des Compts. vraag waarom hij niet vertrekken mogt, gezegd had dat het daar te zwak wierd, en op des Comparants andere vraag, waarom men daar bij elkander moest blijven, terwijl het vee van honger stierf, slechts gezegd had, dat men daar blijven moest, en dat daar zijn vee 't houden konde, het onze ook konde blijven, en voorts aan den Compt. had gezegd dat hij mede gaan moest, met bijvoeging dat de Compt. hier alreeds eenen verraden had door aan den Landdrost gezegd te hebben, dat hij over de limieten van de Bassee in 't Tamboekiesland was geweest om zeekoeien te schieten, en dat derhalve, indien hij, Compt., nu wilde weggaan, hij, Bezuidenhout, hem zoude doodschieten.
Dat de Compt., aan Diderik Muller om raad gevraagd hebbende, dezelve hem had gezegd hem, Compt., niet te kunnen raden, maar dat, indien hij in des Comparants plaats was, hij mede rijden, en bij de eerste gelegenheid drossen zoude met zijn Hottentot, welke hem afgedwongen was, en welken Hottentot Muller hem, Compt., ook verzogt mede te brengen, terwijl Muller ook voornemens was naar binnen te trekken om meer onder de menschen te zijn.
Dat de Compt. dienvolgens zijnde medegereden tot naar de Blaauwe Krans, en den anderen dag tot naar Kromme Rivier, alwaar Johannes Engelbrecht woonde, en ten zelven dage naar Willem Krugel, de Compt. aldaar een geheele partij menschen in den nacht had bij elkander gevonden, vanwaar, alle dezelve den volgenden morgen naar de plaats van Van Aart, alwaar de post van Capt. Andrews lag, waren gereden, ten einde te vernemen, zooals hij, Compt., op den weg bij Kromme Rivier had hooren zeggen, om welke reden Hendrik Prinslo daar werd gevangen gehouden; zijnde onder de partij menschen, welke zich ter plaatse van Willem Krugel hadden bij elkander gevonden, geweest, Willem Krugel zelve, Stoffel Botha, Hendrik van den Nest, Cornelis van den Nest, Thomas Dreijer, terwijl onderweg er bij waren gekomen Johannes Prinslo, Willem Prinslo W. zn, Hendrik Klopper en anderen, welke de Compt. zich niet precies konde herinneren,
Dat het voorz. gezelschap bij de plaats van Van Aart zijnde gekomen, een kleine Hottentot was afgezonden (zonder dat de Compt. wist op te geven door wien) om te vernemen of Hendrik Prinslo noch daar was, en daarna ook Klaas Prinslo; en nadat dezelve was teruggekomen, Pieter Erasmus Lours zn.; en daarheen zijnde gereden, dezelve daarna waren teruggekomen, de laatstgen: met den Commandant Nel, welke zich daar ter plaatse bevond, zonder dat het den Compt. bekend was wat de Commandant Nel daar had verricht, na dien des Comparants gemoed zoo vol was, dat hij geene opmerking had kunnen maken, en geene kans gezien had om bij denzelven te komen.
Dat het voorz volk vervolgens getrokken was naar de overzijde van de Groote Vischrivier aan de beneden zijde van het huis van Louw Erasmus, alwaar zij twee dagen waren stil gebleven, en den