| |
| |
| |
No. 18.
G.G. Minuten, 21sten December, 1815.
Uitenhagen.
Artikelen op welke ter requisitie van den Landdrost van Uitenhagen J.G. Cuyler, voor de Speciale Commissie van Justitie zitting houdende te Uitenhagen voorm., ingevolge lastbrief van Zijne Excellentie, den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd den 27sten November l.l. is gehoord en ondervraagd Andries Hendrik Klopper, Jac. zn., Gedetineerde in 's Heeren gevangenis te Uitenhagen voorm., welke dezelve heeft beantwoord zoodanig als nevens elk artikel staat aangeteekend.
1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Hendrik Klopper, Jac. zn.: oud 24 jaren, geboren te Bruintjes Hoogte, woonachtig aan de Baviaansrivier. |
2.
Heeft niet in 't begin der gepasseerde maand eene verzameling van gewapende menschen plaats gehad in de Baviaansrivier? |
Antwoord: Ja. |
3.
Hebt gij u ook niet onder dezelven bevonden? |
Antwoord: Ja. |
4.
Tot welk einde hebben zich die menschen verzameld? |
Antwoord: Dat weet ik niet, maar toen Johannes Bezuidenhout daar kwam op den 13den of 14den November l.l., heeft hij ons weggenomen, en toen kwam de tijding, dat Hendrik Prinslo gevangen was, en Bezuidenhout zeide, dat die niet met hem samen wilden rijden, de gevolgen moesten afwachten. |
5.
Zijt gij toen mede gereden? |
Antwoord: Ja, ik moest mij in den nacht klaar maken, en toen mede rijden. |
| |
| |
6.
Is Bezuidenhout alleen bij u geweest, of had hij meer volk bij zich? |
Antwoord: Daar waren, zoo ver ik weet, drie man bij hem, te weten Andries Meijer, Johannes Hartzenberg, en Abraham Bothma; meerder heb ik niet gezien. |
7.
Weet gij of hij van huis gekomen was, om naar Hendrik Prinslo te vragen? |
Antwoord: Neen; ik ben naar de achterste menschen gereden. |
8.
Wie verstaat gij door de achterste menschen? |
Antwoord: De menschen die in 't rijden achteraan waren. |
9.
Hebt gij dan meer menschen behalve die drie met Bezuidenhout gezien? |
Antwoord: Ja; wij waren een geheele klomp bij elkander; daar was mijn broeder Jacobus Martinus Klopper, Piet Erasmus Piet zn:, Cornelis en Hendrik van den Nest en meer anderen, die hij had laten roepen, zooals ik gehoord heb. |
10.
Bij wien woont gij? |
Antwoord: Bij Willem Krugel. |
11.
Wie heeft die andere menschen verzameld, behalve die drie welke Bezuidenhout had mede gebracht? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
12.
Hebt gij dien avond niet meerder menschen dan op eene woonplaats behoorden, daar gezien, vóórdat Bezuidenhout gekomen is? |
Antwoord: Neen. |
13.
Hebt gij niet gehoord dat Willem Krugel menschen bij elkander had laten komen vóór den tijd dat Bezuidenhout daar gekomen is? |
Antwoord: Willem Krugel heeft, menschen gecommandeerd op een brief welken de Adjunct Landdrost Van de Graaff gezonden had. |
| |
| |
14.
Tot welk einde had hij die gecommandeerd? |
Antwoord: Zooals ik gehoord heb, had hij een brief van den Adjunct Landdrost Van de Graaff ontvangen, luidende dat er eenige oproermakers in de Tarka en Baviaansrivier zouden opkomen met de Kaffers om de posten tot naar onderen toe aan te vallen, waarop W. Krugel had geantwoord, dat hij voor de onderrichting dankbaar was, en zich wapenen zoude. |
15.
In welke contrij heeft Bezuidenhout gewoond? |
Antwoord: In Tarka. |
16.
Is dat dezelfde contrij, welke de Adjunct Landdrost bedoelde, en waar 't oproer was? |
Antwoord: Ja, in den brief. |
17.
Wist gij dat Bezuidenhout een van die oproermakers was? |
Antwoord: Ja, volgens hetgeen hij gezegd heeft, toen hij bij ons gekomen is. |
18.
Waren er onder die menschen welke daar bij elkander waren, ook dezulken, die gecommandeerd waren om het oproer tegen te gaan? |
Antwoord: Dat weet ik niet; het was in den nacht, en mijn huis staat op zijde. |
19.
Was Willem Krugel onder die klomp met welke gij zijt mede gereden? |
Antwoord: Ja. |
20.
Welke gedachte hebt gij gevormd toen gij W. Krugel zaagt mederijden met Bezuidenhout, dien gij wist, tot de oproermakers te behooren? |
Antwoord: Ik weet het niet, want ik was toen zoo maar verslagen. |
21.
Waar zijt gij toen gereden? |
Antwoord: Naar onder, naar de post van Capt. Andrews. |
| |
| |
22.
Wat heb gij daar gedaan? |
Antwoord: Niets; wij zijn een eind teruggekeerd: Bezuidenhout heeft laten vragen om Hendrik Prinslo los te geven, maar Majoor Fraser heeft laten antwoorden dat hij, zonder orders van den Landdrost Cuyler, denzelven niet konde afgeven. |
23.
Wat hebt gijlieden toen gedaan? |
Antwoord: Wij zijn teruggekeerd tot aan Lourens Erasmus. |
24.
Is de Commandant Nel niet hij ulieden gekomen, terwijl gij bij de post van Capt. Andrews waart? |
Antwoord: Ja. |
25.
Hebt gijlieden niet onder elkander een eed gedaan? |
Antwoord: Neen, geen van ons heeft een eed gedaan.
Zegt nader: ik ten minste niet. |
26.
Hebt gij niet aan Jacobus Potgieter gezegd, dat de menschen onder elkander een eed gedaan hebben? |
Antwoord: Neen. |
27.
Wat hebt gijlieden bij Louw Erasmus gedaan? |
Antwoord: Niets, maar daar vandaan zijn wij terug gekeerd naar Slachtersnek, waar wij gevangen zijn. |
28.
Op welken dag, nadat gij bij de post van Capt. Andrews waart geweest, zijt gij op Slachtersnek gevangen gemaakt? |
Antwoord: De vijfde dag daarna. Op Dingsdag zijn wij bij Capt Andrews geweest, en op Zaterdag zijn wij gevangen. |
29.
Zijt gij niet gedurende dien tijd op de plaats van Willem Lotter geweest? |
Antwoord: Ja, op last van Bezuidenhout. |
30.
Waar lag zijn commando toen gij naar Willem Lotter zijt gereden? |
Antwoord: Bij de post van Capt. Andrews. |
| |
| |
31.
Hoe langen tijd, nadat de Commandant [...]el bij dat commando geweest was, zijt gij weggereden? |
Antwoord: Een half uur daarna. |
32.
Hebben de menschen in dien tijd van dat half uur niet een kring geformeerd? |
Antwoord: Ja. |
33.
Wat is in dien kring gebeurd? |
Antwoord: Willem Krugel heeft gevraagd of die menschen hem zouden getrouw blijven, en wij hebben gezegd van ja. |
34.
Is er niet gesproken van doodschieten als zij niet getrouw wilden blijven? |
Antwoord: Neen. |
35.
Welke kracht hebt gij begrepen dat het gegeven ja woord had? |
Antwoord: Ik heb dat niet begrepen. |
36.
Zijt gij ook niet bij Jacobus Potgieter geweest op denzelfden dag als bij Willem Lotter? |
Antwoord: Ja, dat was ook order van Bezuidenhout. |
37.
Hoe konde Bezuidenhout u met orders zenden, daar 't volgens uw opgaaf blijkt dat Willem Krugel ulieden commandeerde? |
Antwoord: Omdat hij zig hooger gezag aanmatigde als de provisioneele veldcornet, want hij had ons weggenomen. |
38.
Hebt gij op de plaats van Willem Lotter ook niet Theunis Botha gezien? |
Antwoord: Ja. |
39.
Hebt gij aan Willem Lotter, Theunis Botha en Jacobus Potgieter niet gezegd dat er zestig manschappen bij elkander waren om Hendrik Prinslo op te eischen? |
Antwoord: Ja. |
| |
| |
40.
Hebt gij ook niet gezegd, dat er eene magt van Kaffers, en zelfs die van Hindza zouden komen om mede te helpen? |
Antwoord: Ja, dat was zooals Bezuidenhout gezegd had. |
41.
Hebt gij ook niet gezegd dat er dien zelfden avond reeds eene groote magt van Kaffers aan de Baviaansrivier zoude zijn? |
Antwoord: Ja, dit had Bezuidenhout mij ook gezegd. |
42.
Hebt gij ook niet gezegd dat niemand gedwongen werd, maar dat die niet mede deed, de gevolgen moest afwagten? |
Antwoord: Ja, ook op zeggen van Bezuidenhout. |
43.
Hebt gij ook niet gezegd, dat die niet wilde mededoen, niet met een koude, maar met een warme tang zoude gevat worden? |
Antwoord: Neen, dat is niet uit mijn mond gekomen. |
44.
Hebt gij ook aan die menschen niet gezegd, dat zij het op de plaats van Anthonie Botha ook bekend moesten maken? |
Antwoord: Ja. |
45.
Hebt gij ook niet aan hen gezegd, dat gij reeds aan geweest waart bij Stoffel Botha, Willem Viljoen, en Jan Greijling, tot hetzelfde einde? |
Antwoord: Ja. |
46.
Hebt gij ook niet gezegd, dat in uwe contrij menschen werden doodgeschoten, en in hunne contrij menschen gevangen? |
Antwoord: Ja. |
47.
Hebt gij ook niet gezegd, dat gijlieden Prinslo wildet hebben, al was 't met stukken en brokken? |
Antwoord: Ja, mede op last van Bezuidenhout. |
| |
| |
48.
Hebt gij ook niet aan hen gezegd, dat reeds aan den Commandant Willem Nel de oorlog des bloedkuils was aangezegd? |
Antwoord: Ja, dit had Bezuidenhout ook gezegd. |
49.
Wat hebt gij door die uitdrukking verstaan? |
Antwoord: Dat het bloed zoude kosten door de magt van de Kaffers, van welke hij gesproken had. |
50.
Hebt gij ook niet gezegd dat men reeds den Commandant Nel in handen had gehad, en dat gij niet wist waarom men hem niet gehouden had? |
Antwoord: Ik heb gezegd dat Bezuidenhout hem had in handen gehad, en dat het hem wel zoude spijten van hem niet gehouden te hebben. |
51.
Hebt gij ook niet gezegd dat Bezuidenhout de soldaten van de posten zoude verdrijven en doodschieten als zij niet goedwillig heengingen? |
Antwoord: Ja, dat had Bezuidenhout mij gezegd. |
52.
Hebt gij ook niet gezegd, dat er alreeds posten bezet waren? |
Antwoord: Neen, anders niet als dat wij waren bij de post van Capt. Andrews. |
53.
Zijt gij van Willem Lotter gereden naar Jacobus Potgieter? |
Antwoord: Ja. |
54.
Hebt gij aan W. Lotter en Th. Botha niet gezegd, dat de andere menschen waar gij geweest waart, zouden mededoen? |
Antwoord: Ja. |
55.
Hebt gij niet aan Jan Potgieter gezegd dat Hendrik Prinslo gevangen was, en dat er een macht van zestig man op een nek lag? |
Antwoord: Ja. |
56.
Hebt gij hun ook gezegd, dat de Kaffers zouden mededoen? |
Antwoord: Ja! op order van Bezuidenhout, die hun dat liet weten. |
| |
| |
57.
Weet gij ook of Potgieter, terwijl gij daar waart, een commandeerbrief van den Commandant Nel heeft ontvangen om zich bij hem te vervoegen? |
Antwoord: Neen. |
58.
Waart gij alleen toen gij bij die onderscheidene menschen hebt rondgereden? |
Antwoord: Ja. |
59.
Hoe ver schat gij de distantie welke gij dien dag alleen gereden hebt? |
Antwoord: Acht of tien uren. |
60.
Hebt gij gedurende dien tijd geene gelegenheid gehad om u van die oproerige menigte afgezonderd te houden? |
Antwoord: Ja, maar mijn vrouw en kind waren tehuis op de plaats van Willem Krugel, en daarvoor was ik bang, omdat Bezuidenhout van de Kaffers had gesproken. |
61.
Hoever was 't commando van de plaats van Willem Krugel, toen gij weder bij 't zelve moest terugkomen? |
Antwoord: Anderhalf uur te paard. |
62.
Hadt gij van de plaats van Potgieter niet naar uwe vrouw kunnen komen, zonder u weder bij het oproerige commando te vervoegen? |
Antwoord: Neen, want dan zoude ik een berg over moeten gaan, waar 't altijd vol schelmen is. |
63.
Weet gij niet dat Claas Prinslo dien berg is overgegaan naar de plaats van Willem Krugel om kennis te geven, dat zijn broeder Hendrik gevangen was? |
Antwoord: Neen, ik weet niet of hij dien berg is overgekomen: ik heb hem niet gevraagd welk pad hij genomen had; 't was donker toen hij daar kwam. |
64.
Hebt gij ook in den kring gezien dat Willem Krugel de menschen heeft aangespoord? |
Antwoord: Neen, dat heb ik niet gezien. |
| |
| |
65.
Hebt gij niet aan Potgieter gezegd, dat W. Krugel van de menschen een eed had afgenomen om niet te zullen wijken, of dat zij een kogel voor den kop zouden krijgen? |
Antwoord: Neen, maar Bezuidenhout had 't gezegd, en dat heb ik aan Potgieter gezegd. |
66.
Daar gij zegt dat Bezuidenhout u had gedwongen, hoe komt het dat gij, toen ik met mijn commando onder Slagters Nek was, en de gelegenheid u werd aangeboden om uit te komen, zulks niet gedaan hebt? |
Antwoord: Ik was bang voor mijne overheid, want ik was in den strik, en ik vreesde, zoowel als Bezuidenhout, te zullen gestraft worden. |
67.
Moet gij niet erkennen, dat gij door u onder eene gewapende oproerbende te hebben begeven, en door boodschappen andere ingezetenen getragt daartoe aan te werven, u misdadig en strafbaar gemaakt hebt? |
Antwoord: Ik weet dat niet, maar ik was bang. |
68.
Wat hebt gij tot uwe verschoning of verontschuldiging in te brengen? |
Antwoord: Ik ben door Bezuidenhout en de vrees voor de Kaffers er toe gekomen. |
69.
Zijt gij ook op de begrafenis van Fredrik Bezuidenhout geweest? |
Antwoord: Neen. |
(Get:) A.H. Klopper.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Aldus &c., 21 December 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
|
|