn geweer afgelegd op de boodschap van den Landdrost Cuyler. |
111.
Moet gij niet erkennen dat gij, door u bij die oproerige gewapende menigte te hebben opgehouden, misdaan en straf verdiend hebt? |
Antwoord: Ja, ik begrijp wel dat ik voor mijn aardschen rechter gezondigd heb; maar ik gevoel niet, dat ik strafbaar ben, omdat ik geen kwaad heb mede gedaan, en alleen door vrees gedwongen ben. |
112.
Wat hebt gij tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen? |
Antwoord: Dat ik mij met 't complot niet heb ingelaten, en er nooit behagen in heb gehad; mijn hart heeft er geen deel aan gehad, maar door de bedreigingen van Bezuidenhout, en de vrees voor de Kaffers, heb ik er mij bij bevonden. |
Aldus &c., 23 December 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
(Get:) Cornelis van den Nest.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|