| |
No. 30.
G.G.G. Minuten, 22 December 1815.
Uitenhagen.
Artikelen, enz.
Leendert Labuschagne, Gedetineerde, enz.
1.
Hoe is uw naam. ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats? |
Antwoord: Zegt: Leendert Labuscagne, oud 24 jaren, geboren op Bruintjeshoogte, woon- |
| |
| |
|
achtig langs de Visrivier, bij mijn schoonvader, Hannes Pieterse, in 't veldcornetschap van Baviaansrivier, onder Graaff-Reinet. |
2.
Waardoor hebt gij u bevonden onder de onlangs verzameld geweest zijnde oproerige menigte? |
Antwoord: Ik ben gecommandeerd geweest door den provisioneelen Veldcornet Krugel, met een brief dat ik bij kleinen Daniel Erasmus moest present wezen op den 14den November l.l. met geweer en wapenen en voor vier dagen mondbehoeften. |
3.
Waren er met diezelve brief meer menschen gecommandeerd? |
Antwoord: Ja, Coenraad Bezuidenhout, Fredrik Brits, Volkert Laport, en Willem Prinslo, Jochems zn. |
4.
Zoudt gij dien brief herkennen, als gij dienzelven zaagt? |
Antwoord: Ik heb dezelve niet gezien, maar de Commandeerman Stephanus Marais heeft 't mij voorgelezen. |
5.
Zijt gij ten bestemden dag en plaats present geweest? |
Antwoord: Ja. |
6.
Wie hebt gij daar gevonden? |
Antwoord: Daar waren Coenraad Bezuidenhout en Fred. Brits. Daarna is ook in dien avond de provisioneele Veldcornet Krugel gekomen, die mij gezien heeft. |
7.
Wat is er gebeurd, toen die Veldcornet is gekomen? |
Antwoord: Hij heeft een brief van den adjunct Landdrost Van de Graaff laten voorlezen door iemand die ik niet meer weet. |
8.
Wat stond er in dien brief? |
Antwoord: Dat er sommige oproermakers uit de Tarka naar de Kaffers waren gegaan, en een inval wilden doen. |
| |
| |
9.
Wat heeft de Veldcornet Krugel toen gezegd? |
Antwoord: Hij lag de hand op zijn borsten zeide, Ik ben in plaats van Opperman gekomen, en ik ben met de Regeering; wat zegt gijlieden? en toen zeiden wij: dan zijn wij ook met u. |
10.
Wat is er verder gebeurd? |
Antwoord: Toen kwam daar tijding dat een man, die Prinslo werd genoemd, maar dien ik niet kende, gevangen was, en toen zeide Krugel, dat wij moesten rijden, om naar hem te vragen, en een goed woord voor hem te doen. Daarop zijn wij gereden naar de plaats van Krugel, en des anderen daags naar Van Aart |
11.
Weet gij ook dat een gedeelte van die menschen weder met toestemming van Krugel, van de plaats van Erasmus naar huis is gegaan? |
Antwoord: Ja, maar ik weet niet wie. |
12.
Met wie zijt gij van de plaats van Erasmus naar die van Krugel gegaan? |
Antwoord: Met Cobus la Port, die ook daar was. Wij waren zamen achter. |
13.
Waar is Willem Prinsloo, Johannes zn., gebleven? |
Antwoord: Die is met anderen vooruit gereden: als Coenraad Bezuidenhout, Theunis de Klerk, W. Krugel zelve, en Piet Erasmus. De anderen ken ik niet. |
14.
Wat hebt gij gevonden toen gij daar kwamt? |
Antwoord: Daar waren veel menschen. |
15.
Wat hebt gijlieden toen verder gedaan? |
Antwoord: Toen zijn wij gereden naar de plaats van Van Aart om een goed woord te doen voor den man, die daar gevangen zat. |
| |
| |
16.
Hebt gij Johannes Bezuidenhout gekend? |
Antwoord: Ja. |
17.
Hebt gij denzelven ook dien dag bij W. Krugel gezien? |
Antwoord: Ja, zooals ik daar kwam, is hij ook daar gekomen. |
18.
Waar wilde hij naar toe gaan? |
Antwoord: Dat weet ik niet. Hij is dien nacht daar gebleven, en is den anderen dag met de overige menschen mede gereden. |
19.
Hoe kwam hij daarbij, daar hij niet tot uw district behoorde? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
20.
Hebt gij niet gehoord om welke reden hij medeging? |
Antwoord: Neen. |
21.
Hoe veel menschen zijn er wel naar Van Aart gegaan? |
Antwoord: Dat weet ik niet, er waren velen. |
22.
Wat is daar gedaan? |
Antwoord: Daar is om dien man gevraagd door W. Krugel, maar ik weet niet hoe, want ik was op zijde bij de paarden. |
23.
Hebben zij den man niet gekregen? |
Antwoord: Neen, dat ik weet, niet. |
24.
Wat is er verder gebeurd? |
Antwoord: Toen zijn wij verder gereden naar Louw Erasmus over de Visrivier. |
25.
Waarom zijt gij op zijde bij de paarden gebleven? |
Antwoord: Om naar mijn paard te kijken. |
26.
Hoe lang zijt gij aan de overzijde van de Visrivier gebleven? |
Antwoord: Twee dagen. |
27.
Is daar in dien tijd geen brief gekomen? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
| |
| |
28.
Waar zijt gij verder heen gereden? |
Antwoord: Naar den Slagtersnek. |
29.
Hebt gij geen menschen zien wegrijden? |
Antwoord: Neen. |
30.
Hebt gij den Veldcommandant Nel ook gezien? |
Antwoord: Ja. |
31.
Wat is er met hem gesproken? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
32.
Wanneer zijt gij van Slagtersnek vertrokken? |
Antwoord: Toen ik gehoord heb dat daar een Commando van den Landdrost Cuyler was gekomen, toen ben ik naar huis gereden, en ben 'thuis gebleven tot ik door den Landdrost Stockenstrom ben aangeschreven van hier te komen. |
33.
Waarom hebt gij uw Veldcornet Krugel niet gevolgd toen hij zich aan mij heeft overgegeven? |
Antwoord: Omdat ik bevreesd was, want ik was noch nooit in zulke spelletjes geweest, en ik had gemeend dat ik op eene patrouille reed, omdat ik gecommandeerd was. |
34.
Hebt gij aan Willem Krugel gevraagd om naar huis te gaan? |
Antwoord: Ja, maar hij zeide dat ik maar blijven moest. |
Aldus, &c., 22 December 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel,
W. Hiddingh.
(Get:) Leendert Labuscagne.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|