| |
| |
| |
Additioneele bijlagen tot de notulen van de ordinaire commissie van rechtspleging zitting houdende te Uitenhagen.
J. 2.
De hieronder genoemde mannen worden gecommandeerd om present te zijn op den 13den November, 1815, ter plaatse van Daniel Erasmus, met geweren en wapenen, en vier dagen mondkost, zonder verontschuldiging, als volgen:-
Frederik Brits. |
Volkert Delport. |
Willem Prinslo, J. Zoon. |
Coenraad Bezuidenhout. |
Leendert Labuscagne. |
Ik blijf,
Uwe goede vriend,
(Get:) W.F. Krugel,
Prov: Veldkornet.
Den 12den November, 1815.
Stephanus Marais wordt gelast deze manschappen te Commanderen zoo spoedig mogelijk en zonder verzuim.
(Get:) W.F. Krugel,
Prov: Veldkornet.
Vertoond den 27sten December, 1815, aan den gevangene, W.F. Krugel.
Quod Attestor.
(Get.) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond den 30sten December, 1815, aan J.F. van de Graaff,
Quod Attestor.
(Get.) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
| |
L 1.
Veldkornet Greijling! Ik verzoek u, of beveel u, om uwe manschappen te commandeeren om present te zijn op den 14den dezer maand, November, op de plaats van Theunis de Klerk zonder het minste verzuim, om de vagebonden van Engelschen uit ons Land uit te roeijen. Zorg voor het bloed onder uw zorg! Gij moogt het waarlijk gelooven, indien gij nalatig zijt.
Uwe goede vriend,
(Get:) Johannes Bezuidenhout.
Den 12den November, 1815.
| |
| |
David Malan, de oude, wordt geëischt, zonder tegenstreven, op den 14den een ieder, waar deze brief komt, wordt bevolen en gelast dezen brief zonder een minuut uitstel te overhandigen.
Vertoond in het Hof den 29sten December, 1815, aan A.C. Greijling.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond den 5den Januarij, 1816, aan de weduwe J. Bezuidenhout.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond den 8sten Januarij, 1816, aan S.C. Bothma.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond den 10den Januarij, 1816, aan J. de Wet, en Ph: Rud: Botha.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelarts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond den 11den Januarij, 1816, aan M.H.O. Krugel.
Quod Attestor.
(Get.) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond den 13den Januarij, 1816, aan D. Malang.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
| |
Lit: J. 4.
Goede vriend, Gerrit Petrus Bezuidenhout.
Gij wordt verzocht tegenwoordig te zijn dezen avond ten huize van Daniel Johannes Erasmus.
Ik blijf uw goede vriend,
(Get:) W.F. Krugel,
Provisioneel Veldkornet.
Den 13den November, 1815.
Vertoond den 3den Januarij 1816, aan G.P. Bezuidenhout.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
| |
| |
| |
Lit: L. 2.
Christiaan Muller, Arnoldus de Beer, en Zacharias de Beer, worden geordonneerd om op ontvangst dezes onmiddelijk hier bij ons tegenwoordig te zijn. Indien niet, zoo zult gij gevoelen dat het de laatste maal is. Nu weet gij het, en Diderik Muller, de verrader van zijn land, wordt geordonneerd dezen brief onmiddelijk van plaats tot plaats te brengen zonder de minste vertraging, zoodat niemand zich kan verontschuldigen. De gevolgen zullen ernstig zijn.
(Get:) Johannes Bezuidenhout.
Den 13den November 1815.
Vertoond aan J.F. van de Graaff, den 30st December 1815.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond aan den gevangene, Stephanus Bothma, den 8sten Januarij 1816.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaarts van Blokland,
Secretaris.
| |
Lit. L. 3.
Vrienden! Gij wordt bevolen, op ontvangst dezes, terstond heden tegenwoordig te zijn op de plaats van Theunis de Klerk, met geweren en wapenen zonder tegenstreving.
Joseph Thomas. |
Piet van der Merwe. |
Gerrit van der Merwe, Gert zoon, |
Gerrit van der Merwe, Jacs. zoon. |
Gerrit Engelbrecht. |
Geeft mij antwoord wat gij voornemens zijt te doen, of gij zult komen of niet.
(Get:) Johannes Bezuidenhout.
Vertoond in het Hof den 29sten December, 1815, aan A.C. Greijling.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris.
Vertoond den 30sten December, 1815, aan den gevangene, Andries Martinus Meijer.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris.
| |
| |
Vertoond den 5den Januarij, 1816, aan de weduwe Joh. Bezuidenhout.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris.
Vertoond den 8sten Januarij, 1816, aan den gevangene, S.C. Bothma.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris.
| |
Lit: G.
De Landdrost van Uitenhagen aan de misleidde burgers, thans onder de wapenen vergaderd.
Met de grootste droefheid ben ik van uwe bijeenkomst in de wapenen onderricht geworden. Keert tot uzelven in, burgers! en denkt dan aan de gevolgen van uwe handelwijze. Gij moet het gevoelen dat het onmogelijk zijn zal om de weldenkende en getrouwe burgers over te halen, die altijd verzekerd mogen zijn van de bescherming der Regering tegenover zulk eene taak als die waarin gij zijt getreden, en waarin gij door uwe misleidde verbeelding misschien denkt mettertijd versterkt te zullen worden; maar weest verzekerd dat de macht der Regering ook tegelijker tijd verdubbeld zal zijn. Uitstel zal dus des te gevaarlijker voor u allen zijn. Gij zijt min of meer gelegerd op het gebied van de vijanden der Regering. Al zoudt gij die natie kunnen overhalen, nochthans zult gij daardoor met uw doel bereiken.
Ik ben hier geplaatst om u allen tot een gevoel van uwen plicht te brengen. Laat mij dan niet verplicht worden om van mijne macht tot dat doel gebruik te maken. Spaart uw bloed! Het hangt van u zelven af. Het is nu mijn vriendelijk verzoek dat gij allen onmiddelijk naar uwe huisgezinnen en bezittingen wederkeert. De Landdrost Fraser heeft elke toegevendheid betoond, en getracht u door zachtheid te bevredigen, maar uwe verdwaalde gedachten hebben u verhinderd om zijn aanbod aan te nemen. Daarom verzoek ik u vriendelijk om mij een antwoord met den brenger te zenden.
Oordeelt voor uzelven, burgers! of eenig leed of onregt u aangedaan is geworden. Laat twee van uwe verstandigste mannen komen, en ik zal u recht doen, telkens wanneer gij eene rechtvaardige zaak voor mij brengt. De twee personen die tot mij mogen komen, zullen zonder hinder teruggezonden worden.
Ik ben de vriend van alle goede burgers.
(Get:) J.G. Cuyler.
Van Aardes, Visch Rivier.
Den 17den November, 1815.
| |
| |
Vertoond in het Hof aan F. Touchon, den 16den December, 1815.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland.
| |
Lit: L. 4.
De algemeene Burger stem en verzoek, Veldkornet Greijling! is dat gij met uwe manschappen zult helpen tegen de onbeteugelde vreemde natie der Engelschen, en zij hebben Hendrik Casteel gevangen genomen, en Abraham Bothma zal u verder vertellen, hoe het is, en hij zal uw volk te recht helpen.
(Get:) Willem Krugel en Johannes Bezuidenhout.
Vertoond aan A.C. Greijling, den 29sten December 1815.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond aan den gevangene, A.C. Bothma, den 29sten December, 1815.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond aan den gevangene, W.F. Krugel, den 12den Januarij 1816.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaert van Blokland,
Secretaris.
| |
Lit: M.
15 November 1815.
Mijnheer! - Uwen brief, gebracht door Hermanus Potgieter, hebben wij ontvangen, en wij danken u hartelijk voor uwe vaderlijke zorg. Wij merken tevens dat wij u voorgeschilderd zijn in zeer zwarte kleuren door slechte tongen, want het is ons onbekend dat zulk een brief als die van Hendrik Prinslo, die hier is gelezen, ooit is rondgedragen. Wij verzoeken dat hij in vrijheid moge worden gesteld, en daar zijne beschuldigers hier tegenwoordig zijn, zullen wij hem dus zelf brengen, om voor zichzelven te antwoorden.
In den naam van allen.
| |
| |
Vertoond aan J.F. Van de Graaff, den 30sten December, 1815.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
Vertoond aan H. Potgieter, den 13den Januarij, 1816.
Quod Attestor.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
| |
P. 1.
Uitenhagen.
Acte van herziening van de verklaring van Hendrik Oostwald Lange afgelegd voor de laatste Commissie van Rondgang op den 28sten November l.l. (Zie pagina 171.)
‘Verscheen voor de Speciale Commissie aangesteld om zitting te houden ter Drostdije Uitenhagen, krachtens een Mandaat van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd den 27sten November l.l., de gezegde Hendrik Oostwald Lange, die, nadat zijne verklaring, afgelegd voor de bovengenoemde Commissie van Rechtspleging hem woord voor woord duidelijk was voorgelezen geworden, verklaarde er bij te blijven, en niet begeerde dat er iets aan toegevoegd of er van weggenomen zoude worden, uitgezonderd alleenlijk “dat hebbende de Rebellen op den 18den, nabij een sterken Rand ontdekt, een Hottentot naar den Landdrost in den naam van “Groot” Willem Prinslo kwam, om te zeggen dat de Rebellen geen voornemen hadden om te vechten,” en verder, “Dat hij den Malan door hem genoemd, niet kende, hebbende enkel gedacht dat het hij was, volgens de beschrijving, maar dat het een andere persoon was, ofschoon de getuige niet weet wie.” En verder dat W. Krugel, Theunis de Klerk, en “Groot” Willem Prinslo niet feitelijk den getuige hebben belet om met de anderen te spreken, maar wilden dat hij zoude gaan nederzitten en met hen spreken,’ en eindelijk, ‘dat de Landdrost Willem Krugel niet van zich heeft afgestooten, maar dat de Commandant Nel, zooals hij het aan getuige verteld heeft... Botha van hem had afgestooten.’
Voor het overige blijft hij bij zijne verklaring en bij het geen hij getuigd heeft bij de verschillende confrontatieën; ter bevestiging van de waarheid waarvan hij deze solemnele woorden sprak:-
‘Zoo helpe mij God Almachtig.’
| |
| |
In tegenwoordigheid van alle de gevangenen en gedaagden, ten getale van vier-en-veertig, die verklaarden dat zij geen vragen hadden om aan den getuige te doen.
Gedaan te Uitenhagen, den 12den Januari 1816.
(Get:) H.O. Lange.
Commissarissen.
(Get.) { P. Diemel.
(Get.) { W. Hiddingh.
In mijne tegenwoordigheid.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
| |
P. 2.
Uitenhagen.
Acte van herziening van de verklaring van Salomon Vermaak, afgelegd voor de laatste Commissie van Rondgang, op den 28sten November 1815. (Zie pagina 177.)
Verscheen voor de Speciale Commissie aangesteld om zitting te houden ter Drostdije Uitenhagen, krachtens een mandaat van Zijne Excellentie den Governeur en Opperbevelhebber, gedateerd den 27sten November, l.l. de gezegde Salomon Vermaak, die, nadat zijne verklaring, afgelegd voor de bovengenoemde Commissie van Rechtspleging hem woord voor woord duidelijk was voorgelezen geworden, verklaarde er bij te blijven, en niet begeerde dat er iets aan toegevoegd, of er iets van weggenomen zoude worden; ter bevestiging waarvan de getuige deze solemnele woorden sprak:-
‘Zoo helpe mij God Almachtig.’
In de tegenwoordigheid van alle de gevangenen en gedaagden, ten getale van vier-en-veertig, die verklaarden dat zij geene vragen hadden om aan den getuige te doen.
Gedaan te Uitenhagen, den 12den Januari 1816.
(Get:) S. Vermaak.
Commissarissen.
(Get.) { P. Diemel.
(Get.) { W. Hiddingh.
In mijne tegenwoordigheid.
(Get:) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
| |
| |
| |
Q.Q.Q. 1.
Uitenhagen.
Artikelen omme daarop voor de Speciale Commissie van Rechtspleging, zitting houdende ter gezegde Drostdij, en ter requisitie van den WelEd. Heer J.G. Cuyler, Landdrost van Uitenhagen, volgens mandaat van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd den 27sten November 1815, gehoord en ondervraagd te worden, Stephanus Frederik Grobbelaar, gedetineerde in 's Heeren gevangenis alhier, die op dezelven antwoordde zooals tegenover elk derzelven is nedergeschreven.
1.
Wat is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? |
Antwoord: Stephanus Frederik Grobbelaar, achttien jaren oud, geboren te Bruintjes Hoogte, en woonachtig bij Jan de Lange, aan de Baviaans Rivier, onder Graaff-Reinet. |
2.
Door wien is u het eerst de verzameling der menschen, welke twee maanden geleden plaats heeft gevonden, bericht geworden? |
Antwoord: Ik was gecommandeerd op een order van Willem Krugel, door een Hottentot die in zijn dienst was, maar nu naar Kafferland is gedrost, om mij naar zijne plaats te begeven, en toen nam Bezuidenhout mij weg. |
3.
Op welke wijze moest gij komen? |
Antwoord: Met een paard, geweer en wapenen. |
4.
Hebt gij met Willem Krugel gesproken toen gij daar kwaamt? |
Antwoord: Neen, ik bleef bij de deur, en Krugel zond om mij om met hem te spreken, maar Bezuidenhout nam mij weg. |
5.
Wat heeft Bezuidenhout aan u gezegd? |
Antwoord: Dat ik met hem naar den heer Fraser zoude rijden, en dus mogt ik de gevolgen verwachten. |
6.
Waar was de heer Fraser? |
Antwoord: Ik weet het niet, maar hij wilde gaan om naar ‘Kasteel’ te vragen. |
7.
Wie is ‘Kasteel’? |
Antwoord: Hendrik Prinslo |
| |
| |
8.
Wie waren er meer met Bezuidenhout? |
Antwoord: Andries Meijer, Theunis de Klerk en Stephanus Bothma, en zeer vele anderen die ik niet ken. |
9.
Had Bezuidenhout die menschen met zich gebracht? |
Antwoord: Sommigen van hen had hij gecommandeerd, en sommigen waren door Willem Krugel door brieven gecommandeerd. |
10.
Wat hebt gij verder gedaan? |
Antwoord: Wij gingen naar de plaats van Van Aard, en toen zonden Johannes Bezuidenhout en Willem Krugel om naar Hendrik Prinslo te vragen, eerst door een Hottentot, en naderhand door Klaas Prinslo. |
11.
Wie heeft de boodschap aan den Hottentot gegeven? |
Antwoord: Bezuidenhout zeide aan den Hottentot, dat hij zeggen zoude dat Majoor Fraser ‘als het u belieft’ ‘Kasteel’ moest opgeven, maar Majoor Fraser zond als antwoord terug dat hij zulks niet zoude doen zonder een order van den Landdrost. |
12.
Wie heeft Klaas Prinslo gezonden? |
Antwoord: Bezuidenhout. En Klaas Prinslo zeide ook dat hij zoude gaan en om zijn broeder vragen, doch hij ontving hetzelfde antwoord. |
13.
Is de Kommandant Nel aldaar bij u gekomen? |
Antwoord: Ja; maar Bezuidenhout wilde hem niet laten wegrijden. Wij echter spraken mooi met hem, om hem te laten gaan. |
14.
Was Theunis de Klerk daar? |
Antwoord: Ik heb hem niet gezien. |
15.
Wat heeft plaats gevonden nadat Kommandant Nel was weggereden? |
Antwoord: Zij vormden een kring, en Willem Krugel zwoer een eed dat wij allen getrouw tot op het laatste zouden blijven. Maar ik heb niet gezworen. |
| |
| |
16.
Hebt gij uw hoed niet afgenomen? |
Antwoord: Neen. |
17.
Wie hebben hunne hoeden afgenomen? |
Antwoord: Diegenen die Bezuidenhout met zich had mede gebracht, maar zij die door Krugel gecommandeerd waren, namen hunne hoeden niet af, en waren stil, en zeiden dat zij zoo iets niet zouden doen, om tegen de Regering op te staan. |
18.
Wat heeft Willem Krugel daarvan gezegd? |
Antwoord: Hij was boos dat zijne manschappen niet hunne hoeden hadden afgenomen terwijl de Eed gezworen werd. |
19.
Wie meer kan hiervan getuigenis afleggen, dat Willem Krugel er over boos was? |
Antwoord: Gerrit Frederik Bezuidenhout, Frederik's zoon, en Abraham Bothma. |
20.
Wat hebt gij verder gedaan? |
Antwoord: Wij gingen toen naar de overzijde van de Visch Rivier, naar Kwaggakoes Nek, alwaar wij dien nacht sliepen, en den volgenden dag (waren wij) aan den Krans, en vandaar (gingen wij) naar Slachters Nek, en daar hebben zij mij op de wacht gezet, en toen heb ik mijn paard gevangen, en ben ik naar huis gereden; en daarop ben ik naar den Heer Van de Graaff gegaan om vergiffenis te vragen, en hij heeft mij herwaarts gezonden. |
21.
Is Zacharias Prinslo ook gereden om naar de Kaffers uit te zien? |
Antwoord: Ja; Bezuidenhout heeft hem gezonden. |
22.
Zijn de Kaffers gekomen? |
Antwoord: Neen. |
| |
| |
23.
Is Zacharias Prinslo teruggekomen? |
Antwoord: Neen; die waren weggereden, zijn niet teruggekomen. |
24.
Wie heeft u op de wacht geplaatst? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout. |
25.
Welke orders heeft hij u gegeven? |
Antwoord: Dat ik zoude oppassen, indien er menschen van beneden opkwamen; maar toen de anderen aan slaap waren, heb ik gauw mijn paard gevangen, en ben ik weggereden. |
26.
Moest gij ook de wacht houden tegen de Kaffers? |
Antwoord: Neen; maar Bezuidenhout maakte mij bang met de Kaffers, en zeide dat de Kaffers zouden zitten op de huiden van hen die niet met hem gingen. |
27.
Waren er meer dan gij die weggereden zijn? |
Antwoord: Ja; Piet Prinslo, Klaas zoon, is vóór mij weggereden. Bezuidenhout wilde hem keeren, maar hij reed echter weg. Frans Smit, Lucas van Vuren en Christiaan Dreijer, vroegen ook verlof om naar huis te gaan, en beloofden den volgenden dag terug te komen, maar zij zijn niet wedergekomen. |
28.
Wie moest u op uwe wacht aflossen? |
Antwoord: Bezuidenhout zeide, indien ik wenschte te gaan slapen, ik Theunis Mulder moest wakker maken. |
Aldus geinterrogeerd en beantwoord, den 2den Januarij 1816, voor de heeren P. Diemel en W. Hiddingh, uitmakende de Speciale Commissie van Rechtspleging, zitting houdende ter Drostdije Uitenhagen, krachtens Mandaat van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, die tesamen met den gedetineerde, en mij, den Secretaris, de Minuten dezes behoorlijk hebben onderteekend.
Quod Attestor,
(Get.) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|