| |
| |
| |
No. 17.
J.J.J. Minuten 21sten Dec. 1815.
Uitenhagen.
Artikelen &c.,
Frans van Dijk, Gedetineerde.
Art. 1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Frans Johannes van Dijk, oud 30 jaren, geboren in de Tarka, woonachtig in de Baviaansrivier. |
2.
Wat is u bekend van eene verzameling van gewapende menschen, die in 't begin van November l.l. in die contrij heeft plaats gehad? |
Antwoord: Ik weet daar niets bijzonders van maar ik ben daar bij geweest. |
3.
Hoe zijt gij daar bij gekomen? |
Antwoord: Ik ben gecommandeerd door Willem Krugel, den Provisioneelen Veldcornet. |
4.
Tot welk einde zijt gij gecommandeerd? |
Antwoord: Hij zeide mij dat het tegen de Kaffers was. |
5.
Waar moest gij naar toe gaan? |
Antwoord: Ik moest bij Daniel Erasmus komen met geweer en wapen, en met provisie voor vier dagen; maar ik weet niet meer tegen welken dag. |
6.
Zijt gij op den bestemden dag daar gekomen? |
Antwoord: Ja. |
7.
Wie hebt gij daar gevonden? |
Antwoord: Willem Krugel en de menschen die op 't commandeer briefje stonden. |
8.
Wat is daar verder gebeurd? |
Antwoord: Willem Krugel heeft gezegd, dat wij weder naar huis konden rijden, maar den |
| |
| |
|
tweeden dag weder moesten bij één komen aan de onderzijde van de plaats van Daniel Erasmus. |
9.
Hebben alle die menschen dezelfde order gekregen? |
Antwoord: Ik meen van ja, maar ik weet 't niet recht. |
10.
Zijt gij toen alleen weggereden? |
Antwoord: Neen! allen tezamen; een ijder naar zijn huis. Ik ben met mijn zwager Barend de Lange, gereden, die ook gecommandeerd was. |
11.
Zijt gij toen ook thuis gekomen? |
Antwoord: Neen, eer wij thuis waren, is er een boodschap van W. Krugel gekomen, maar wie die heeft gebragt, weet ik niet. |
12.
Wat bevatte die boodschap? |
Antwoord: Dat wij bij W. Krugel moesten komen; waarop wij ook naar hem zijn toegereden. |
13.
Wat hebt gij daar gevonden? |
Antwoord: Daar waren W. Krugel, en nog meer menschen, maar ik weet niet wie; want het was donker toen ik kwam. |
14.
Hoe lang zijt gij daar gebleven? |
Antwoord: Dien nacht. Wij zijn den anderen dag, 's morgens vroeg, daar vandaan gereden naar de andere zijde van Slachtersnek. |
15.
Wat is daar gebeurd? |
Antwoord: Wij zijn des middags gereden naar de plaats van Van Aart. |
16.
Hebt gij meerdere menschen aan den Slachtersnek aangetroffen? |
Antwoord: Ja, maar die ik niet ken. |
17.
Was Willem Krugel daar bij ulieden? |
Antwoord: Ja. |
| |
| |
18.
Was hij 't hoofd van het komplot? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
19.
Wat is er bij de plaats van Van Aart gebeurd? |
Antwoord: Dat weet ik niet. Ik had hoofdpijn, en heb achter een bosch gelegen: naderhand zijn wij aan de overzijde van de Visrivier naar de plaats van Louw Erasmus gereden, waar wij dien nacht gebleven zijn, en ook den anderen dag een klein eindje daarvan daan. |
20.
Waar zijt gij vervolgens naar toe gereden? |
Antwoord: Weder naar Slachtersnek, en vandaar ben ik naar huis gereden met Lucas van Vuuren, en Christiaan Dreijer. Zegt verder: eer wij op den nek waren, ben ik, reeds op den weg zijnde, weggereden. |
21.
Hoeveel dagen zijt gij dus op weg geweest? |
Antwoord: Vier dagen ben ik bij het volk gebleven. |
22.
Hoe komt het dat gij weder bij die menschen zijt gekomen? |
Antwoord: Ik had mijn jas vergeten, welken mijn broeder had medegenomen. |
23.
Waar waren toen die menschen? |
Antwoord: Op den Slachtersnek, waar de Landdrost Cuyler hen gevonden heeft. |
24.
Hebben Lucas van Vuuren en Christiaan Dreijer gezien gij met hen zijt weggereden? |
Antwoord: Zij moeten dat gezien hebben: ik heb een eindweegs met hen gereden; en toen zijn zij naar hunne plaats, en ik naar de mijne gereden. |
25.
Waarom zijt gij van die vergaderde menschen weggereden? |
Antwoord: Omdat er een brief van den Adjunct Landdrost Van de Graaff is gekomen, behelzende, dat wij moesten terugkomen. |
26.
Waarom zijt gij niet teruggekeerd, toen gij uw jas waart gaan halen? |
Antwoord: Toen konde ik niet weggaan, want Johannes Bezuidenhout wilde 't niet toelaten, |
| |
| |
|
maar zeide dat hij degenen, die naar huis gingen, zoude laten vernielen van de Kaffers, met hunne vrouwen en kinderen. |
27.
Hoeveel menschen zijn er wel bij elkander geweest? |
Antwoord: Dat weet ik niet zeker; ik denk tusschen de vijftig en zestig. |
28.
Waarom hebt gij, toen eenige menschen van Slachtersnek zich aan mij overgaven, en gij u ook reeds onder mijne bescherming bevondt, u weder van mij geabsenteerd? |
Antwoord: Ik was bang, omdat ik zoolang bij die menschen geweest was: en daarom ben ik weggereden naar huis. Daar heb ik een ander paard genomen, en ben daarmede gereden naar den Adjunct Landdrost Van de Graaff. |
29.
Zoudt gij den commandeerbrief herkennen, als dezelve u vertoond werd? |
Antwoord: Ja, ik meen van ja. |
30.
De commandeerbrief van Willem Fredrik Krugel in dato 12 November, 1815, aan den gedet: vertoond, en gevraagd zijnde of hij denzelven herkent? |
Antwoord: Zegt, Ja! het is dezelfde. |
31.
Heeft Willem Krugel ook aan de manschappen een eed laten doen? |
Antwoord: Ja! maar ik heb niet gezworen, en vele anderen ook niet. |
32.
Wat behelsde die eed? |
Antwoord: Dat weet ik niet. Ik heb de menschen maar onder elkander hooren praten dat er een eed gedaan was. Maar Krugel heeft gezworen, dat hij die menschen getrouw zoude blijven. |
33.
Wie heeft Krugel dien eed afgevergd? |
Antwoord: Dat weet ik niet, want ik was daar een eind van daan. |
34.
Tot welk einde moest Krugel aan die menschen getrouw zijn? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
| |
| |
35.
Wanneer heeft dat eedzweren door Krugel plaats gehad? |
Antwoord: Bij de post van Van Aart. |
36.
Weet gij ook, dat de Veldcommandant W. Nel daar bij ulieden geweest is? |
Antwoord: Ja! maar ik weet niet wat met hem gesproken is. |
37.
Is dat geweest vóór of ná het doen van dien eed? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
38.
Is daar ook niet een brief gelezen, welke door Majoor Fraser wierd gezonden? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
39.
Moet gij niet erkennen door bij die gewapende menigte u te hebben opgehouden, schoon dat gij in de gelegenheid waart om er vandaan te komen, u misdadig en strafbaar gemaakt te hebben? |
Antwoord: Ik weet 't niet, maar ik meen wel van ja. |
40.
Wat hebt gij nog tot uwe verontschulding in te brengen? |
Antwoord: Dat ik bevreesd was voor de Kaffers, want het gezegde was, dat die niet mede deed, of weder naar huis keerde, zoude vernield worden door de Kaffers. |
Aldus, &c., 21 December. 1815.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
(Get:) Frans Johannes van Dijk.
Mij present-
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
De gedetineerde naderhand op zijn verzoek weder zijnde binnen gelaten, heeft aan de Commissie te kennen gegeven, dat hij voor ditmaal pardon verzocht, van 't welk bij deze aanteekening wordt gehouden.
Quod Attestor,
G.B.v.B., Sec.
|
|