| |
| |
| |
[IV]
Ik heb geen zin om te gaan lopen spieden of er misschien iemand is met wie ik twee woorden wisselen kan. Ik loop door de billardzaal, linksaf bij het bordje achter glas met de lijst van de geoorloofde spelen. De hersenkronkels van het voorgeslacht waren ondoorgrondelijk.
Hij liep langs het eerste en het tweede billard, of was het het tweede en het eerste? Het derde billard was er niet, misschien was het er geweest in vooroorlogse tijd, sinds wanneer een legende erover was blijven voortbestaan. Een legende over sexuele prouesse, voortspruitend uit een onhumoristisch bon mot gesproken door de telephoon. Het was wat schraal. Zoals misschien het sexuele (hoe hier door te denken in woorden?) leven van de lieden die tot deze gemeenschap behoorden misschien wat schraal was. Maar wie, die geen socioloog, politicus, of econoom is, of een andere plank voor het hoofd heeft, gelooft aan gemeenschappen als doeners van wat dan ook? Individuen, mijne heren. Take me, for instance.
Het is nog wat vroeg om te eten, maar het nu doen heeft het voordeel dat ik dan niet met een volle maag te paard zal zitten.
Hij liep door de dubbele deuren in de korte achterwand. Waarom noemen ze deze vierkante kamer de nachtkroeg? Zou er iemand of een archiefstuk zijn die of dat het nog weet? Niets is nachtelijker dan het hele gebouw.
Aan een van de diagonaal gezette tafels zaten twee
| |
| |
man al te eten, gewichtig fluisterend, blijkbaar functionarissen. Nu ik ga zitten denk ik aan de groenenstrijk-repetities hier. De eerste na de oorlog was goed, de volgende twee minder, nee niet door gewoonte, er waren eenvoudig minder behoorlijke instrumentbespelers aangekomen.
Nu nadert Jan mij en zal een opmerking maken waarop ik niet antwoorden kan. Nee, hij zegt alleen. ‘Wat zal het zijn, mijnheer Schulphorn?’
‘Geef mij de carbonade maar, Jan, met sperciebonen.’ Twee mogelijkheden zijn er maar en dat in het huis waar dîners van dertig gangen langer regel waren dan waar ook. Maar vroeger aten ze elders en om vier uur 's middags. ‘Goudhaaneten,’ dat zal niet veel verschild hebben van wat nu geserveerd wordt. Ach, dat verleden en de oude plaatjes aan de muur. Wat zouden we moeten doen zonder plaatjes? Daar komt Jan met mijn plat. Hoe men het toch in restaurant- en equivalente keukens presteert, als men niet Chinees eet, om zoveel bruin vocht op een bord te krijgen behalve het eten. Onnodig en verkeerd. Hij at vlug, ontevreden met de huidige toestand en overlegde wat hij doen kon voor het tijd was om naar Gerrit te gaan om diens laarzen en zijn eigen rijbroek aan te trekken. Hij liep de zaal weer in en aan het tafeltje midden voor het bruine bastion van het buffet bestelde hij een koffie zonder melk. Hij zat er alleen, de zaal was door de eters achter de pilaren en elders leger geworden.
Nu gaan wij naar boven langs de achtertrap, vaak ge- | |
| |
noemd als geëmancipeerd wegens toneelrepetities, die tweemaal zoveel zigzags en overlopen had als de grote trap, en waarop geheimzinnige deurtjes tussen twee verdiepingen uitkwamen.
Boven het niveau van de tramdraden buiten lagen de ramen van de bibliotheek, waarvoor oude, maar zeer gemakkelijke fauteuils stonden, met lampjes erboven aan vermoeide carnavalsscharen die, als men ze bij uitzondering in de gewenste positie kon krijgen, een voortdurend gevaar voor het hoofd van de lezer opleverden. Op de grote groene tafel in het midden vormden geïllustreerde tijdschriften zowel tijdelijk als ruimtelijk een grote verwarring, terwijl velen gescheurd of incompleet waren, door ongevallen of het doelbewust zich toeëigenen van sommige photo's of al dan niet levensgrote tekeningen van Petty en Vargas of hun vele epigonen. Omdat het hier was moest dit wel gebeuren door mensen die men kende, en een dergelijke dief was nooit een kennis, vreemd genoeg, want het was niet aannemelijk dat gemaskerde pin-up dieven de achtertrap op slopen. Er waren trouwens gemakkelijker manieren om binnen te dringen: doen of men thuis was en een das dragen, niemand vraagt je wat, in hoeverre zou dat opgaan? Niet ver, er is wel eens een rancuneuze ouderejaars, die gekend wil zijn. Hij begaf zich naar een fauteuil met een ongeschonden ‘Life.’
Straten van houten huizen met telephoonpalen en auto's ertussen, men zag ze in alle nummers, ze waren alle eender en lagen op vele verschillende plaatsen van
| |
| |
de wereld, want zoveel van de wereld werd door de Verenigde Staten beslagen. Victoriaanse wolkenkrabbers en dito families, dit alles zeer geprezen en vaak voortreffelijk afgebeeld. Dit was geschikt om troost uit te putten, wanneer men gevoelig was voor troost. Wat let mij te overwegen: ‘Hoe heerlijk is het dat ik in Europa woon en niet in Noord-Amerika, dat ik deze afschuwelijke vervelendheden niet behoef aan te zien.’ Ikzelf let mij dat, ik ben niet gevoelig voor troost Maar was dat wel zo? Iets in het niet duidelijk voorstelbare, en nooit concreet gedachte, dat hij ‘zijn innerlijk’ zou kunnen noemen, scheen iets minder onwrikbaar vast te zitten onder een vastgelopen lawine die hij als de kern van zijn persoon beschouwde. Het kan uit deze val, deze grot vliegen als een vogel boven een troosteloos landschap.
Het was vele tijdschriften en vele vergeefse meditaties later, dat hij de straat opging. Picture Post, Illustrated, Everyman's, Life, Time, uw taak is haast gedaan. Een paar jaar geleden hebt gij mijn geheugen omgeschakeld. Leek ik de vijf jaren, de vijfjarige dag- en nachtmerrie, in Engeland te hebben doorgemaakt en soms ook even in Amerika, alsof ik wat hier bezet gebeurd is had gehoord. Nu zijt gij nog amusant, maar spoedig zult gij even oud papier zijn als de nummers van Signaal.
Rechtuit over de rails, tussen de twee paaltjes in de nauwe steegmond en dan oppassen voor de enkels, wegens de fietsen, die hier in het donker zijn opgetast.
| |
| |
Amerika, waarom kijk ik, waarom kijken we zo op je neer. Is het alleen Europese arrogantie, het geloof aan een collectief geheugen dat niet bestaat, of is de essentie van het leven (wat een phrase!) er meer verwaterd dan hier? Het bloed dunner? (Engelen en bloed ha, ha, bloed en bodem.) Er zijn Amerikanen die zeggen dat ze geen cultuur hebben. Men heeft geen cultuur, men is cultuur. Cultuur is de som van mensen die bepaalde dingen met het geheugen doen. Door geheugen komt men op verleden. Maar verleden helpt niet, iedereen heeft het, over tien seconden is deze donkere steeg verleden voor mij. Zuid-Amerika, Rivera, barokke kerken, meer verleden dan het Noorden schijnbaar. Verleden is meer bewust, gerichte nostalgie: ‘oh, bother,’ zegt Pooh, ‘we pooh-pooh it!’
Nu komt de nostalgie, een Argentijnse tango, een raar ding om uit je hoofd te kennen. Hier is de brede straat, I come out singing:
Pobre viejo bulincito de la calle Guardia Vieja...
Ik weet niet wat een bulincito is, zeker een gebouw en men krijgt door het vervolg de indruk dat het iets met een bordeel te maken heeft.
De paredes carcomidas u de estampa colonial...
Wat is ‘carcomido’? Maar dat estampa colonial het verleden. Dit alles had bijna poëzie (wat is dat?) kunnen zijn. Witte muren, tierelantijnen misschien.
Como añoro las delicias que el progreso nos aleja.
Welke ‘progreso’, de gewone Verniaanse. Dit denk ik allemaal terwijl ik geen maat te lang maak en het is
| |
| |
nog maar een klein deel van wat er in mij omgaat. Wee de psychoanalyse. Een goede zou honderdmaal langer moeten duren dan men leeft.
De esas dulces horas reos de bohemia de arrabal!
Wat betekent ‘reo’? Waarschijnlijk een dialectwoord, komt in veel tango's voor. Misschien Latijn ‘reus’, schuldig. Zondig met de implicatie vrolijk als niemand het merkt, o papisme, en dan die bohemia, wat zou dat er voor één geweest zijn, in die ‘arrabal’, paradijs van alle tango's. De dictionnaire zegt ‘voorstad’. Zou er cultuur in de voorsteden, pardon, in de bewoners van de voorsteden van Buenos Aires zitten. Est demonstrandum.
Tu catrera (weer een woord dat ik niet ken) sin almohadas: tu ropero sin espejo.
Uitweidingen, waar blijft de cultuur?
Esa mesa con tres patas de un cajón de kerosén.
Humor!
y esas sillas sin esteras... y el sofá bastante viejo.
Zo kan ik ook zo lang van stof zijn als die verbazingwekkende tango-tekstschrijvers.
me recuerdan la alegría de ese lírico potién!
Jammer dat ik juist het laatste woord van de strophe niet ken, maar die regel redden kan het beslist niet.
| |
| |
Ha! die heerlijke tertsenreeksen voor de piano! En dan komt het refrein met de uithalen. Niet meer die pas-op-de-plaats zestienden van de expositie. Wat houterig trouwens in deze tango.
¡ bulincito de suave color
Ce qui ne dit rien.
¡ Compañero de mis mishiaduras!
Bevestiging voor mijn theorie van ‘reo’?
¡ Confidente de aquellas temuras
que las paicas ponían en su amor!
Is ‘las paicas’, ‘las parejas’? Zegt dan niet veel.
¡ Bulincito de aspecto tristón!
Herhaling, alweer.
¡ Bulincito del alma mía
Daar was het. De volle fiolen van kitsch over ons uitgegoten. ‘Del alma mía’, in geen enkele tango stonden die vijf lettergrepen niet.
¡ En tu seno canté de alegría
¡ Ylore de tristeza por una pasión!
De vier laatste regels bedierven alles, maar waarom zou mij dat teleurstellen, ik ken dit alles al jaren uit mijn hoofd. De muziek ervan was ook niet de allerbeste. ‘Sonsa’ heeft een algeheel belazerde tekst, maar een betere melodie.
Hij neuriede even:
Tengo un amor, que me enloquece.
Hoe juist, maar hoe slecht gezegd. Ik had altijd de indruk dat er misschien echt goede tango's zouden bestaan, tekst en muziek. Maar bestaat er een echt goed
| |
| |
Jordaanlied? Nee. Is de Jordaan een ‘arrabal’ in de ‘Porteño’ zin? Zo niet, wat dan wel?
Oude winkels vernauwen de straat en links en rechts is de steeg, ga ik rechts dan kom ik langs het huis waar Hélène vanavond vergaderen gaat, dat maar niet, rechtdoor, niet langs de groenteboer en de schoenmaker maar langs deze laatste uitvalspoort recht op de boom af, een honderd meter voor hem. De takken bewogen. Er was een wind, een storm, die was hij bijna vergeten. Nu zag hij de bolle bocht rechts, nu het geheel van de vierkante inham links, bleek gepleisterd. Rechts waren de huisjes met één verdieping, donker en daarboven en daarachter kerk, kerk, steile bergen kerk. Een grote hap voor de wind, maar al die vormen moesten passen in zijn binnenste, binnenin de wind, welke vreemde kolkingen moesten er wel niet in de lucht ontstaan bij al die architecturale ribben. Walvis voor zondagsjonassen met kort berouw. Maar toch was aan een walvis die men zag meer walvis dan kerk aan een kerk. Zoveel lucht voor god, stilstaande lucht die vreemde geuren verzamelde. Toen hij tussen kerk en antiquarische boekhandel rechtsaf boog, kreeg hij de wind weer vol in zijn gezicht. Nu rechtdoor langs de grote ramen, niet weer linksaf naar waar men de bomen idyllisch boven een tuinmuur zou zien uitsteken, als toppen van een verboden paradijs, o temptatie, langs de steeg die wel geheel vol zou liggen als de gevel van de kruisarm van de kerk, die er recht voor stond, voorover slaan zou. En weer een stap, een stap, een
| |
| |
raam, een stap een stap een raam, een stap een stap een deur, iets voorover tegen de wind in. En nu telt elke stap dubbel want aan beide kanten zijn ramen en deuren en nu ben ik er!
Het licht op de eerste verdieping is niet aan.
Hij duwde tegen de linker achtstecylinder die met de rechter de deur van de sigarenwinkel vormde. Alles donker en stil, alleen een vage lichtschijn op de trap die achter de toonbank uitkomt. Die trap ga ik nu zomaar op, terwijl ik nog altijd het gevoel heb dat achter de toonbank een verboden gebied is, alleen bewoond door geprivilegieerde mensen zonder benen, die ik als kind respecteerde en nu minacht in alle snobisme, hoera.
Niemand was blijkbaar in huis, in ieder geval niemand schopte een voetbal door de ruiten, zoals hij gezien had op een van die melige namiddagen die toch zo weinig bijdroegen tot de legende van de algehele joligheid van het studentenleven, maar op de veelhoekige en veelnissige donkere gang zag hij lichtkieren langs sommige deuren. Daar werd blijkbaar gelezen of misschien zelfs gewerkt. Heb ik lust om bij een van dezen aan te kloppen? Neen, laat ons hen sparen voor een dringender noodzaak. Gerrit is niet thuis.
Hij draaide het licht aan. Hoe komen al die mensen aan okergele muren en donkerbruine meubels. Het geeft wel een idee dat alles hier al eeuwen staat en eeuwen staan zal.
Ik open de bekende kast, leg de rijbroek over de stoel.
| |
| |
Ik trek mijn broek uit. Een man in onderbroek is verkeerd, geëxploiteerd door films genaamd komisch. Een vrouw in onderbroek, hoe ook geheten, is mannequin, vol glamour van de advertentiepagina. Ik stort mij in mijn rijbroek, en in Gerrits laarzen, zonder twee grote knopenhaken met dwarse, hamervormige handvatten nodig te hebben. Dit jasje heeft geen split, wat ik soms met pijn constateer als ik achter iemand aanrijd. Het hindert niet werkelijk. Kleren maken misschien de man maar beslist niet de ruiter. Zitten wij nu even in Gerrits behaaglijke fauteuil? Kijken wij langs zijn middelmatige boekenplank?
Hij probeerde het, maar vond geen rust. De boekenplank was te middelmatig en ware dat niet het geval, wat dan nog? Actie, actie! Betaald per uur.
Hij zag weer de lichtstrepen, tastte de trap af, zag weer de sigarenwinkel en de kwartcylinderdeur. Het roestige carillon gaf een bekend keelgeluid. Het was het uur, hij kon gaan. In de looppas liep hij de hoge brug over. Hij boog linksaf, langs het verlegen boekenantiquariaat in het gepleisterde herenhuis. Een steeg was rechts en het café op de hoek, ‘where horsy people talked fatuous nonsense’, maar we praten mee al voelen we ons daar niet geheel wel bij. Door het tumult van storm en donker boorde zich de huizenboeg van nieuwe baksteen, die aankondigde dat de gracht naar links boog, maar de straat, ex-gracht, met bomen en rechts het paardehoofd boven de poort, rechtuit ging. Nu kan ik de passen tellen, is er de blijde spanning en ook
| |
| |
de vrees die ik heb bij het binnenkomen, door het ijzeren hek dat altijd openstaat. Rechts is licht en warmte, het huis van Willem de instructeur en zijn vrouw, naast de ingang, vol meubels, sommige mensen kunnen met meubels leven of ze ze vergeten, men begrijpt bij hen niet waar al die meubels vandaan komen. Ik ben er wel eens binnen geweest, zijn vrouw houdt het kasboek. A house, a house, my kingdom for a house, maar nu nog niet, eigenlijk alleen een badkamer and a horse are called for. Het laatste krijg ik nu, voor minder dan een koninkrijk. O, derde zoon van een koning te zijn, alle lusten en geringe kans op lasten, natuurlijk tenzij je niet met je vader op kunt schieten, want dan is alles als bij anderen, punt. De binnenplaats is leeg, sommige avonden is hij dat niet zoals de avond dat Maud en Kees en Lammy en, ja, Wouter een carrousel reden op fietsen, slordig en gevaarlijk, want de fiets van Maud had geen remmen. Men verwacht niet zoveel speelsheid van studenten, zeker niet van Maud, jurist die zich bestemt voor... ja, wat? Jurist als ik, voorlopig. Achten van banden over deze bijna landelijke binnenhof met zijn grote cylindervormige drinkbak. Nee, niet zo landelijk, want geplaveid met klinkers, maar er is altijd een suggestie van hooi en stro en het gele licht door de lage raampjes komt werkelijk uit de stallen. Wij doen nu de deur daarnaartoe open. In het gedempte licht de boxen met de onregelmatige rij van paarden op stro. Met de achterhand naar mij toe, sommige al gezadeld met hun hoofd naar mij toe.
| |
| |
Ik loop even rechts, om door het ruitje in de deur naar de manège zelf de schimmen van ruiters te zien. Of het vrienden zijn, onverschilligen of zulken van wie wij het onbehaaglijk gevoel hebben dat zij graag vijanden zouden willen zijn.
Als ze het raampje passeren zie je alleen maar paardenbenen en een deel van een paardenbuik, in de schaduw waarvan een mensenbeen is. Aan de overkant zie je een hele ruiter passeren, maar het ligt eraan op welke hand ze rijden of je hun gezicht ziet of niet. Maar wat zou het ook. Ze gaan nu weg en ik kom op een paard te zitten. Ik zal kijken op wie.
Hij liep naar het bord naast de deur en zag zijn naam in krijt gekoppeld met Sartène. Niet gek, hij voelde het als een eer hem te mogen berijden. Waar stond hij, dáár, bij het ovale houten bord dat in fraaie huisschildersletters de naam Japie vermeldt.
Met zijn hoofd naar buiten en de musketonringen ter weerszijden van zijn bit. Hij was donker, bijna zwart en alle paarden kijken vriendelijk als ze niets wits laten zien. Hun tanden of het wit van hun ogen. Hij het Sartène zijn hand zien en streelde hem daarna over de fluwelen neus. Those velvet fools! Hij hield er zeer spoedig mee op, want Sartène probeerde zijn mond boven de hand te brengen, omdat voor hem een mensenhand een presenteerblad moest zijn, beladen met een klontje.
‘Nee, jô,’ fluisterde Everard, ‘ik ben zeer te kort geschoten. Ik heb geen klontje bij me.’ Sartène's baas had
| |
| |
wel eens de met redenen omklede stelling geponeerd, dat een paard geen suiker diende te krijgen, hij kon er een windzuiger van worden o.a. Dit is voor mij toch geen reden om dan geen brood of een wortel mee te brengen voor mijn drager.
De zadelkamer ging open, de stalknecht Arie met het gele haar, gehuld in afgedankte onderdelen van die militaire uniform die wij een paar jaar geleden voor het eerst hier zagen toen de geallieerde legers gedwongen werden ons te bevrijden. Hij zegt ‘dag mijnheer Schulphorn’ en ik zeg ‘dag Arie’. Zo verliep weer een moment van menselijk contact.
Arie kijkt door dezelfde ruit waardoorheen ik net heb gekeken. Kijkt of de bel spoedig zal gaan, waardoor hij uit de zadelkamer geroepen wordt om paarden weg te brengen en desnoods af te zadelen. Waarom blijft hij niet wachten in de zadelkamer tot die bel gaat? Welke rusteloosheid maakt dat hij zijn werk wil anticiperen. Werk dat toch grotendeels nutteloos is, want velen, onder wie ik, prefereren het hun paard zelf naar de box te brengen, af te zadelen en het zadel met de dampende en zoutruikende dikke vilten schabrak eronder naar de zadelkamer te dragen en te hangen op een van de huisvormig geschaafde balkjes, die loodrecht uit de muur staken. Maar Arie wilde zich onmisbaar voelen, hij kon niet wachten tot hij het was.
De deur ging achter hem open en twee meisjes kwamen binnen, zwarte haren glommen, een bril glom, waarom blond haar een schulp vormde, maar niet
| |
| |
glom. Onder regenjassen benen, een lichte broek en glimmende zwarte laarzen, beige jodhpurs en schoenen met veters. Wie droeg ooit jodhpur laarzen bij jodhpurs?
‘Dag, Lammy, dag Ria.’
‘Dag.’
Zij gingen naar de zadelkamer, pratend over mensen die hij niet kende. Hij liep achter de regenjasruggen aan. Bij de laatste box onder het licht, de laatste twee waren afgeschoten, met zware tralies, leeg en donker, gebruikt als rommelhokken, de ruimte daarvoor, ook donker, geplaveid met bakstenen op hun kant als een ouderwetse straat, ook donker met schimmen van kruiwagens en bezems, schoot hij met een paar huppelpasjes ze voorbij, greep met iets van paniek de deurknop van de tuigkamer en hield die voor de twee meisjes open.
Weer licht op wanorde. Ze zochten, voelden tussen de hoofdstellen en sporen die de kapstok overwoekerden, om hun drie overjassen te kunnen ophangen. Met een gebroken lusje was het gemakkelijker of als men vergat werktuiglijk te proberen het lusje om een uitsteeksel heen te krijgen.
Arie was wel degelijk onmisbaar en ook de vreemde Johan, die bijna zelf een paard was, nu afwezig, die mondharmonica speelde en naast de melancholieke schimmel Orrery in het stro ging liggen tot zij opstond. Johan kon nog geen hooi of haver eten, vreemd genoeg, anders had hij dat ook gedaan om de schimmel
| |
| |
zoveel levensmoed te geven, dat zij ging eten, dat moest een witte geit doen, die Johan ook op geheimzinnige wijze versierd had en die naast Orrery aan de ruif stond als een misvormd veulen. Arie en Johan kruiden het vuile natte stro weg. Zij stommelden op de zolder en stortten de haver door de indrukwekkende pijpen boven de ruiven. En zij vetten het leerwerk in, zodat niet te veel riemen van deze gebrokkelde vooroorlogse hoofdstellen en singels nog meer in de breedte barstten en braken bij de gespgaatjes.
Lammy en Ria spreken over paarden, meestal met verachting. Polly is een haring, en hard in de mond. Tippy is zuur maar zij zullen ze wel leren, zij kennen alle kunstjes. Lammy onder haar zwarte haar, zit op de kist, die ik haverkist noem, hoewel ik niet weet wat er in zit. Haar jukbeenderen steken uit en ze is wat hoog in haar schouders, de hak van haar rechterlaars klopt regelmatig tegen de kist. Ria spreekt als zij, iets minder overtuigend. Zij hebben gezorgd dat Willem, de pikeur, haar de paarden gegeven heeft die zij wilden. Zij wel! Als zij nu aan hem vroegen ‘Wie heb jij?’ maar zij vragen het hem niet, zou hij met trots zeggen ‘Sartène’. Ik hoef geen sporen uit te zoeken uit die, die daar in de riemen verward hangen aan die misbruikte kapstok. Sartène gaat voor de benen als geen ander. Ik ben blij dat ik Sartène heb.
Het ‘au pas’ commando moet allang gevallen zijn en Arie is zeker al naar binnen. Ja, ja, daar klinken de eerste kraakgeluiden van hoeven op baksteen. Everard
| |
| |
ging de tuigkamer uit, Arie leidt Japie. Zijn berijdster komt erachter aan, de dikke mevrouw Ampel, een burgerrijdster. Ik zal haar moeten groeten. Ik doe het ook.
‘Dag, mevrouw.’
‘Dag mijnheer Schulphorn.’
Zij kent mij, deze ahippische bourgeoise. Zou zij inderdaad graag paardrijden of haar stand met twaalf à veertien handen wensen te verhogen? Wat is het verschil ook eigenlijk. Gevoelens zijn hierdoor bepaald. Als prinsen op mij lijken, kunnen ze alleen van prinsessen houden en vice versa, want ieder ander is zo verachtelijk als voor mij een meisje dat plat spreekt. Maar dat kan andere uiters van algemeen beschaafd west-nederlands vaak niet schelen. Dat moet gemakkelijk zijn.
Haar man kwam erachter aan en moest ook begroet, dan kwam Aart Bouw, student, dus ook een groet waard. Nu moet de kleine discrepantie plaatsvinden tussen de duim en het palletje van de musketonring. Daar komt de pikeur, ook groeten, ook groeten, de hele wereld moet gegroet, maar Sartène het meest, lieve Sartène met je fluwelen neus. Om tegen te huilen, maar als je je hoofd schudde zou je me een harde klap geven, omdat je sterker bent dan ik en je neusbeen zeer solide is. Je bent mijn vriend niet, je kent me niet, evenmin als ik jou ken. Je bent een wensgestalte van mijn genegenheid, mijn verlangen, mijn eenzaamheid, wat men maar wil, net als de speelgoedbeesten die ik als kind mee naar bed nam.
| |
| |
De ringen van het bit zijn los en de touwen met musketonringen eraan hangen langs de roodgeverfde palen naast de boxingang. Nu ben je in mijn handen, ik zal je laten lopen, je zult van deze box moeten loskomen als een schip uit een dok. ‘Maman les petits bateaux qui vont sur l'eau ont ils des jambes?’ Jij wel, daarom raak je niet zo vlot vlot als een schip. Hij had de teugels beet, twee vingers ertussen, achter Sartène's onderkaak. Een paard van opzij gezien lijkt niet zo vriendelijk te kijken als van voren.
Maar gewillig was Sartène, eerst balanceerde hij over één voorbeen heen, dan werd het andere naar behoren geheven. Willem de pikeur kwam uit de zadelkamer in duidelijk rapport met Ria terwijl Lammy de twee druk snaterend omspeelde.
Even een voet neerzetten achter een hoef, omdat hij stro meesleept en dan zijn we los. Klikken over de bakstenen, dan de deur door en het zand in. Zet hem mooi, als een recht lijntje in een compositie, evenwijdig met een korte wand. Dan de beugels uit hun klempositie naar beneden trekken en kijken of ze gelijk hangen. Staat Sartène wel vierkant. Er is een zekere satisfactie in te weten dat men deze rituelen moet verrichten en hoe, al is het resultaat toch nog altijd onverwacht als ik eenmaal boven ben. Lammy en Ria staan natuurlijk nog eindeloos met Willem te kleppen. Dan het maar wagen op te stijgen zonder dat er iemand aan de andere kant aan de beugel hangt. Teugels in linkerhand samen op de manenkam, rechterhand aan achter- | |
| |
kant zadel. Nu het sprongetje. Lukt niet in zand. Dan maar zwaaien. Voelt nog vrij recht aan. Nu in stap rond en Sartène de hoeken in drijven, binnenbeen eraan niet zo gemakkelijk als het lijkt.
Sinister oord is dit bij avond. De bleke bloemkool-stengelkleur van de lambrizering tot schofthoogte, daarboven de ruwe rode baksteen. Dezelfde bleke skeletkleur aan de hooggehangen tribune en de niet dan één dag in de groentijd gebruikte muzikantenbak, boven de spiegel, alleen maar te bereiken door er een ladder tegen te zetten. Vergane glorie van fin de siècle carrousels, of misschien nog later, voordat de versterkers kwamen. We have not been able to keep up that appearance. Dan die ijzeren bogen, enkel dunne gebogen dubbele T-balken, aan het hoogste punt waarvan de lampen hangen. Als een niet afgebouwd miniatuurstation. Het is een van mijn phobieën dat een paard met mij eens zal bokken bij zo'n boog en mij er tegenaan gooien. Trouwens die lambrizering mag van hout zijn, maar het zou ook niet aangenaam zijn ertegen aan te vallen. Geen van beide is in mijn tijd iemand overkomen.
Nu zie ik dat als ik langs een lange zijde rijd, op sommige plaatsen Sartène en ik een viervoudige schaduw werpen. Mijn quadriga, wat vond ik dat een mooi woord, toen ik nog geen Latijn kende. Als Willem ‘en galop’ gezegd heeft, zal het beeld beter tot zijn recht komen, maar zal ik er minder naar kunnen kijken. Die afgeknotte walsmaat van de galop. Ik verwacht een
| |
| |
derde kwart als ik er twee uitgezeten heb, maar die wordt niet afgemaakt. En na drie vlotte galopsprongen moet de bocht genomen worden. Het gaat op een open vlakte beter.
Lammy en Ria komen ook binnen, gaan ook rondstappen. Ria rookt. Om te laten zien dat ze zo goed is, dat ze kan negeren dat het niet hoort. Rancune, ze rijdt inderdaad goed. Nu komt Willem binnen met de chambrière. Vandaag zal er eens flink gereden worden, zegt hij, en dan komt er: ‘zit ze maar eens flink op hun huid, het is je grootmoeder niet’.
Dat komt later bij de snellere gangen:
‘Au trot, doorzitten.’ Nog niets doen tot ‘marche’.
Een moeilijk gevoel nog steeds, alle theorie bekend, ‘bekken naar voren kantelen, toch ontspannen’, klinkt wat Duitserig, behalve het ontspannen. Nu voelen de beugels niet gelijk aan. Als ik nu naar het midden rijd, halt houd, en Willem vraag te kijken of ze gelijk hangen, zal hij zeggen dat het kortst is die het langst aanvoelt, vice versa. In stap maar wat peuteren.
Changer de main
Le grand cercle.
Changer de main au cercle par le S
Les trois cercles.
Het klinkt allemaal prachtig en choreographisch, ‘en galop’ is een anticlimax, maar toch glijdt mijn quadriga mooi langs de gladde, meelkleurige lambrizering.
| |
| |
And so goodbye, voor eens en altijd. Paarden hebben korte levens, vooral verkort door mensen.
|
|