| |
| |
| |
Bijlagen tot de minuten van de Speciale commissie van Rechtspleging in sessie te Uitenhagen, 1815-1816.
Q. 2. No. 1.
Minuten van den 16den December 1815.
Uitenhagen.
Compareerde voor de Speciale Commissie van Rechtspleging ter Drostdije Uitenhagen, Fredrik Touchon, geboren te Neuchatel, oud 33 jaren, alhier gekomen als passagier met het Wismarsch schip Diana, thans als schoolmeester woonachtig ter plaatse van den Heemraad Barend de Klerk aan Bruinshoogte, welke ter requisitie etc. verklaarde:-
Dat op den 13den November dezes jaars, omtrent op den middag, de Sergeant Cooper met een detachement Dragonders was gekomen op de plaats van den Heemraad Barend de Klerk, met Hendrik Fredrik Prinslo als gevangene, aan wien de Compt. hebbende gevraagd om welke reden hij gevangen was, hij zulks had beantwoord met te zeggen ‘dat hij 't niet wist.’ Dat dezelve Prinslo daar gebleven was tot tegen den avond, wanneer de Veldcommandant Nel, aldaar was aangekomen met een brief van Captain Andrews aan den voorm. Sergeant, welke daarop had laten opzadelen, en den voorm. gevangene medegenomen naar den Post van Capt. Andrews, bij welke gelegenheid de Commandant Nel den Compt. had geordineerd mede te gaan tot adsistentie, gelijk de Compt. ook daaraan hebbende voldaan, mede dien avond, toen 't reeds laat was, bij Capt. Andrews was aangekomen.
Dat de Compt. onderweg met voorm: Commandant Nel over die zaak hebbende gesproken, dezelve aan den Compt. een schets had gegeven van deze zaak, door te zeggen dat het schrijven van een brief de oorzaak van deze gevangenneming was, maar dat de Compt. den volgenden dag daarvan wel iets meerder zoude hooren.
Dat des anderen daags; morgens, voor 't aanbroken van den dag, de Majoor Fraser mede op den post van Capt. Andrews was gekomen, wanneer de Compt. gezien had dat een Hottentot te paard was afgezonden met een briefje (zoo de Compt. meende) naar den Post van Lieut. Rosseau, doch welke Hottentot kort daarna in allerijl was komen terugrijden, en gezegd had dat de boeren allen kwamen aanrijden, waarop de Commandant Nel had gezegd, zij komen recht op den bestemden tijd, zonder dat de Compt. toen nog wist wat daardoor wierd verstaan, waarop door Majoor Fraser, zijnde wakker gemaakt, de noodige toebereidselen werden gemaakt tot defensie.
| |
| |
Dat vervolgens, eenen korten tijd daarna, de voorn. aankomende boeren waren aangekomen op zekeren heuvel, en vandaar een Hottentot te paard hadden afgezonden, met een boodschap, welker inhoud den Compt., als daarbij niet zijnde tegenwoordig geweest, niet bekend was: waarna de Commandant Nel aan den Compt. gezegd had dat hij met eene mondelinge boodschap moest overgaan, in welk voorstel de Compt. eenige zwarigheid gemaakt had, omdat hij bevreesd was dat hij bij de boeren zoude gehouden worden, doch met verklaring dat hij echter bereid was, indien 't hem in 't vervolg niet kwalijk zoude worden genomen, zoo wanneer hij belet mocht worden terug te komen; waarop de Commandant Nel besloten had zelve te gaan, gelijk dezelve ook gedaan had, en weder terug gekomen was.
Dat daarna de Compt. bij Majoor Fraser zijnde geroepen, hij een brief, welke door Capt. Andrews uit het Engelsch bij monde in 't Fransch was vertaald, uit laatstgenoemde taal in 't Hollandsch was overgebracht, ten einde dezelve aan de voors. boeren te worden besteld, doch dat terwijl de Compt. aan het schrijven van dien brief bezig was, een boodschap was gekomen door een Hottentot, inhoudende dat zij verder op zouden gaan om hunne paarden te laten eten, en dat zij daar antwoord zouden afwagten; waarna de Compt. op last van Majoor Fraser de voors. brief aan henlieden had besteld aan de overzijde van de Groote Vischrivier, de inhoud van welke brief in substantie was: ‘dat Majoor Fraser vele van die menschen als brave lieden in den oorlog tegen de Kaffers gekend had, en hij nu wenschte te weten welke de reden van hunne gewapende verzameling was, en dat hij niet hoopte dat zij iets tegen 't Gouvernement in den zin hadden, en dat wanneer zij eenige bezwaren hadden, zij dezelve op eene behoorlijke wijze zouden voordragen, en hunne zaken niet moesten bederven door onbetamelijke middelen,’ enz.
Dat toen de Compt. met den brief bij hen was gekomen, Theunis de Klerk de eerste was geweest die het woord had gevoerd, en den Compt. gevraagd had wat hij hebben wilde, waarop de Compt. gezegd hebbende dat hij een boodschap had, maar niet wist aan wien hij dezelve eigenlijk moest afgeven, daar 't wel scheen als of zij tegen hunne Regering in de wapenen waren, 't geen door Theunis de Klerk zijnde beantwoord met te zeggen, ‘dat hij Compt. maar zeggen moest wat het was,’ hij Compt. gezegd had dat hij een brief had, doch dezelve aan hun hoofd moest voorlezen, en derhalve wilde weten wie hun hoofd was, waarop door Theunis de Klerk, wijzende op Willem Krugel, gezegd zijnde daar zit onze Provisie Cornet, de Compt. den brief twee of drie malen had voorgelezen en om antwoord verzocht; waarna Theunis de Klerk eenige menschen, onder welke hij Bezuidenhout had hooren noemen, afzonderlijk had geroepen om te raadplegen, na welke raadpleging zij hadden gezegd dat zij niets tegen 't Gouvernement hadden, maar dat zij Hendrik Prinslo wilden los hebben, en dat
| |
| |
dezelve dadelijk moest uitgeleverd worden, welke boodschap de Compt. aan Majoor Fraser hebbende overgebracht, door denzelven weder was teruggezonden met een copie van den brief van H.F. Prinslo, en met last om dezelve aan hun voor te lezen, en te zeggen dat die brief de oorzaak was van de gevangenneming van H.F. Prinslo en de reden om welke hij niet zoude worden uitgeleverd; met welke boodschap de Compt. weder bij hun een eind verder in Kafferland zijnde gekomen, en de voors. brief hebbende voorgelezen, zij geprotesteerd hadden van diens inhoud niets te weten, en dat dezelve valsch moest zijn, waarop de Compt. hun gezegd had dat, indien de brief valsch was, zulks zooveel te beter zoude zijn voor H.F. Prinslo, die dan niets te vreezen had, en dat zij lieden dan moesten naar huis gaan, opdat 't blijken zoude dat die brief valsch was.
Dat de Compt. van dit verrichte weder verslag hebbende gedaan aan Majoor Fraser, dezelve hem weder had afgezonden met een brief (waarvan 't blad aan den Compt. vertoond en 't exhibitum van heden daarop gesteld zijnde, door hem voor den inhoud van dezelve is erkend) met welken brief de Compt. zijnde afgereden, hij de bovengemelde gewapende bende niet had gevonden, schoon verre in 't Kafferland zijnde ingereden, en dus met den brief was terug gekeerd, hebbende zij dezelven naderhand gekregen door een Hottentot, welke hunne brief waarbij zij vier dagen uitstel vragen (zijnde dezelve ook aan den Compt in judicio geëxhibeerd en door hem voor dezelve erkend) had gebracht, en welken brief volgens het zeggen van dien Hottentot door David Malan zoude geschreven zijn, zijnde de reden waarom de Compt. naar den schrijver van dien brief had gevraagd geweest, om dat er geschil was wie dezelve zoude geschreven hebben, daar de stijl beter was dan de gewone stijl onder de boeren van die districten, en sommigen dagten dat dezelve van oude Barend Bester zoude zijn.
Dat op den 17den, de Compt. door den R.O. Requisant, welke des nagts daar mede was aangekomen, was gelast geworden om de voorz. boeren op te zoeken, waar dezelve ook mogten wezen, en een brief aan hun mede te neemen en voor te lezen; aan welk bevel de Compt. voldaan hebbende, een gedeelte van dezelve, waaronder Willem Krugel en Theunis de Klerk aan den zoogenaamden Slachters Nek had aan getroffen, terwijl volgens hun zeggen eenige op een anderen heuvel, en eenige anderen nog over de rivier in Kafferland zouden zijn geweest, wanneer de Compt. de hem medegegeven brief aan de door hem gevonden personen hebbende voorgelezen, Willem Krugel aan hem Compt. had geantwoord, dat hij, Compt. des anderen daags op de plaats van Louw Erasmus moest komen waar zig twee hunner zouden bevinden om met den Compt. te spreken, bij welke gelegenheid de Compt. aan Willem Krugel hebbende gevraagd of hij zelve niet zoude komen, en dezelve hebbende geantwoord dat hij 't niet wist, en dat daarover geraadpleegd zoude worden, Theunis de Klerk 't woord had opgevat en
| |
| |
gezegd dat hij, Willem Krugel, als hunlieder hoofd zijnde, zelve niet gaan konde.
Vervolgens aan den Compt. zijnde geëxhibeerd eene copie Missive van den R.O. Reqt. gedateerd 17 November l.l., en geadresseerd aan de misleidde burgers, erkende de Compt. dezelve voor eene door hemzelven afgeschreven copie van de origineele missive, welke hij aan de voorz. gewapende lieden had overgebracht.
Dat hij Compt. hunlieder antwoord aan den R.O. Reqt. hebbende overgebracht, ook den volgenden morgen naar de bestemde plaats gereden zijnde, doch niemand daar hebbende gevonden, rapport aan den R.O. Reqt. had gebragt bij de onderste plaats van Louw Erasmus, van waar zijnde terug gekomen, kort daarna berigt was geworden dat Willem Prinslo (bijgenaamd de groote) en Jacobus Klopper, Jacobus zoon, zich bevonden op de plaats van Van Aardt, om met den R.O. Req. te spreken wanneer de R.O. Reqt. met dezelve gesproken hebbende, de Compt. was geroepen geworden, en hem medegedeeld, dat Willem Prinslo voorm. had gezegd dat hij, Compt:, een verkeerde boodschap zoude hebben gebragt, dan waaromtrent de Compt: hem bewezen had dat hij met hem des aangaande niet had gesproken, omdat, toen hij Compt: naar, zijn naam had gevraagd, hij gezegd had dat zijn naam te leelijk was, want dat men hem verrader had genoemd.
Dat die twee personen vertrokken zijnde, de R.O. Reqt. zijn gevolg, zijnde een detachement dragonders en een commando burgers, gelast had op marsch te gaan om de gewapende boeren op te zoeken en te gemoet te gaan, wanneer 't voors. commando was gereden tot aan Slagtersnek, en de voorz. bende had gevonden op den tweeden heuvel, wanneer de R.O. Reqt. had doen halt houden om te zien of er geen zouden afkomen, doch geen mensch komende, men verder genaderd was tot tegen hun over, en daar stil gehouden hebbende, Hendrik Lange naar boven was gezonden om te vragen dat zij eenigen zouden afzenden om mede te spreken, en dat terwijl dezelve met hun aan 't spreken was, een ander klompje, zijnde, naar des Compts. telling, zeven in getal geweest, van een anderen kant dien heuvel waren overgekomen, onder welke zich bevonden had Cornelis Faber, 'twelk de Compt. daaruit wist, omdat hij tevoren niet bij de anderen was geweest, en hij Compt. de plaats had gezien waar dezelve was gaan zitten met zijn geweer gereed.
Dat ook de Compt. van die zijde waar zich voorn. Faber bevond, had hooren roepen, doch zonder te weten door wien, geen voet nader of ik brand, het is na genoeg, alsmede schiet burgers, uit den weg, geeft pad, terwijl degenen die aan de andere vleugel waren, waar Willem Krugel zich bevond, hadden zitten te huilen.
Dat de Compt. ook eens den Commandant Nel had zien naar boven gaan, en 't Commando al van tijd tot tijd genaderd zijnde, telkens aan de oproerigen had toegeroepen om af te komen, waarna eindelijk eenigen waren naar beneden gekomen, doch zonder
| |
| |
dat de Compt. juist wist op te geven welke, zijnde door hem, Compt., zelve Willem Krugel, en Jacobus Klopper bij de hand bij den R.O. Reqt. gebracht; waarna degenen die zich hadden overgegeven, en de wapenen nedergelegd, waren overgebracht naar de post van Capt. Andrews, en aldaar in arrest gesteld, hebbende de Compt. vervolgens, na nog een paar brieven voor den Commandant Nel geschreven te hebben, van den R.O. Reqt. verlof gekregen om naar huis terug te keeren.
Waarna aan den Compt. nog door de Commissie is gevraagd en door denzelven beantwoord als volgt:
1.
Wat gaf u aanleiding om, toen Hendrik Fredirik Prinslo op de plaats van Barend de Klerk wierd gebracht, hem te vragen om welke reden hij gearresteerd was? |
Antwoord: Omdat ik hem kende als onze naaste buurman, de plaatsen liggen naast aan elkander. |
2.
Toen gij de copie van den brief van H.T. Prinslo aan de verzamelde menigte hebt voorgelezen, en zij protesteerden van dezelve niets te weten, wat kwam u omtrent hunne bewustheid of onbewustheid voor? |
Antwoord: Daar waren er die elkander aankeken en wenkten, en daar waren anderen die vreemd schenen op te kijken, en onverschillig waren, en met nieuwsgierigheid verzogten dat ik het nog eens zoude lezen, en dit heeft mij doen denken dat sommigen er bewustheid van droegen, en anderen niet. |
3.
Welke personen, voor zoo ver gij weet of hebt opgemerkt, kwamen u voor van den brief te weten, en welke niet? |
Antwoord: 't Kwam mij voor dat Willem Krugel en Johannes Bezuidenhout er kennis van droegen, want Willem Krugel zeide aan Bezuidenhout, zo gaat het, zo lang als zij brandewijn gesopen hebben, hebben zij couragie, maar als het vat ledig is, dan verraden zij ons; Theunis de Klerk kwam mij aan zijn houding voor, er ook van te weten, nog vier anderen, welker namen ik niet wist, maar welke ik wel herkennen zal als ik ze zie, |
| |
| |
|
vloekten op Christiaan Muller, omdat hij dien brief afgegeven had. Onder degenen die mij voorkwamen er niet van te weten, waren de twee Van Dijks, kleine Willem Prinslo, welke mij gezegd heeft dat als zijn neef die brief geschreven had, hij zijne hand zoo van hem af wilde trekken, en, dat 't een leelijke brief was, waardoor hij ze allen ongelukkig zoude maken. Maar een andere Prinslo, bijgenaamd Piet Kafferland, denk ik, dat er zeker van geweten heeft, omdat hij bij alle boodschappen, die ik deed, mij altijd hinderlijk was, en wanneer ik in gesprek raakte met anderen, altijd daarbij kwam invallen, en de menschen belette naar mij te luisteren en mij naar behooren te antwoorden. |
4.
Kunt gij ook presumeren van waar Cornelis Faber en de anderen, door u als zeven in getal opgegeven, van daan kwamen toen gij dezelve van een anderen kant den heuvel hebt zien opkomen? |
Antwoord: Ja, ik denk van 't Kafferland, omdat toen ik den tweeden dag met een boodschap van Majoor Fraser was belast geweest, ik eenige sporen van paarden, niet te bovengaande zeven of agt, had gezien, gaande naar Kafferland, en dat zij van die zijde den berg omkwamen, terwijl ik ook Faber slechts bij de eerste boodschap die ik deed, gezien had, maar bij de verdere niet meer: ik werd in mijne meening bevestigd door degenen die zig hadden gevangen gegeven, aan welke gevraagd zijnde van waar Faber en de anderen waren gekomen, zij geantwoord hadden van Kafferland. |
5.
Weet gij ook wie u dit hebben gezegd? |
Antwoord: Neen, het is in 't rijden algemeen gezegd. |
| |
| |
6.
Hebt gij ook hooren zeggen wat dezelve in 't Kafferland hadden willen doen? |
Antwoord: Er wierd in 't algemeen gezegd dat zij zouden gegaan zijn om de hulp van de Kaffers te vragen. |
Niets meer, enz.
Aldus den 16den December 1815.
F. Touchon.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel,
W. Hiddingh.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|