| |
No. 13.
E.E. Minuten, 20sten Dec. 1815.
Uitenhagen.
Artikelen op welke ter requisitie van den Landdrost van Uitenhagen J.G. Cuyler, voor de Speciale Commissie van Justitie, zitting houdende te Uitenhagen voorm., ingevolge lastbrief van Zijne Excellentie, den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd 27 November l.l., is gehoord en ondervraagd Adriaan Engelbrecht, Gedetineerde in 's Heeren gevangenis te Uitenhagen voorm., welke dezelve heeft beantwoord zoodanig als nevens elk artikel staat aangeteekend.
| |
| |
1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats? |
Antwoord: Adriaan Engelbrecht, oud 21 jaren, geboren in de Zwagershoek, onder 't district Graaff-Reinet, en woonachtig in de Tarka bij Louw Bothma. |
2.
Hoe zijt gij hier gekomen? |
Antwoord: Te paard. |
3.
Om welke reden bevindt gij u hier? |
Antwoord: Omdat Cornelis Faber mij naar 't Kafferland heeft genomen. Johannes Bezuidenhout heeft mij gelast om met Faber mede te rijden en daarop ben ik mede gereden. |
4.
Wanneer is dit gebeurd? |
Antwoord: Dat weet ik niet recht op te geven, maar toen wij van 't Kafferland zijn teruggekomen, is Bezuidenhout met de menschen opgereden naar Slagtersnek. |
5.
Wat hebt gij met Faber in Kafferland gedaan, en wie is meer mede geweest? |
Antwoord: Faber, Frans Marais en ik, met een klein Hottentotje van Faber, genaamd Hendrik, zijn naar Kafferland gereden; de eerste Kaffer daar wij zijn bij gekomen, was Kapitein Olella; naderhand zijn wij bij den Kapitein Jalouza gekomen, en daarna zijn wij naar Gaika gereden. |
6.
Wat hebt gijlieden bij Kapitein Olella gedaan? |
Antwoord: Faber heeft aan Olella gevraagd, of hij wilde mede doen om de troepen de Visrivier uit te jagen. |
7.
Wat heeft Olella geantwoord? |
Antwoord: Dat hij geen bescheid konde geven, maar dat Faber naar Gaika moest rijden, want dat die het hoofd was. |
8.
Wat hebt gijlieden bij Jalouza gedaan? |
Antwoord: Faber heeft aan denzelven ook om bijstand ge- |
| |
| |
|
vraagd, om de troepen uit te jagen. |
9.
Wat heeft Jalouza geantwoord? |
Antwoord: Jalouza heeft gezegd dat hij maar een Onder-Kapitein was, en dat hij dus niet konde zeggen of hij bijstand konde doen, maar dat men naar Gaika moest rijden, die 't hoofd was. Daarop zijn wij naar Gaika gereden, en Faber heeft hem toen gevraagd om mede te doen, en gezegd dat hij expres was gekomen om bijstand te verzoeken om de troepen uit te jagen, die hier overal bij de posten lagen, want dat Johannes Bezuidenhout hem had gezegd, dat hij de troepen wilde uitjagen omdat zijn broeder was doodgeschoten. |
10.
Wat heeft Gaika geantwoord? |
Antwoord: Dat hij hier nog geen vast bericht zoude geven, maar alle de Kapiteins bij elkander zouden laten komen; en dat Faber naderhand weder bij hem moest komen, wanneer hij hem een vast bericht zoude geven. Faber heeft aan Gaika beloofd dat als zij de troepen hadden weggejaagd, al hun ijzer, koper, kralen en beesten voor de Kaffers zouden wezen. |
11.
Heeft hij hun ook geen land beloofd? |
Antwoord: Ja, het Zuurveld ook; dat 't ook weder voor de Kaffers zoude zijn. |
12.
Hebt gij geene andere kapiteins gezien? |
Antwoord: Kapitein Keino was te paard bij Gaika. |
13.
Hebt gij ook gezien dat Faber met hem gesproken heeft? |
Antwoord: Ja. |
14.
Waarover heeft hij met hem gesproken? |
Antwoord: Ook weer dezelfde dingen, om bijstand te doen. |
| |
| |
15.
Wat was het antwoord van Keino? |
Antwoord: Hij heeft gezegd, dat hij geen hoofd was, dat Faber met Gaika moest spreken, en dat deze weten moest wat hij te doen had. |
16.
Heeft Faber uit zijn eigen naam gesproken, of uit naam van een ander? |
Antwoord: Hij zeide, dat hij kwam uit naam van Bezuidenhout, om bijstand te vragen van de Kaffers. |
17.
Is het u voorgekomen dat Faber bekend was met de Kaffer Kapiteins? |
Antwoord: Ja, zij noemden hem allen bij zijn naam, Cornelis Faber. |
18.
Wie noemden hem zoo? |
Antwoord: De Kapiteins. |
19.
Kende Gaika hem ook? |
Antwoord: Ja. |
20.
Toen gijlieden bij Gaika waart geweest, waar zijt gij toen gegaan? |
Antwoord: Naar huis. |
21.
Dacht gij dat het een slechte zaak was om daarheen te gaan? |
Antwoord: Ja. 't was geen goede zaak. |
22.
Welke middelen hebt gij gebruikt om die zaak aan uw Landdrost of Veldcornet bekend te maken? |
Antwoord: Ik heb het niet bekend gemaakt, want mijn paard was te moede. |
23.
Hoe ver woont uw naaste buurman van u in den koers van uw Veldcornet? |
Antwoord: Een paar uren te paard. |
24.
Hoe ver woont uw Veldcornet van u af? |
Antwoord: Omtrent vijf uren te paard. |
25.
Waren er geene paarden op uwe woonplaats, behalve het paard daar ge mede zijt uitgekomen? |
Antwoord: Ja, maar men wilde ze niet geven. |
| |
| |
26.
Aan wien hebt gij er om gevraagd? |
Antwoord: Ik heb er niet om gevraagd, omdat mijn zwager, Louw Bothma, er maar een meer had, dat ook al afgereden was. Een ander paard was door de Bosjesmans doodgestoken. |
27.
Was er geen pak-os of wagen op die plaats? |
Antwoord: Neen, er waren andere menschen, die wagens hadden. |
28.
Welke andere menschen? |
Antwoord: Louw Bothma, en Stefanus Bothma. |
29.
Kunt gij schrijven? |
Antwoord: Neen. |
30.
Hebt gij aan Louw en Stefanus Bothma verhaald, dat gij met Faber in 't Kafferland waart geweest? |
Antwoord: Ja, ik heb 't hun gezegd. |
31.
Wat hebben zij u geantwoord? |
Antwoord: Niets zij wisten mij geen raad te geven hoe er zich in te gedragen. |
32.
Wat hebt gij toen verder gedaan? |
Antwoord: Andries Meijer, die daar woonde, heeft mij een paard gegeven, waarmede ik ben gereden naar mijne schoonouders Diderik Geere, woonachtig op den rand van Zwagershoek. |
33.
Woont uw Veldcornet op dien weg? |
Antwoord: Neen. |
34.
Woont er een Veldcornet in dien weg, dien gij gereden hebt? |
Antwoord: Neen. |
35.
Hoe ver woont Willem Krugel van dien weg? |
Antwoord: Zoo ver als ik gereden heb, een paar uren, maar ik wist niet dat hij Veldcornet was. |
| |
| |
36.
Hebt gij ook aan Diderik Geere iets van het voorgevallene verteld? |
Antwoord: Ja, ik heb gezegd dat ze mij naar Kafferland hadden gehad. |
37.
Toen gij 't paard van And. Meijer hebt gekregen, hebt gij toen niet gevraagd om daarmede naar den Veldcornet te rijden? |
Antwoord: Neen. |
38.
Hebt gij niet gedacht, dat het uw plicht was, die zaak op de eene of andere wijze ter kennis van uw Gouvernement te brengen? |
Antwoord: Ik was onkundig van die zaken, en wist niet hoedanig mij daarin te gedragen. |
39.
Hebt gij u niet verder met de rebellen bemoeid? |
Antwoord: Neen, verder ben ik er niet bij geweest. |
40.
Zijt gij naderhand weder in 't Kafferland geweest? |
Antwoord: Neen. |
41.
Hebt gij gehoord, dat Faber weder voor de tweede maal daar is geweest? |
Antwoord: Ja, maar toen was ik bij mijn schoonouders. Ik heb 't gehoord toen ik van dezelve weder ben te huis gekomen. |
42.
Hebt gij ook gehoord wie de tweede maal met Faber zijn mede geweest? |
Antwoord: Neen. |
43.
Van wien hebt gij gehoord, dat Faber de tweede maal in Kafferland is geweest? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
44.
Hoe langen tijd na uw tehuiskomst hebt gij gehoord, dat Faber weder in Kafferland was geweest? |
Antwoord: Toen de menschen van Slagters Nek terug kwamen. |
45.
Hoe lang zijt gij bij uwe schoonouders geweest? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
| |
| |
46.
Hebt gij van 't gebeurde op Slagters Nek gehoord, eer gij van uwe schoonouders tehuis waart? |
Antwoord: Neen! toen was ik al een paar dagen tehuis. |
47.
Hoe ver wonen uwe schoonouders van den Veldcornet Greijling? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
48.
Zijt gij dadelijk op den last van Bezuidenhout vrijwillig mede naar 't Kafferland gegaan? |
Antwoord: Hij heeft mij gezegd, dat ik moest medegaan naar Kafferland, of anders konde ik de gevolgen te wagten wezen, en toen kwam Faber daarbij, en toen moest ik mede rijden. |
49.
Welke gevolgen kondet gij te wagten hebben? |
Antwoord: Hij zeide, dat hij, die niet wilde mede rijden, een kogel voor den kop zoude geven. |
50.
Is u toen bekend gemaakt welke de boodschap was die, in Kafferland gedaan moest worden? |
Antwoord: Neen, hij heeft de boodschap alleen aan Faber gegeven, en ik heb er nooit van gehoord, totdat Faber in mijne presentie met de Kaffers sprak. |
51.
Hadt gij eenige onwilligheid of weigering betoond, eer Bezuidenhout bedreiging bezigde? |
Antwoord: Ja, ik heb gezegd dat ik te bang was om Kafferland in te rijden; dat ik nog nooit daar geweest was. |
52.
In welke taal heeft Faber met de Kaffer-Kapiteins gesproken? |
Antwoord: Hij heeft gedeeltelijk laten vertolken, en ook gedeeltelijk Kaffersch gesproken: ik heb maar alleen verstaan hetgeen bij vertolking gesproken is, want het Kaffersch versta ik niet. |
53.
Wie heeft als tolk gediend? |
Antwoord: Dat is volk hetwelk in Kafferland is. |
54.
Kent gij dat volk? |
Antwoord: Eén ken ik, Hendrik Nouka, zijnde een Hottentot, die bij Gaika was; de anderen ken ik niet; 't waren Gona Kaffers. |
| |
| |
55.
Moet gij niet erkennen door u naar het Kafferland te hebben begeven, en daar van den toeleg, dien gij daar gehoord hadt, geene kennis te hebben gegeven, u misdadig en strafbaar te hebben gemaakt? |
Antwoord: Ik weet dat ik dat niet heb mogen doen, maar door vrees heb ik moeten mederijden, en ik was onkundig er in. |
56.
Wat hebt gij tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen? |
Antwoord: Ik was nergens bij, en weet niets meer. |
Aldus &c., 20 December 1815.
Dit + is het merk van Adriaan Engelbrecht, verklarende niet te kunnen schrijven.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij present,
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|