| |
| |
| |
[VI]
Alweer: Wie hier binnenkomt voelt zich zelden geheel thuis, waarschijnlijk ook de kroegcommissie niet. De gezichten zijn meestal dezelfde, de dingen zeker, deze piano vlak bij de deur, die vol messen en vorken ligt, ja, weer de lijst van geoorloofde spelen erboven. Het zou een goede plaats zijn om binnen te komen, als je je geheel thuis voelde. Maar het menselijke element is wisselvallig. Hoe is dat rijm ook al weer:
Bij het binnenkomen heeft men de keus
tussen het wrijven in zijn handen en...
wat verder, klaarblijkelijk iets doen met zijn neus. In ieder geval een bewijs dat die als zo robuust bekende vroegere generaties ook de verlegenheid kenden. Ja, groeten kan ik er genoeg, al zijn er nog niet zo heel velen op dit uur. Aan verscheidene tafeltjes zou ik kunnen gaan zitten, zij het met de pijnlijke zekerheid niets aan de conversatie te kunnen bijdragen. Het is een onaangenaam gevoel om zo zoekend rond te kijken. Maar daar zit Jaap Grebbe aan het tien centimeter dikke blad van de veelgeteisterde leestafel.
‘Dag.’
‘Dag.’
‘Zullen we aan een tafeltje gaan zitten? De snippers van die courant lijken me niet excessief boeiend. Is het trouwens die van vanavond?’
Jaap stak de courant omhoog en zei:
‘Je spreekt uit gewoonte. Hij is nog heel.’
‘Maar oninteressant.’
‘De gewone domheden en denkfouten.’
| |
| |
Het vertrouwen van Jaap in het denken is groot; dacht Everard. De krant kwam tussen de brandvlekken op het blad te liggen. Ze gingen aan een tafeltje zitten, een paardesprong, als tafeltjes vakken waren, van het vijfdejaarstafeltje verwijderd. Zo is de deur troostrijk ver weg, toch kan het een verrassing zijn als iemand die binnengekomen is en met je wil spreken, voor, of liever, boven je staat.
Ik bied hem drank aan, zoals het hoort, ik sta een jaar boven hem, of meer, het jaarverschil is wat vaag door de bevrijdingsverwikkelingen en heroprichtingen, maar niet vergeten. We hebben de keus tussen bier en jenever. De whisky der oude rijmen is nog niet terug en de champagne die in die oude rijmen weer betreurd wordt, ook niet. De klacht wordt geuit door de poetsende oppasser, die er ook niet meer is. Champagne wordt gedegradeerd met de onbegrijpelijke naam poepel. De poepel en de poetser. Het geld is ook afwezig, voor zolang het duurt.
Jaap kiest jenever en ik ook, om een oud bijgeloof dat de antiseptische aard van alcohol gunstig werkt op mensen met verkoudheden, hetgeen keer op keer gebleken is ongerechtvaardigd te zijn. Maar bier is zo veel en jenever maakt misschien een gesprek gemakkelijker. Ik roep ‘Dirk’ en Dirk komt, al een vrij oud man en hij lacht beschermend naar ons neer. Zou hij werkelijk, zouden de bedienden werkelijk die voldoening voelen ons te bedienen, die het kwink en de commissie in hun toespraakjes en wij, Jaap of
| |
| |
ik of een van de anderen, meestal een van degenen die over een groter bestuurslidvocabulaire en weinig anders beschikken, in Robur, voluit Magnificentia, Lenitia Robur, officieel corpsblad dat het kwink verbijstert, hun toeschrijven? Zij zijn, zo zeggen wij (wij, wij, wat is wij?) een élite onder de bedienden. Wat is een élite? Een servile élite. Het is maar wat men onder een élite verstaat, meestal is het dat wat men wenst. Maar inderdaad, wij zijn altijd vriendelijk voor ze en zij spreken meer vrijuit tegen ons dan ooit een kellner tegen zijn klanten. Maar ik draai hier om het feit heen dat wij domweg respect voor ze hebben. Waarom eigenlijk? Hebben ze bijzondere charakters? (Gijs?... passons.) Zijn hun manieren zo goed? Er is iets van serviliteit, speciaal in Dirk die daar nadert met onze twee jenevers op zijn blinkende doch gedeukte blikken blaadje. Wij leren ieder jaar de groenen om respect voor hen te hebben en sommigen vertellen vol deernis met hoeveel minachting men de bedienden behandelt in Achterhaastrecht. Een gedrag waar naar mijn beste weten geen oog- en oorgetuigen van zijn. Zij zijn de traditie. Wij spreken veel over traditie, maar de bedienden weten. Wat meer dan drie jaar geleden gebeurde, nu acht, vanwege de oorlog, is voor ons mythologie en over hopelijk weinig jaren gaan wij hier weg en zijn mythologie. En onze wijze van mythen conserveren is krampachtig en maar half oprecht. Ook dat is het aloude spelelement, zoals wij het soms noemen. Maar het carrière-element is voor de meesten
| |
| |
belangrijker en wie daar niets mee kan beginnen wordt zoetgehouden met het spelelement. Velen van ons houden zichzelf zoet zo goed als ze kunnen.
... En ze gaf me nu werkelijk alles, ik had het niet verwacht...
Jaaps woordkeus is hier wat pathetisch al lacht hij erbij, hij is trots op zijn liefdesavonturen en vertelt erover. Nu is Dirk hier met de glaasjes, geeft mij bedenktijd om te antwoorden. Over mijn avonturen op te scheppen vind ik niet stijlvol en wat zwaarder weegt, ik kan met zo weinig pleizier er aan terugdenken, al zijn ze met pleizier begonnen. Mijn gedachten zijn bij die vergadering, waarvan ik mij niets kan voorstellen dan de kamer en de paar gezichten die ik ken.
Everard hief zijn glas op:
‘Zo, mag ik je eerst even zien.’
‘Morgen.’
‘Morgen.’
Nu moest het antwoord komen.
‘Ik had het ook niet zo direct verwacht.’
De fiere maniertjes van Wijnanda, die ik gedeeltelijk zelf heb waargenomen, maar waarvan ik sterkere voorbeelden heb gehoord uit Jaaps mond. Jaap dikt misschien aan en is meer onder de indruk. Voor mij was de gemaniëreerdheid overtuigender dan de fierheid. Wat ik zelf van Wijnanda weet is dat ze graag jenever drinkt.
‘Maar hoe vond ze het zelf?’
Ik schijn iets geraakt te hebben bij Jaap. Zijn gezicht betrekt.
| |
| |
‘Het kan haar geloof ik niet veel schelen, ze is blijkbaar hartstikke frigide!’
Een situatie die ik niet ken en die mij niet prettig lijkt. Kan ik Wijnanda plaatsen? Nee. Sommige van haar vriendinnen zijn waarschijnlijk Lesbisch, maar ze behoort beslist niet bij de clan van de lesbiennes uit de Japanse vrouwenkampen. Die hebben dat als excuus, dat vinden ze nodig. Triest, zoveel van het denkvermogen van mensen wordt in beslag genomen door het bedenken van excuses. Present company not excepted.
‘Dat lijkt me vrij triest.’
Misschien is het gemeen van me Jaaps toch kennelijke vreugde te dempen. Jaap is tenslotte een van de aardigsten hier, waar alle banden met de andere sexe, waar geen verloving of huwelijk bij te pas komt, niet geacht worden plaats te vinden buiten tante Aat, al is het zo dat een dergelijk établissement niet meer in deze stad bestaat. Dat was anders in wat voor onze traditie de glorietijd was. Waarom zou ik deze overweging niet onder woorden brengen. Het zal Jaap, zo nodig weer opbeuren. Hij is polemisch genoeg van aard.
‘Als het zo is,’ ik kies mijn woorden nauwkeurig, zij het zonder veel vertrouwen in het resultaat, ‘dan is zij misschien onwillig een vertolkster van de dubbele moraal, “ladies don't move” werd in practijk gebracht.’
‘Gut ja,’ zegt Jaap, ‘al is dat beslist haar bedoeling niet.’
‘Ouders kunnen je veel instampen, veel onverwachts, op de meest slinkse manieren. Zonder dat ze het zelf weten.’
| |
| |
‘Wie denkt aan ouders?’
‘Wij niet, maar we zijn toch met onze neus erop geduwd. Bovendien, we behoren hier te denken aan vaders.’
‘Aan oudere generaties zeker, nu we in de tempel van de dubbele moraal zijn.’
Inderdaad, Jaap lacht weer en wijst terloops in de rondte. Wij gaan door op dit thema want het zit ons beiden hoog. Hem misschien meer dan mij, want de dubbele moraal is artificieel naarmate officieel.
‘De gelovigen zijn vele,’ zegt Jaap, ‘and we pay lip service eens in het jaar. In het roze nummer van Robur staat eigenlijk niets anders.’
‘Voor de lezers, niet altijd voor de schrijvers.’
‘Ach, we kunnen beter een medewerker hebben die daarvoor bijdragen levert dan een schrijver van stukjes over Student en Maatschappij.’
‘Er is er een op aangenomen.’
‘Huib. Zo een moeten we er niet meer in laten.’
‘We zijn niet alleen redactie.’ Dit zeg ik met een sombere berusting, waarvan ik ook iets voel. Hebben Jaap en ik veel meer te bespreken dan onze geringge-achte functie in dit corpsbestel?
‘Huib is iemand die net de commissie gemist heeft,’ zegt Jaap.
‘En hij is geïnaugureerd door iemand die net het kwink gemist heeft.’
‘Dat had er nog bij moeten komen, Piet als Praeses quinquevirorum!’
| |
| |
Hoe intens Jaaps gemoedsbeweging bij deze laatste woorden was, is mij niet geheel duidelijk, maar hij wenkt nu Dirk en bestelt op zijn eigen houtje jenever. Ook ik bestel, voornamelijk om mij dit gesprek niet geheel te realiseren. Want ik vind het gekunsteld and stilted and I wilt under the feelings my own words give me. Ik kan Jaap als gesprekspartner niet volwaardig zien, wat onrechtvaardig is misschien, ja zeker dat is het. Jaap kan beter praten dan ik, maar ik laat hem niet aan het woord.
Everard zweeg tot Dirk terugkwam en voelde elke seconde dat Jaap ook niets zei als een welkom uitstel van executie. Toen stond het glaasje weer voor hem. Hij nam het en voelde de smaak van de jenever op zijn tong. Zou ik er dronken van worden, zou ik? Misschien. Het kan geen kwaad om die toestand te anticiperen en te spreken met enige heftigheid.
‘Wij opponeren, Jaap, omdat het van ons verwacht wordt. En ze verwachten het van ons omdat ze zelf niet zeker zijn. Ze zijn half, daarom bevalt het ons hier zo goed. Hier zijn wij geborgen, niet zo erg, dat moet ik erbij zeggen, we hebben door de oorlog geen echte groentijd gehad, ik nog minder dan jij, maar ook jouw haar is er uit eerbied voor wie terugkeerden uit de kampen niet af geweest. Het voorbeeld is in wat wij nu de dubbele moraal noemen, bij gebrek aan een betere benaming. Een intelligente knor die ik goed kende voor ik het woord knor kende en wiens ouders mij geholpen hebben de hongerdood op een afstand te houden
| |
| |
door mij vaak ten eten te vragen, pestte zijn vader ermee dat deze in zijn jeugd naar hoeren was gegaan en zei, wat plechtig, dat de vooruitgang was dat onze generatie met meisjes van hun eigen stand naar bed ging. En zo doen er meer van wie om ons heen zitten dan we weten. We opponeren nauwelijks door Wijnanda, Nancy...’
Jaap interrumpeerde met voldoening door nog enige namen te noemen.
‘En nog wel anderen niet te verachten, maar de quaestie is dat de verachting voor het lichte meisje, de willende vrouw, the moving lady beter klinkt, dat je er beter over praten kunt, met meer verve en energie. Wij weten nauwelijks wat we zeggen en zo we opponeren, we imponeren niet. Ons vocabulaire is zo weinig vehement, dus niet overtuigend.’
‘Voor deze hal vol halfvolwassen hoerenlopers,’ interrumpeert Jaap.
Jaap spreekt in verzorgde formules, dan is hij in een goed humeur, misschien kan dit gesprek gered worden. Het is nog allemaal wat geforceerd, bijna als wat ik zeg. Eenmaal heeft hij een heel begin van een meisjesboek geïmproviseerd. Dat had ik moeten onthouden. Maar ik weet niets meer dan ‘Wendela zat voor het raam’. Maar wonderen van mondelinge geestigheid doen het zelden in herinnering of op schrift.
‘Die daarover opscheppen, ja maar die het niet zouden willen zijn.’
‘Het Victorianisme heeft alleen zijn vocabulaire.’
| |
| |
Jaap sluit dit goed af, door dit te zeggen is er niets meer te converseren, wel te bestellen en te drinken. Doen we dat dan nog eens, misschien en laten we dit gesprek wazig worden, als dat lukt? Nee, nu niet, ik wil vannacht Hélène nog zien. Ik ben tenslotte verkouden, dat is al vervelend genoeg, ik moet niet ook nog een drankkegel hebben.
‘Onze vaders, al dan niet hier, hadden onze leeftijd in de twenties.’
‘How Edwardian were the twenties?’
‘Very, no doubt,’ zei Everard, die aan enige kamer-interieurs dacht die hij als kind gezien had. ‘En dit doet me er aan denken: Wij zijn tevreden hier, maar wij kennen het niet zoals het echt was en zoals het over een paar jaar weer zal zijn. Wij behoorden hier te komen van school, en uit het ouderlijk huis. Wij komen uit de oorlog en gedeeltelijk uit het verzet. Maar deze hele massa zal ons vreemd worden.’
‘Ambtenaren zijn ambtenaren en de fubo is een teken aan de wand. Als dat nog nodig was.’
‘Jaap, we spreken over student en maatschappij.’
‘Over de maatschappij weten juist de schijnethici het minst.’
‘Net het hoekje ervan wat in hun kraam past.’
‘Zij weten waar hun kraam staat in de kille.’
Nu formuleert Jaap zoals ik van hem gewend ben. Maar weet Jaap Grebbe al zijn kraam te vinden? Misschien wel. Ik weet het niet, al heb ik wel enige verwachtingen. Wij zullen er niet over spreken.
| |
| |
‘Niemand spreekt meer van de kille, hoewel hij killer is dan voor onze voorgangers, die nooit versoberings-gedachten dachten.’
Nu lachen we allebei een augurenlach en dat is aangenaam. Toch denk ik hier maar weinig aan, ik denk nog aan de dubbele moraal, aan wat wij zouden moeten denken, true to type, over alle meisjes die wij kennen, over de oppositie in de pttx en waarschijnlijk over de rest evenzeer. Ook die execratie gaat wat moeizaam, behalve in momenten van familiale woede. De Jacobeaanse toneelschrijvers moesten hun stukken in Italië laten spelen anders geloofde niemand aan de heftigheid waarmee woorden als strumpet en whore gebruikt werden. Een Jacobeaanse tragedie te schrijven, met verontwaardiging en wraak. Hier gaan Nancy, Hélène, de brave Hélène, en nu ook Wijnanda en niet de, naar men vertelt vileine, roddelaarsters van de bestuurspartij. Wie is er verontwaardigd? The Duke natuurlijk:
The Duke: A forward wench, a most incestuous whelp
that in her mother's belly did thrust forth
her parts, to enjoy her father.
Dit is niet slecht, ik vraag me af of Fletcher, Webster of Tourneur dit ooit bedacht hebben? Nu moet er een kleine anticlimax volgen.
Be calm, my Lord.
Wie zegt dat? Een oude hoveling. Hij heeft natuurlijk een verkeerd geconstrueerde Italiaanse naam. Het
| |
| |
gesprek duikt weer op. Jaap heeft het over de opportunistisch dommelende massa.
‘Nee, dommelden ze nog maar. Het zijn schijn-non-conformisten, die zich als de anti-kille student gedragen, zolang het nog kan!’
Dit is alert geantwoord, nèt of ik erbij ben, enthousiast, a keen and energetic young man. Bereid zichzelf te hervormen, zo niet het corps met de mond.
Kan het Agripponzio zijn? Klinkt niet overtuigend. Ponzio heeft de tango Don Juan gemaakt, en het is ook geen naam voor een oude man. Agripponzio is een betere naam voor de ongewenste minnaar die de hertog zo boos moet maken. Waarom niet gewoon Senilio?
Senilio: Be calm, my Lord.
Maar wacht eens, ook met het naar wij hopen goed archaïsche slurring over van to en enjoy, is deze regel één lettergreep te lang. Wat dan, father moet weg en dat kan niet. Ha, to enjoy her sire. De associatie met paarden maakt het extra grof feodaal.
Her parts t' enjoy her sire!
Senilio: Be calm, my Lord.
Your grace zeiden ze toen geloof ik nog niet. Kalm zijn is natuurlijk het laatste wat de Duke zal doen. Hij valt dus uit in woedende en irrelevante beeldspraak.
‘De zoete versjes van zure carrière jongens’
‘Die het ons altijd een vreugde zal blijven te weigeren.’
The Duke: Volcanoes, rage...
Hij begint goed, maar wat moet ik verder met hem beginnen? Het is jammer dat Jaap niet aan dit spel kan
| |
| |
meedoen. Zijn pasticheervermogen reikt niet verder dan Ter Braak en Cissy van Marxveldt. Al ligt er buiten dit continent van hedendaagsheid nog ergens een eiland waar Thomasvaer en Pieternel spreken in alexandrijnen.
...De ptt-poezen....
‘Onze toespelingen zijn vriendelijk, maar blijven buiten de roze Robur.’
‘Je hebt blijkbaar iets tegen dit speciale nummer, Rard.’
‘Inderdaad, sommige soorten uitspattingen, de ongewelddadige, kan ik zeer waarderen, maar de quasi-uitspatting abhorreer ik.’
De zaal begon vol te lopen, gezichtenbouquetten staken op uit de topzware eerstejaarsbanken met hun lorrige, leren leuningen. Het va-et-vient was dicht voor de pilaren. Er viel menig knikje, maar nog niemand in de lege stoelen aan hun tafeltje.
‘Men zegt dat het bestuur boos was, toen Truus' ondergoed de achtergevel van de club bevlagde, terwijl in de tuin de Kroonprinses ontvangen werd.’
‘Toch doet zij niet aan oppositie.’
‘Ook terecht.’
‘Ik geloof haast niet dat Truus aan terecht of onterecht toekomt.’
Het is gemeen te roddelen van de logge Truus, de frisse Truus. Ik heb enig werk gemaakt van Truus, haar lichaam bleef mij ver en haar geest, o rotwoord, wie weet waar. Geen van beide feiten betreur ik.
| |
| |
Nu heb ik het.
The Duke: Volcanoes, rage, send forth a giant's flux
of bloody excrement. O foul, most foul
Nee het is het toch niet. De scatologischheid ervan doet aan Vondel denken. Dit gesprek lijdt eraan dat ik niet vrolijk met Jaap kan meepraten over zijn conquêtes. Ik zet op hem een domper. Het is mij pijnlijk aan mijn eigen tijdelijke bedsuccessen herinnerd te worden en ik ben ook zeer zeker afgunstig op Jaap...
He hath been fencer to the great Bombastico.
Het is wat veel gevergd op het gebied van titels zelfs voor Italië, Londense stijl 1600. En is het niet een echo ergens van? Fencer to the sophy? Of wrestler? Shakespeare? Zou ik moeten opzoeken. Geen gering werk. Zal nooit gedaan worden.
Wie wordt aldus gecharakteriseerd? De heldhaftige en toch deugdzame minnaar Agripponzio? of de bravo dien de duke op hem afstuurt om hem te vermoorden? Kan allebei. Verrek, de regel is twee lettergrepen te lang, maar daar is altijd aan te schuiven. Als deze pastischetragedie ooit voltooid zou worden, wat niet gebeuren zal. Maar natuurlijk is deze fencer Jaap. De phallische strekking van het schermen is overduidelijk en the great Bombastico mag de Maecenas zijn van alle wat nadrukkelijke praters, dus ook van mij.
Mijn hoed! Mijn daadwerkelijke domper! Ik heb daarnet niet op de plank gekeken, tussen zijn schaarse
| |
| |
gebroeders. Mij naar de plee te begeven is een normale routine, geen paniek verradend, die mij als zeer intermittent hoeddrager ook niet bevangt. Eerder komt paniek voort uit de onzekerheid die ik voel in dit gesprek. Ik heb anders wél de mond geroerd, maar weet geen derde meer van wat ik allemaal beweerd heb.
Onder het opschrift volgens hetwelk wij allen node scheiden, door bereik ik weer de gang. Links van mij zijn onder de trap de telephoonhokken. Het is een grote temptatie om het huis op te bellen waar Hélène in vergadering verkeert. Zij zou het hoogstwaarschijnlijk waarderen en het officiële deel van de avond, als ze dat kennen bij pttx-disputen, is zeker afgelopen. Maar nee, het is al ver na elven en nu telephoneren is een van de dingen die men niet doet als men niet precies weet wie men aan de andere kant van de lijn zal krijgen. Nee, dit kan niet. Er zal een ander plan de campagne moeten worden opgesteld. Eén troost is aan het niet telephoneren: ik hoef niet te mummelen in onzekerheid of ik vragen zal naar freule of juffrouw van Gawijzend. Dit is nu eenmaal een klein dilemmaatje waar onze schijndemocratie ons mee opscheept, ondanks het onwrikbaar gedrukte Mej. voor alle pptrixen in de almanakken. Op briefenveloppen zetten we mademoiselle, maar de derde persoon is nog niet georganiseerd.
Nu moet ik snorder Oestervoer begroeten die zijn avondlijkse samenspraak houdt met de jassenknecht door diens loketje, alsof hij eindeloos en elke avond
| |
| |
kaartjes kocht.
Dan weer het ruime vertrek, met beweging, gepraat en haarkammen voor de spiegel. Een van de deuren aan de korte zijde van de spiegel stond nog op vrij. Hij ging er in. Hier was de zaal weg, maar conversatie is er nog genoeg voor mijn deur.
Toen hij de deur weer uitkwam was er een stilte voor de wasbakken. Oren waren blijkbaar gespitst, ook de zijne. IJl, ver weg en vals, werd in de zaal door een wisselend aantal monden een 17-eeuws oranjeklantendeuntje gefloten.
Het teken dat het eerste jaar eruit gegooid moest worden. Door het tweede. Dit gebeurde niet vaak. Het was dus blijkbaar een geanimeerde avond of de wanhoop was zo algemeen, dat er met geweld een geanimeerde avond gemaakt moest worden. Toen hij op de gang kwam was er voor de deur al een tros duwende jongemannen gevormd die door elkaar naar buiten werden geduwd, maar het naar binnen duwen mimeerden. Steeds vielen er individuen af en verspreidden zich in de gang, besluiteloze toekijkers, zoals tenslotte allen. Ze zouden zich weer bij de tros voegen als die weer opgeslurpt leek te worden. Nu zou een geste bij de algemene spheer passen, een affirmatie van het ouderejaars zijn.
Hij liep recht op de uitstromende tros in, raakte vast en werd ook weer teruggedrukt. Hij riep ‘niet zo jeujen, schoften’ en voelde zich zeer tevreden voor een ogenblik. De kreet had geen enkel gevolg, zoals hij
| |
| |
vooruit geweten had. Om zich heen zag hij gezichten, soms gespannen omdat de lichamen eronder even echt duwden, maar de meesten lachend in verstandhouding met hem en alle anderen. Ook zijn kreet, zijn quasi-hautainheid hoorde erbij. De situatie was bij uitzondering zo elementair gemaakt dat iedereen erbij hoorde. De vele vioolspelers, de vrij talrijke dwarsfluitspelers vooral, - waar kwamen ze de laatste tijd vandaan? -, de cellisten, die Tamquam Orpheus Olim onmiddellijk na de inauguratie opschepte als een enorm vuilnisblik, waarin men ook en masse Orpheus wilde evenaren, de spierprollen die obscuur zouden worden in Glaukos, of geheel zouden verdwijnen in de onzichtbare turntournooien van Exercendo en die daarna plattelandsdokters zouden worden, de zitvlezigen die even ongemerkt zouden schaken in Maelzel, de oudachtige mannetjes die al de maat van de Caraibische zee genomen hadden om er hun petroleum-carrière uit te knippen, de gladde blaters die via een tweede assessorschap in het kwink weg zouden glijden naar de ambassades of nu net helemaal niet, omdat de evidentste typen de grootste verrassingen geven, ze waren een massa die langzaam en met een zekere kalmte verhit zou raken, ze waren allemaal blij dat er een van de irrelevante dingen gebeurde die ze even student naar oud model maakten en nu eens niets anders. Het gaf een zekere vertedering, ongerechtvaardigd, want alles zou weer uiteenvallen in bijterige knaapjes die het begin van hun carrière tussen hun tanden hielden als veterdrop, een- | |
| |
zame roofdiertjes, gevaarlijk, maar nu een goedige kudde.
Met een vaag geluksgevoel liet Everard zich in de gang terugduwen en stapte linksaf weer de garderobe binnen. Hij keek met wat geforceerde kalmte de planken langs. Een gemakkelijk werk. Het aantal behoeders van het hoedenmos was klein. Daar lag de zijne. Hij reikte op de plank, haalde de bruine vilten suggestie van extraplanetaire architectuur eraf en legde hem weer op de plank boven zijn eigen regenjas.
De deur van de garderobe naar het gedeelte van de zaal achter de pilaren, dat billardzaal heette, stond open en niemand ging erbinnen of versperde hem de weg. Onachtzaamheid van de kudde was ritueel geworden al zou zij niet lang duren. Hij kwam weer de billardzaal binnen en zag aan de andere kant van de pilaren een duwende tros met randschermutseling. Hij floot schel de vier zes-achtste maten die werden geacht het tumult gaande te houden.
Hij was ook een wegbereider, eerstejaars kwamen achter hem aan de deur binnen om in de massa te verdwijnen; een paar tweedejaars probeerden ook die deur te versperren. Everard floot nog een paar keer terwijl hij achter de ruggen van de eerstejaarsbanken omliep tot bij het buffet. De buffetchef boog zich wat nors over de spoelbak. De twee oudste bedienden keken glimlachend de zaal in alsof zij zich verheugden, en dat deden ze waarschijnlijk ook, dat hun protégé's tenminste zo actief waren. Ouderejaars stonden met
| |
| |
hun armen zwaaiend naast hun tafeltjes als koeiendrijvende boeren. Niet schreeuwend, want dat was toch niet te horen, soms nog fluitend. Jaap stond naast zijn tafeltje met een tevreden uitdrukking door de ironie heen. Was Jaap de eclectische en intelligente figuur waarvan hij de buitenkant vertoonde en de conversatie liet horen? Het was iets te goed volgehouden. Waarom al die kritiek? Is niemand goed genoeg voor mij? Nee, inderdaad niet. Met Jaap heb ik vele aangename conversaties gehad, maar er ontbreekt iets. Misschien bestaat dat iets wel niet. En dan, mannenconversatie, wat het ook mag zijn, ligt me blijkbaar niet. Vrouwenconversatie, en ik mag er wel bijvoegen, wat dat ook mag zijn, eigenlijk ook niet. Ik heb nog altijd kunnen spreken met Hélène. Het is eigenlijk wat uitzichtloos vannacht. De restricties die vele ploerterijen meisjes menen te kunnen opleggen zijn op zijn zachtst gezegd merkwaardig. Dubbele moraal, mijne heren. We moesten naar mijn kamer kunnen komen, zij zal wel willen, maar zal ik durven vragen?
De laatste trein is weg. Voor mij weet altijd wel iemand een bed met okergele lakens welks habituele beslaper afwezig is.
Hij was weer bij het tafeltje en zei:
‘Het mag een zinloos ritueel zijn, maar het doet het altijd goed!’
‘Inderdaad, al was het alleen maar dat er beweging in komt.’
Jaap hoopt op beweging buiten hem; is er genoeg
| |
| |
beweging in hem? Hij is wat trots op zijn verleden. Stadshuizen, maar wel paarden en Londen vlak na de oorlog. Dit duwen één kant op mag nauwelijks be-beweging heten.
‘Zeg eerder dat dit rust is, iedereen volgt de zwaartekracht, alsof hij in bed gaat liggen.’
‘Negentig graden verschoven.’
‘Dit is het kleine duwtje, dat niet gegeven wordt dan op voorgeschreven tijden, verder gaat het vanzelf.’
‘Het is de charme van sommige dingen dat ze vanzelf gaan.’
‘En dat zijn er te weinig.’
Goed somber afgerond. Ik zoek de rust ook niet, maar beweging is een andere sensatie.
Wat is beweging?
‘Beweging is het als een kwinklid het zuur heeft aan het vijfdejaarstafeltje.’
‘Mijn vertrouwen in het vijfdejaarstafeltje, Rard, is niet zo groot.’
‘Het mijne evenmin. Niettemin hoor ik zulks te zelden.’
They're off again, opponerende tegen niets, want dit is toch de aangenaamst mogelijke plaats ter wereld op dit ogenblik.
Het fluiten was opgehouden, de stuwing werd werkelijk minder. De stand van de toeschouwers werd soepeler en tegelijk geforceerder. Nog even en ze zouden met wat verlegen bewegingen weer op stoelen gaan zitten.
| |
| |
Het lawaai nam af en de stroom kwam langzaam binnen, met minder energie dan een schoolklas zijn lokaal binnenkomt. Het eerstejaar valt in rijen op de banken en stoelen tussen de pilaren. De duwers verspreiden zich onregelmatiger. De ouderejaars hoeven minder vér te lopen om te gaan zitten. Iedereen lijkt nu wat moedeloos. Niet alsof er iets groots volbracht was dat de tradities in stand zou houden. Nu zitten we weer tegenover elkaar met een barrière midden op tafel, als een kamerscherm. Ik zie er wat tegenop om nu weer verder te converseren, misschien wel voornamelijk omdat het mij onmogelijk is van sommige van mijn herinneringen histoires de coucherie te maken en ze te zien als positieve prestaties. Niet dat ik bang ben iemand te beledigen. Zo is Jaap niet, ben ik niet en zijn enige anderen, ook vrouwelijk, niet.
Maar de vrolijkheid en vooral tevredenheid ontbreekt.
...conformisme...
...beter dan Gregorius...
...de grex Gregorianorum...
...te midden van potentiële ketterij...
...zal niet lang meer duren...
...zijn we ze kwijt...
Toch moet ik mijn verblijf hier zo lang mogelijk rekken. Wachten is moeilijk en deze localiteit is lichtelijk katterig. Niemand weet wat hij doen moet, behalve in de groentijd. Dan ook niet, maar er is een voortdurende uitdaging. Het rotsvaste, onbeweeglijke groen aan je voeten, dat honend afwacht wat die ouderejaars wel
| |
| |
zal weten te verzinnen. De keiharde schooljongen maakt het adamante groen. En je moest altijd een reden hebben om hem uit te schelden, en dat was moeilijk. Het was een verademing als men dit critische publiek niet meer had en in vrede door het plat op tafel slaan fraai gespleten wandelstokken bewonderen kon. Objets surréalistes, ik herinner me er een die tot vijftien parallelle rotanhaken uiteengevallen was. De eigenaar, een kleine assessor secundus quinquevirorum was zeer trots. Voor de rest van het jaar zijn wandelstokken toch niet nodig. Na je derde jaar mag je ze voeren, maar niemand doet het, verouderd, net als de hoed. Maar dat geestelijk overwicht, dat was wat. Mijn corpspa gaf me in het begin al de raad: ‘Als je niets meer weet, vraag dan wie de vier evangelisten zijn.’ Ik dacht dat iedereen dat wist, maar toen ik het begon te vragen kon ik er niet mee ophouden. Ze gaven me de meest phantastische antwoorden. Namen die zelfs niet in het nieuwe testament staan, ik had er eigenlijk een lijstje van moeten aanleggen. Ze logenstraften wel de nog vrij verspreide opinie dat een groot deel van het Nederlandse volk met de bijbel wordt opgevoed.
En het lichamelijke element, dat journalisten obsedeert, blijft alleen massaal en wie heeft er vaak de energie om iets massaals te organiseren? Kikkeren ja, hittepetit! De belle époque hit. Het duurt altijd maar even. Ik herinner me een ronddraaiende parade midden in de zaal, symbolisch voor parades, die cirkelgang, inderdaad vicieus. Danker en ik stonden aan de peripherie
| |
| |
ervan op tafels en gaven met tussenpozen het bekende commando: ‘Juichen, schoften!’ Toen was er ook op de gezichten van de meeste foeten in die draaikolk dezelfde grijns van verstandhouding als daarnet bij die eerstejaars bij de deur, reden waarom ik denk aan dit evenement. The milling crowd nam flink de buitenbocht om onze voetstuktafeltjes zo niet direct om te gooien, dan toch te doen wankelen.
Wij wankelden dan ook en ik zag minstens één ander verdwijnen in het netwerk van stoel- en tafelpoten. Zeer hoekig en hard. Geen blessures die avond. O, die schijnverstandhouding die er zo zelden is en zo snel verdwijnt, vooral bij de intellectuele gesprekken, tijdens of na de groentijd. Soms is er wel eens een verstandhouding van humor met Jaap, vanavond niet. Het gezelschap van Hélène zal met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aangenamer zijn. Als ik haar uit de vergaderkamer vermag te lokken. Kan vermoeiend worden, ik ben geen vriend van wachten. Ja, en natuurlijk, ik krijg honger. Jaap, ik ga wat eten, Dirk roepen. Wordt al moeilijker door de drukte. Catch his eye and keep the conversation going. Waar zijn we? Of ik een pas verschenen boek dat ‘De Avonden’ heet, gelezen heb. Nee.
Jaap zegt: ‘Een buitengewoon authentieke meligheid, je zou over alles hier ook zoiets kunnen schrijven, maar het dan de ochtenden noemen...’
Zoals je goedenavond tegen een agent zegt als er een aanleiding geweest is om hier tot na drieën of vieren te
| |
| |
blijven, en hij steevast goedemorgen antwoordt. De politie, zo niet schalkharig, wil nog wel eens weemoedige verhalen vertellen over de oude tijd toen studenten inderdaad veel openbaar gerucht maakten, er wat aan deden. Daar is inderdaad Dirk.
‘Dirk, breng me een schotse reep.’
Om koffie zal ik hem vragen als hij met de spijze komt.
|
|